NJ 2018/304
Erfrechtverordening. Rechterlijke bevoegdheid voor afgifte van nationale erfrechtverklaring in het kader van grensoverschrijdende erfopvolging; algemene bevoegdheid uit hoofde van art. 4; ruimte voor toepassing nationale regeling die internationale bevoegdheid voor opstelling van nationale erfrechtverklaring regelt?
HvJ EU 21-06-2018, ECLI:EU:C:2018:485 (Oberle)
- Instantie
Hof van Justitie van de Europese Unie
- Datum
21 juni 2018
- Magistraten
M. Ilešič, A. Tizzano, C. Toader, A. Prechal, E. Jarašiūnas
- Zaaknummer
C-20/17
- Conclusie
A-G M. Szpunar
- Noot
Red. Aant.
- Roepnaam
Oberle
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS167790:1
- Vakgebied(en)
Internationaal privaatrecht / Internationaal bevoegdheidsrecht
- Brondocumenten
ECLI:EU:C:2018:485, Uitspraak, Hof van Justitie van de Europese Unie, 21‑06‑2018
ECLI:EU:C:2018:89, Conclusie, Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal), 22‑02‑2018
- Wetingang
Art. 4 Europese erfrechtverordening
Essentie
Verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens art. 267 VWEU, ingediend door het Kammergericht Berlin (Duitsland) bij beslissing van 10 januari 2017.
Erfrechtverordening. Rechterlijke bevoegdheid voor afgifte van nationale erfrechtverklaring in het kader van grensoverschrijdende erfopvolging; algemene bevoegdheid uit hoofde van art. 4; ruimte voor toepassing nationale regeling die internationale bevoegdheid voor opstelling van nationale erfrechtverklaring regelt?
Samenvatting
Art. 4 Erfrechtverordening moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat, zoals die in het hoofdgeding, die bepaalt dat de gerechten van die lidstaat bevoegd blijven voor de afgifte van nationale ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.