Rb. Amsterdam, 17-05-2023, nr. AMS 22/4633
ECLI:NL:RBAMS:2023:3143
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
17-05-2023
- Zaaknummer
AMS 22/4633
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2023:3143, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 17‑05‑2023; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2024:2045, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 17‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Wet hersteloperatie toeslagen. Overneming en betaling privaatrechtelijke schulden. Gelijkheidsbeginsel. Hardheidsclausule.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4633
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen
[eiser] , te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. R.S. Pot),
en
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder
(gemachtigde: mr. S.N. Ishak).
Procesverloop
Op 10 februari 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen besloten om de lening van [eiser] niet over te nemen op grond van het Besluit betalen private schulden (het Besluit).
De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar van [eiser] daartegen op 19 augustus 2022 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens de Belastingdienst/Toeslagen waren aanwezig mr. S.N. Ishak, [de persoon 1] en [de persoon 2] .
Overwegingen
De aanleiding voor deze procedure
1. Eiser is gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Hij heeft op 11 januari 2022 een schuldenlijst aan de Sociale Banken Nederland (SBN) gestuurd, waarop één schuld staat, namelijk een lening ter hoogte van € 16.000 die is afgesloten bij [de persoon 3] . De SBN heeft namens de Belastingdienst/Toeslagen laten weten dat deze lening niet voor eiser wordt afbetaald.
2. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Op 27 juni 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden in het kader van dat bezwaar, waarbij eiser met zijn gemachtigde aanwezig was. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar daarna op 19 augustus 2022 ongegrond verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader
3. Ten tijde van het eerste besluit van de Belastingdienst/Toeslagen en de daaropvolgende beslissing op bezwaar gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit. Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Per 2 november 2022 is het Besluit verankerd in afdeling 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen. Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021.1.Besluiten vanaf dan over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen, worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.2.Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wet hersteloperatie toeslagen. De vereisten die de Wet hersteloperatie toeslagen stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn dezelfde vereisten die het Besluit stelde.
4. Op grond van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet hersteloperatie toeslagen kunnen schulden die niet zijn ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling, worden overgenomen. Het moet, kort gezegd, gaan om een schuld die is vastgelegd in een notariële akte of die blijkt uit een rechterlijke uitspraak. Daarnaast moet de schuld voldoen aan de volgende vereisten:3.
de schuld is ontstaan na 31 december 2005;
de schuld is vóór 1 juni 2021 opeisbaar geworden;
de schuld is niet voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan.
Schulden die in ieder geval niet worden overgenomen, zijn resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.4.
Vereisten overnemen schuld
5. De rechtbank stelt vast dat de (resterende) hoofdsom van de lening van eiser niet opeisbaar is geworden vanwege betalingsachterstanden. Er is verder ook geen sprake van (opeisbare) betalingsachterstanden. Eiser heeft dat ook niet betwist. Alleen daarom al komt de rechtbank tot het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen de schuld niet over hoefde te nemen. Dit volgt uit artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet hersteloperatie toeslagen. In de memorie van toelichting van de Wet hersteloperatie toeslagen5.staat dat de regeling voor het overnemen van private schulden tot doel heeft gedupeerden die te maken hebben met deurwaarders en schuldenproblematiek tegemoet te komen. Door alleen opeisbare betalingsachterstanden en hoofdsommen over te nemen, wordt beoogd te voorkomen dat een gedupeerde in de problemen komt door incassomaatregelen. De regeling voor het overnemen van schulden heeft verder niet tot doel om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. De regeling ziet dus niet op een situatie zoals die van eiser, waarbij van (opeisbare) betalingsachterstanden geen sprake is.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat het vereiste dat de lening moet zijn vastgelegd in een notariële akte om voor overname in aanmerking te komen, onredelijk is. Een notariële akte is volgens eiser helemaal niet nodig om de lening te bewijzen. De rechtbank overweegt dat het vereiste van een notariële akte (of rechterlijke uitspraak) is vastgelegd in de Wet hersteloperatie toeslagen. Dat is een wet in formele zin. Het zogenoemde toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat eraan in de weg dat de rechter een wettelijke bepaling toetst aan algemene rechtsbeginselen. De rechtbank kan dan alleen oordelen dat de toepassing van een wettelijk vereiste in een individueel geval achterwege moet blijven, als er sprake is van bijzondere omstandigheden.6.Het moet dan gaan om een bijzondere omstandigheid die de wetgever bij de totstandbrenging van de wettelijke bepaling niet heeft verdisconteerd in zijn afweging. De rechtbank laat haar oordeel hierover in deze zaak in het midden, omdat zij op grond van hetgeen zij hiervoor overwogen heeft over de opeisbaarheid van de lening al tot het oordeel komt dat deze terecht niet is overgenomen.
Gelijkheidsbeginsel
7. Eiser voert aan dat het moeilijk te begrijpen is dat hij geen recht heeft op overname van de lening doordat hij geen betaalachterstand heeft. Dit betekent dat eiser zijn afspraken met de schuldeiser beter niet had kunnen nakomen, zodat hij nu wel in aanmerking voor vergoeding had kunnen komen, zoals sommige andere gedupeerden. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser dit beroep op het gelijkheidsbeginsel nader toegelicht. Volgens hem is het niet redelijk om de ene lening wel over te nemen en de ander niet, omdat het in alle gevallen gaat om leningen die gedupeerden zijn aangegaan als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire.
8. De rechtbank weet dat het voor eiser onrechtvaardig voelt dat zijn lening niet wordt overgenomen, terwijl leningen van gedupeerden met betaalachterstanden wel voor overname in aanmerking komen. Maar de regeling voor het overnemen van schulden is specifiek bedoeld om te voorkomen dat gedupeerden te maken krijgen met incassomaatregelen, omdat ze niet aan betaalverplichtingen hebben kunnen voldoen. Deze ouders worden in een nieuwe start bemoeilijkt, doordat zij, behalve de problematiek waar eiser ook mee kampt, ook nog te maken hebben met de druk die incassomaatregelen opleveren. Deze druk kan aanzienlijk zijn. De wetgever vindt het onderscheid tussen deze ouders en ouders als eiser die geen betalingsachterstand hebben daarom gerechtvaardigd. De rechtbank volgt dat. Zoals eerder in deze uitspraak al overwogen, ziet de regeling dus niet op situaties zoals die van eiser, waarbij geen sprake is van een betalingsachterstand. Van gelijke gevallen die door de Belastingdienst/Toeslagen ongelijk worden behandeld is dus geen sprake.
9. Dat de regeling voor het overnemen van private schulden niet op eiser van toepassing is, doet er niet aan af dat ook eiser als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire de kans wordt geboden op een nieuwe start. Bij de integrale beoordeling, waarbij wordt uitgezocht wat er is misgegaan bij de kinderopvangtoeslag, wordt bekeken of het deel aan ten onrechte teruggehaalde kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen wordt gecompenseerd, dit is het zogenoemde ‘compensatiebedrag’. Voor zover de lening verband houdt met de toeslag die destijds moest worden terugbetaald, kan eiser het compensatiebedrag dus aanwenden om de resterende hoofdsom van de lening af te betalen. Voor zover het compensatiebedrag de schade van eiser als gevolg van de kinderopvangtoeslagaffaire niet dekt – bijvoorbeeld door de rente- en financieringskosten voor de lening, of doordat eiser destijds minder kon werken – kan hij terecht bij de Commissie Werkelijke Schade. Deze commissie beoordeelt of zijn werkelijke schade hoger is dan de eventuele vergoeding die eiser na de integrale beoordeling heeft gekregen. De gemachtigde van de Belastingdienst/Toeslagen heeft op de zitting bevestigd dat dit is hoe de herstelregeling werkt.
Hardheidsclausule
10. Tot slot doet eiser een beroep op de hardheidsclausule.7.De beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen doet geen recht aan de bijzondere omstandigheden waarin eiser verkeert. De beslissing doet verder ook geen recht aan de gedachte dat de overheid de door haar veroorzaakte schade moet herstellen en er een individuele beoordeling gemaakt dient te worden.
11. De rechtbank heeft in de voorgaande overwegingen al besproken bij welk onderdeel van de herstelregeling de door eiser geleden schade aan de orde komt. Het is niet gebleken dat eiser niet in staat is om de maandelijkse aflossing te betalen of dat er na de aflossing maandelijks te weinig geld overblijft om van te leven. Eiser heeft verder geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie. Dat eiser in een zodanig problematische situatie verkeert dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is als de lening niet wordt overgenomen, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Greebe, voorzitter, en mr. T.L. Fernig - Rocour en mr. K.S. Man, leden, in aanwezigheid van mr. R. Camps, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2023.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 17‑05‑2023
Dit staat in artikel 8.6 van de Wet hersteloperatie toeslagen.
Artikel 4.1, tweede lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen.
Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3, blz. 43 – 45.
Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 en ECLI:NL:RVS:2023:852.
Op grond van artikel 9.1, tweede lid, onder a, van de Wet hersteloperatie toeslagen kan worden afgeweken van artikel 4.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen voor zover toepassing gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.