Einde inhoudsopgave
Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
Artikel 13a
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2019
- Redactionele toelichting
Dit artikel is opnieuw ingevoegd. Art. 13a (oud) vernummerd tot art. 13c.
- Bronpublicatie:
11-07-2018, Stb. 2018, 260 (uitgifte: 24-08-2018, kamerstukken: 34629)
- Inwerkingtreding
01-04-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-02-2019, Stb. 2019, 111 (uitgifte: 14-03-2019, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Klacht- en tuchtrecht
Gezondheidsrecht / Ordening en verzekering
1.
Onverminderd hoofdstuk 11 van de Wet bescherming persoonsgegevens kan Onze Minister besluiten de bevoegde autoriteiten van andere staten dan de staten bedoeld in artikel 31a, eerste lid, van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties onverwijld in kennis te stellen van een in Nederland door een rechterlijke instantie of een andere bij of krachtens de wet bevoegde instantie aan een beroepsbeoefenaar opgelegd verbod of een opgelegde beperking van een beroep dat op grond van artikel 3, 34 of 36a is gereguleerd.
2.
Een kennisgeving op grond van een besluit als bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden indien het opgelegd verbod of de opgelegde beperking van kracht is en Onze Minister over informatie beschikt waaruit blijkt dat de beroepsbeoefenaar in de staat waaraan de kennisgeving wordt gedaan woonachtig is, woonachtig is geweest, zijn beroep heeft uitgeoefend, uitoefent of voornemens is uit te oefenen.
3.
De kennisgeving bevat de volgende gegevens:
- a.
naam, adres, woonplaats, geboortedatum van de beroepsbeoefenaar;
- b.
het betrokken beroep;
- c.
de instantie die het verbod of de beperking heeft opgelegd;
- d.
de reikwijdte van de beperking of het verbod; en
- e.
de periode gedurende welke de beperking of het verbod van kracht is.
4.
De instanties, bedoeld in het eerste lid, verstrekken Onze Minister de gegevens, bedoeld in het derde lid.
5.
Indien een verbod of een beperking is ingesteld voor onbepaalde tijd, stelt Onze Minister de bevoegde autoriteiten, bedoeld in het eerste lid, onverwijld in kennis van de beëindiging daarvan.
6.
Indien tegen een op grond van het eerste lid genomen besluit bezwaar of beroep aanhangig wordt gemaakt, deelt Onze Minister dit mede aan de bevoegde autoriteiten van de landen die op grond van het eerste lid in kennis zijn gesteld.