Hof Den Haag, 28-07-2021, nr. 200.285.785/01 en 200.285.788/01
ECLI:NL:GHDHA:2021:1506
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
28-07-2021
- Zaaknummer
200.285.785/01 en 200.285.788/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:1506, Uitspraak, Hof Den Haag, 28‑07‑2021; (Hoger beroep, Beschikking)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1758, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
- Vindplaatsen
PR-Updates.nl PR-2021-0169
Uitspraak 28‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Echtscheiding. Partijen hebben de Franse nationaliteit. Appel tegen de echtscheiding, belang bij het appel? Verzoek in hoger beroep om een ’prestation compensatoire’ vast te stellen, formele en materiele punten. Kinderalimentatie, toepasselijk recht. Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en nog enkele andere punten betreffende de verdeling van gemeenschappelijke zaken.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 juli 2021
Zaaknummers : 200.285.785/01 en 200.285.788/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 19-915
Zaaknummer rechtbank : C/09/567843
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] , Frankrijk,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.L.A. Verburgt te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , Frankrijk,
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P.C. Burger te Zoeterwoude.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 12 november 2020 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 augustus 2020 van de rechtbank Den Haag, hierna: de bestreden beschikking.
De man heeft op 8 februari 2021 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 24 maart 2021 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend, tevens houdende incident internationaal rechtshulpverzoek tot bewijsvergaring onder EU verordening 1206/2001.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 27 november 2020 een V-formulier van 26 november 2020 met bijlage;
- op 3 december 2020 een V-formulier van diezelfde datum met als bijlage een brief van eveneens diezelfde datum met bijlagen;
- op 11 december 2020 een V-formulier van 10 december 2020 met als bijlage een brief van diezelfde datum;
- op 2 maart 2021 een V-formulier van diezelfde datum met als bijlage een brief van eveneens diezelfde datum;
- op 9 maart 2021 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 25 maart 2021 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 26 april 2021 een V-formulier van diezelfde datum met als bijlage een brief van eveneens diezelfde datum met bijlagen;
- op 26 april 2021 een V-formulier van diezelfde datum met als bijlage een brief van eveneens diezelfde datum met bijlagen;
- op 26 april een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
- -
op 26 februari 2021 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- -
op 2 maart 2021 een V-formulier van diezelfde datum met als bijlage een brief van eveneens diezelfde datum;
- -
op 22 april 2021 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- -
op 30 april 2021 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van eveneens diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 6 mei 2021 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, alsmede door haar Franse advocaat maître P. Koerfer en door mevrouw K. van Wezel, beëdigd tolk in de Franse taal;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede door zijn Franse advocaat maître P. Baudu-Armand en door mevrouw L. Valckx, tolk in de Franse taal.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang en samengevat:
- de echtscheiding uitgesproken tussen partijen, op [huwelijksdatum] 2005 gehuwd te [plaats] , Frankrijk;
- bepaald dat de minderjarigen:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] , Frankrijk,
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] , Duitsland,
hierna tezamen: de kinderen of: de minderjarigen, hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
- de vrouw toestemming verleend - welke toestemming die van de man vervangt - om per 1 augustus 2020 met de minderjarigen naar [plaats] , Frankrijk te verhuizen en om de kinderen in te schrijven op scholen aldaar;
- bepaald dat het door de man overgelegde ouderschapsplan, alsmede de punten 1, 3 en 4 van bladzijde 6 van de pleitnota van de vrouw deel uitmaken van de beschikking;
- een haal- en brengregeling met betrekking tot de minderjarigen bepaald;
- een regeling voor de kerstvakanties bepaald;
- bepaald dat de tussen partijen gemaakte afspraken die zijn vastgelegd in de ter terechtzitting ondertekende vaststellingsovereenkomsten ter zake ‘tax settlement’, ‘pension settlement’ en ‘children’s account’ deel uitmaken van de beschikking in eerste aanleg.
De beschikking is voorts, met uitzondering van de uitspraak van de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd. De inleidende verzoeken van de vrouw betreffende kinderalimentatie, partneralimentatie en afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verzoeken van beide partijen betreffende verdeling van het gemeenschappelijk vermogen zijn afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- partijen hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarigen;
- volgens de verklaring van de vrouw in haar beroepschrift heeft zij zich op 1 september 2020 samen met de minderjarigen in [plaats] , Frankrijk gevestigd;
- partijen zijn huwelijkse voorwaarden overeengekomen, inhoudende een uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen overeenkomstig de artikelen 1536 tot 1543 Code Civil (le régime de la séparation de biens).
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn;
- de echtscheiding
- de prestation compensatoire
- de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen
- de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
- de verdeling van de eenvoudige gemeenschap van de voormalige echtelijke woning.
2. De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, en zo nodig met verbetering van gronden opnieuw rechtdoende alsnog:
I. primair: ten aanzien van het verzoek van de man tot echtscheiding: de echtscheiding onder toepassing van Frans recht eerst uit te spreken nadat de prestation compensatoire is vastgesteld;
subsidiair: refereert de vrouw zich aan het oordeel van het hof ter zake het verzoek tot echtscheiding van de man onder toepassing van het Franse recht;
II. de man te bevelen c.q. te veroordelen tot het verschaffen van volledige informatie ex artikel 843a Rv over de omvang, samenstelling van zijn salaris en het vermogen, meer in het bijzonder in de procedure te brengen:
o alle loonspecificaties en jaaropgave over 2019 en 2020 van beide werkgevers
o de informatie omtrent de aan hem toegekende variabele compensatie in 2019 en 2020 als onder 9. genoemde arbeidsvoorwaarde uit de Appendix to employment agreement 20 december 2016
o de informatie omtrent de voor hem geldende retirement benefits als onder 10. genoemde arbeidsvoorwaarde uit de Appendix to employment agreement 20 december 2016
o de arbeidsovereenkomst met alle daarbij behorende bijlagen, die hij heeft gesloten met zijn nieuwe werkgever;
o informatie over de voor hem geldende bijzondere/secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals maar niet uitsluitend: een sign on bonus, basissalaris en variabele beloningsstructuur, de voor hem geldende pensioenregeling, schoolkostenvergoeding voor de kinderen, woonkostenvergoeding, verhuiskostenvergoeding, door werkgever vergoede kosten van fiscaal advies, enz.
o informatie over de samenstelling van zijn vermogen per heden;
III. ten laste van de man een prestation compensatoire vast te stellen van tenminste€ 315.000,- ten behoeve van de schadeloosstelling van de vrouw als bedoeld in artikel 270 en 271 Frans Burgerlijk Wetboek, waarbij zij zich het recht voorbehoudt haar verzoek naar boven bij te stellen, indien de inkomens- en vermogensgegevens van de man daartoe aanleiding geven;
IV. te bepalen dat de man een bedrag van € 3.895,- per kind per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen, ingaande 1 september 2020, zijnde de datum waarop de vrouw zich gevestigd heeft in Frankrijk, telkens bij vooruitbetaling te voldoen; bij brief van 26 april 2021 heeft de vrouw haar verzoek verminderd tot € 4.000,- per maand voor beide kinderen tezamen en ter zitting heeft zij verzocht voor wat betreft de ingangsdatum de kinderalimentatie te bepalen met ingang van 12 november 2020;
V. de vermogensrechtelijke afwikkeling vast te stellen op grond van de huwelijkse voorwaarden naar Frans recht, zoals uiteengezet in de posita 48 t/m 61 van onderhavig appelschrift, met veroordeling van de man tot betaling van dat nog nader te concretiseren bedrag aan de vrouw;
VI. de man te veroordelen binnen 14 dagen na betekening van de te dezen door het hof te wijzen beschikking zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, staande en gelegen te [adres] , door ondertekening van de door de verkoopmakelaar op te stellen overeenkomst tot opdracht van de verkoop van de woning, staande en gelegen te [adres] , waarbij in geval van het ontbreken van tijdige ondertekening door de man de door het hof te wijzen beschikking ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de voor die verkoopopdracht noodzakelijke toestemming en/of de wilsverklaring en/of handtekening van de man;
VII. de vrouw te machtigen tot het te gelde maken van de echtelijke woning door deze met behulp van een makelaar te koop aan te bieden en vervolgens tegen een door de makelaar redelijk geachte prijs te verkopen en te leveren aan een derde, met verdeling van de netto verkoopopbrengst tussen partijen naar rato van eigendomsverhouding met inachtneming van de verrekening wegens vergoedingsrecht van de vrouw jegens de man en van de eventuele aftrek op het aandeel van de vrouw van de gebruikersvergoedingen als hieronder onder VIII gevorderd, in het geval de man deze schuldig is gebleven, althans vervangende toestemming te verlenen aan de vrouw de woning mede namens de man te verkopen en gebruiksvergoedingen te doen verrekenen, waarbij in geval van het ontbreken van tijdige ondertekening van de verkoopakte en leveringsakte door de man de door het hof te wijzen beschikking ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de voor de verkoop van de woning noodzakelijke toestemming en/of de wilsverklaring en/of handtekening van de man;
VIII. vast te stellen dat ieder zijn dan wel haar bijdrage ex artikel 3:172 BW juncto 3:168 BW dient te blijven voldoen in de vaste lasten van de woning, staande en gelegen aan [adres] in mede-eigendom, en wel in de verhouding zoals afgesproken en voorts partijen te veroordelen deze betalingen te continueren c.q. hun verplichting in dezen na te komen, zolang als de woning niet is verkocht, meer in het bijzonder te bepalen dat de man een bedrag van € 3.207,- per maand ter zake de hypothecaire lasten verschuldigd zal zijn respectievelijk de vrouw een bedrag van€ 1.514 per maand ter zake de hypothecaire lasten en dat de overige eigenaarslasten pro rato hun aandeel in de vaste lasten van de woning, staande en gelegen te [adres] , worden voldaan, althans dat deze maandelijkse termijnen te zijner tijd verrekend kunnen worden uit de respectieve aandelen in de netto verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning, zo deze alsdan niet volledig voldaan zouden zijn.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoeken af te wijzen onder bekrachtiging van de tussen partijen uitgesproken echtscheiding.
De man verzoekt in incidenteel appel om bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en onder gelijktijdige vernietiging van de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de onderdelen waarvan incidenteel appel, opnieuw rechtdoende:
1. de vrouw te veroordelen binnen 5 dagen na betekening van de ten deze door het hof te wijzen beschikking haar onvoorwaardelijk medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, staande en gelegen te [adres] , door ondertekening van de door de verkoopmakelaar [naam makelaar] op te stellen overeenkomst tot opdracht van de verkoop van de woning, waarbij ingeval van het ontbreken van tijdige ondertekening door de vrouw de door het hof te wijzen beschikking ex artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats zal treden van de voor die verkoopopdracht noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw;
2. ten laste van de vrouw een gebruiksvergoeding vast te stellen ad € 44.327,- over de periode van 1 februari 2019 tot 1 september 2020, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag en ingangsdatum.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het incidenteel appel af te wijzen, met handhaving van haar in principaal appel gedane verzoeken.
De vrouw verzoekt in haar zelfstandig verzoek, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair:
de man te veroordelen om binnen 7 dagen na het wijzen van een tussenbeschikking, de hieronder te noemen financiële gegevens te verstrekken, bij gebreke waarvan het hof een verzoek als hierna subsidiair te formuleren aan de Franse rechter zal doen:
a. a) alle loonspecificaties en jaaropgave over 2019 en 2020 van alle werkgevers van de man in die jaren;
b) de salarisspecificaties over de maanden januari tot en maart 2021 en de salarisspecificatie december 2020 (voor zover niet reeds begrepen onder bovenstaande);
c) de informatie omtrent de aan hem toegekende variabele compensatie in 2019 en 2020 als onder 9. genoemde arbeidsvoorwaarde uit de Appendix to employment agreement 20 december 2016;
d) de informatie omtrent de voor hem geldende retirement benefits als onder 10. genoemde arbeidsvoorwaarde uit de Appendix to employment agreement 20 december 2016;
e) de arbeidsovereenkomst met alle daarbij behorende bijlagen, die hij heeft gesloten met zijn nieuwe werkgever, alsmede de naam en adres van zijn werkgever en de functie die de man thans bekleedt bij zijn nieuwe werkgever;
f) informatie over de voor hem geldende bijzondere/secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals maar niet uitsluitend: een sign on bonus, basissalaris en variabele beloningsstructuur, de voor hem geldende pensioenregeling, schoolkostenvergoeding voor de kinderen, woonkostenvergoeding, verhuiskostenvergoeding, door werkgever vergoede kosten van fiscaal advies, enz.;
g) alle eigendomsaktes van bezittingen op zijn naam met een recent taxatierapport;
h) zijn laatste aangifte inkomstenbelasting en (voorlopige) aanslagen inkomstenbelasting;
i. i) de meest recente bankafschriften van al zijn bankrekeningen, waaruit de naam van de bank en locatie van de bank blijkt, rekeningnummer en saldi;
j) alle informatie met betrekking tot de beleggingen van de man (huidige waarde van de beleggingen, het soort beleggingen en de (bank/verzekerings- en fiscale) voorwaarden verbonden aan de beleggingen;
k) een volledig beëdigde verklaring als bedoeld in artikel 272 van het Frans Burgerlijk Wetboek met onderliggende verificatoire bescheiden en niet louter de door hem zelf opgestelde verklaringen, zoals overgelegd bij zijn verweerschrift in appel;
II. subsidiair:
indien de man niet voldoet aan de veroordeling onder I onder toepassing van artikel 1 lid 1 sub a juncto 2 en 10 t/m 16 van de EU Bewijs Vo. 1206/2001 rechtstreeks een dergelijk verzoek te doen aan de Franse rechter, waarin de onder I. aanhef en sub a t/m k verzochte informatie rechtstreeks wordt opgevraagd middels gebruikmaking van formulier A, als bedoeld in artikel 4 EU Bewijs Vo.
Echtscheiding
5. De vrouw wenst hoger beroep in te stellen tegen de in eerste aanleg naar Nederlands recht uitgesproken echtscheiding aangezien zij vreest dat zij dientengevolge geen aanspraak meer kan maken op een ‘prestation compensatoire’ naar Frans materieel alimentatierecht. Een prestation compensatoire behelst volgens de vrouw een schadeloosstelling door vaststelling van een bedrag ineens, waarin zowel een alimentatiecomponent als een bedrag voor het gemis aan toekomstig nabestaanden- en ouderdomspensioen is begrepen. Weliswaar heeft de vrouw in eerste aanleg haar (pensioen)verweer tegen de echtscheiding prijsgegeven, maar dat was niet uitdrukkelijk en op ondubbelzinnige wijze. Zij wenst daar nu op terug te komen. De vrouw doet in hoger beroep alsnog een beroep op toepassing van Frans recht op het verzoek tot echtscheiding waarbij zij zich baseert op artikel 10:56 lid 2 letter b.
Indien het hof dit verzoek afwijst, stelt de vrouw zich subsidiair op het standpunt dat haar pensioenverweer op de voet van artikel 1:153 BW alsnog moet worden behandeld. Als de prestation compensatoire teloor gaat doordat de echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven voordat de prestation compensatoire wordt vastgesteld, zal de levensstandaard van de vrouw fors lager worden. Dan dient alsnog een voorziening te worden getroffen die voor beide partijen billijk is te achten.
6. De man is van mening dat de rechtbank conform de hoofdregel van artikel 10:56 BW terecht Nederlands recht heeft toegepast op de echtscheiding van partijen. Beide partijen zijn tijdens de echtscheidingsprocedure steeds uitgegaan van de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Het staat de vrouw niet vrij om voor het eerst in hoger beroep een beroep te doen op Frans recht. De man wordt hierdoor onredelijk in zijn belangen geschaad nu de echtscheiding in dat geval niet kan worden ingeschreven en de gehele echtscheidingsprocedure nog een keer overgedaan zou moeten worden voor een Nederlands gerecht dat als laatste feitelijke instantie fungeert en welk gerecht vreemd recht zou moeten toepassen.
Wat het pensioenverweer betreft: in de pleitnota van de vrouw in eerste aanleg staat letterlijk verwoord: ‘De vrouw trekt haar pensioenverweer in’. Bovendien ziet de prestation compensatoire niet op nabestaandenpensioen en heeft de man in Nederland slechts een marginaal pensioen opgebouwd aangezien hij daar maar enkele jaren werkzaam is geweest.
7. Het hof stelt voorop dat, nu beide echtgenoten ten tijde van de indiening van het echtscheidingsverzoek hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toekomt (artikel 3 lid 1 onder a van de Verordening (EG) Nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en in inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (Brussel II-bis). Op dit verzoek is krachtens artikel 10:56 lid 1 BW Nederlands recht van toepassing.
8. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen belang bij haar grief tegen het uitspreken van de echtscheiding naar Nederlands recht en overweegt daartoe als volgt. Op grond van artikel 10:3 Burgerlijk Wetboek (BW) is op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter het Nederlandse recht van toepassing. Het betoog van de vrouw gaat eraan voorbij dat de vraag of haar verzoek tot vaststelling van een prestation compensatoire in deze procedure aan het hof kan worden voorgelegd een kwestie betreffende de wijze van procederen is. Het betreft te dezen een te verzoeken nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 lid 1 onder f Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening kan voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. Het hof ziet voldoende samenhang met het verzoek tot echtscheiding en verwacht niet dat de behandeling van dit verzoek tot onnodige vertraging van het geding zal leiden, zodat aan de voorwaarden voor de toepassing van voormeld wetsartikel is voldaan. Zoals hierna onder de bespreking van de prestation compensatoire zal blijken, is de Nederlandse rechter bevoegd van het verzoek van de vrouw om een prestation compensatoire kennis te nemen. Het hof verwijst naar rechtsoverweging 11.
9. Nu het hof het verzoek van de vrouw om een prestation compensatoire zal beoordelen, heeft de vrouw evenmin belang bij haar subsidiaire verzoek.
10. Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.
Prestation compensatoire
11. Aansluitend bij de internationaalrechtelijke opvattingen op dat gebied, beschouwt het hof de prestation compensatoire als een onderhoudsverplichting zoals bedoeld in de Verordening (EG) van 18 december 2008 (nr. 4/2009) betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (Europese alimentatieverordening), zij het in de vorm van een som ineens (lump sum). Naar het oordeel van het hof bevat de prestation compensatoire voldoende elementen van partneralimentatie. Op grond van artikel 3 onder c van de Europese alimentatieverordening is de Nederlandse rechter bevoegd van een verzoek tot alimentatie kennis te nemen. Tussen partijen is niet in geschil dat op het verzoek van de vrouw om vaststelling van de prestation compensatoire Frans recht van toepassing is, zodat ook het hof daar van uitgaat.
12. Nu naar Nederlands procesrecht de vrouw in hoger beroep alsnog een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening kan indienen, gaat het hof voorbij aan het betoog van de man, dat de vrouw dit direct bij het inleidend verzoekschrift had moeten doen en daarom niet-ontvankelijk is in haar verzoek.
13. Bij gebrek aan recente financiële gegevens van de man, schat de vrouw zijn inkomen op ten minste € 500.000,- bruto € 300.000,- netto per jaar. Rekening houdend met de in Frankrijk vaak gehanteerde berekeningsprincipes bij de vaststelling van de prestation compensatoire (de methode van maître Depondt) komt een Franse advocaat van de vrouw in haar ‘Report to the court’ (productie 17 bij het beroepschrift) op een bedrag van ten minste € 315.000,- dat de man aan de vrouw dient te betalen om de daling van haar levensstandaard ingevolge de echtscheiding te compenseren.
14. De man stelt in zijn verweerschrift voorop dat de vrouw ingevolge Frans recht haar verzoek niet kan beperken tot alleen een verzoek tot een prestation compensatoire, maar dat zij een compleet voorstel voor financiële afwikkeling had moeten doen. Omdat zij dat niet heeft gedaan is zij niet-ontvankelijk in haar verzoek, althans moet dit worden afgewezen. Verder komt zijn advocaat in Frankrijk op grond van dezelfde rekenmethode als gehanteerd door de Franse advocaat van de vrouw, tot een prestation compensatoire van € 125.170,- (productie 6 bij het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel). Het verschil met het door de vrouw gestelde bedrag laat zich verklaren doordat de advocaat van de vrouw van een te hoog inkomen bij de man en een te laag inkomen bij de vrouw is uitgegaan. Indien en voor zover de man een prestation compensatoire aan de vrouw dient te betalen, stelt hij voor deze te verrekenen met zijn aandeel in de verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning. Primair is de man echter van mening dat er geen grond is om een prestation compensatoire vast te stellen, gelet op, kort gezegd, de inkomens- en vermogenspositie van de vrouw. Hij wijst er op dat het toekennen van een prestation compensatoire in Frankrijk eerder uitzondering dan regel is. De man heeft dit verweer weliswaar pas ter zitting naar voren gebracht, maar de vrouw heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Het hof zal op dit verweer van de man ingaan.
15. Het hof overweegt als volgt. Zoals hiervoor aangegeven is Nederlands recht van toepassing op de wijze van procederen. Het verweer van de man dat de vrouw een compleet voorstel voor financiële afwikkeling had moeten doen gaat dan ook niet op.
16. De prestation compensatoire is een geldsom die de ene echtgenoot aan de andere echtgenoot betaalt ter compensatie van de ongelijkheid in de leefomstandigheden tussen de twee echtgenoten die het eindigen van het huwelijk met zich meebrengt (artikel 270 Code Civil). Het doel is niet de situaties van de echtgenoten in financiële zin gelijk te trekken, maar een evenwicht te herstellen dat door de scheiding is verbroken door de economische en financiële verschillen die zijn ontstaan als gevolg van de gezamenlijke keuzes tijdens het huwelijk.
17. Op grond van artikel 271 Code Civil wordt de prestation compensatoire vastgesteld overeenkomstig de behoefte van de echtgenoot aan wie deze wordt uitgekeerd en de middelen van de ander, rekening houdend met de situatie op het moment van de echtscheiding en de ontwikkeling daarvan in de voorzienbare toekomst. Daarbij houdt de rechter vooral rekening met:
- de duur van het huwelijk;
- de leeftijd en gezondheid van de echtgenoten;
- hun opleidingsniveau en arbeidsomstandigheden;
- de gevolgen van de door een van de echtgenoten tijdens het huwelijk gemaakte loopbaankeuzes ten behoeve van de opvoeding van de kinderen en de tijd die daaraan nog moet worden besteed of om de loopbaan van de ander ten koste van de eigen loopbaan te bevorderen;
- de na de afwikkeling van het huwelijksvermogensregime geschatte of te verwachten bezittingen van de echtgenoten in vermogen of in opbrengsten;
- hun bestaande en voorzienbare vorderingsrechten;
- de ouderdomspensioenrechten van beide echtgenoten.
18. Zoals de man in randnummer 37 van zijn verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel appel terecht stelt, volgt uit de ‘legal opinions’ van beide partijen dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft in de keuze welke gronden hij van toepassing acht bij het bepalen van de hoogte van de prestation compensatoire. Dit wordt bevestigd door het door de man aangehaalde artikel van mr. A.W. Morot in het Tijdschrift Relatierecht en Praktijk van september 2013.
19. Het hof acht in de onderhavige zaak bij de beoordeling van het verzoek van de vrouw om een prestation compensatoire de volgende factoren van doorslaggevend belang. Wat haar inkomen betreft, heeft de vrouw niet onderbouwd dat haar inkomenspositie door een loopbaankeuze tijdens haar huwelijk is verslechterd. Het hof stelt vast dat de vrouw altijd voltijds is blijven werken, ook na de komst van de kinderen. Zij stelt wel dat de zorg voor de kinderen tijdens het huwelijk voornamelijk op haar neerkwam, maar heeft niet gesteld welke belemmeringen voor haar loopbaan de komst van de kinderen en de zorg voor hen zou hebben veroorzaakt. De vrouw heeft vervolgens na het uiteengaan van partijen zelf besloten om met de kinderen naar Frankrijk te verhuizen. Een mogelijk hierdoor veroorzaakte achteruitgang in inkomen aan haar zijde kan daarom niet doorwerken in de vaststelling van een prestation compensatoire. Het is het hof voorts gebleken dat de vrouw over een aanzienlijk vermogen beschikt. Volgens de bij brief van 30 april 2021 overgelegde vertaling van productie 7 van de man, bedraagt alleen al het bedrag aan spaargelden en aandelen € 605.000,-. Daarnaast heeft de vrouw een eigendomsaandeel van 50% in twee appartementen in [plaats] en zal zij nog haar aandeel in de verkoop van de voormalig echtelijke woning ontvangen. De vrouw heeft dit niet weersproken en dit komt in grote lijnen ook overeen met de eigen opgave van de vrouw van haar inkomen en vermogen (productie 26 bij brief van de vrouw van 26 april 2021). Gesteld noch gebleken is dat de vermogenspositie van de vrouw is verslechterd door de echtscheiding. Wat de pensioenrechten betreft, overweegt het hof dat partijen daarover in eerste aanleg al een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. Voor zover de vrouw betoogt dat in die overeenkomst rechten zijn voorbehouden ten aanzien van de prestation compensatoire, overweegt het hof dat de vrouw niet heeft onderbouwd wat zij nog aanvullend op die overeenkomst gecompenseerd zou willen zien met betrekking tot ouderdomspensioen. Overigens heeft de vrouw ook niets aangevoerd waaruit zou blijken dat haar pensioenrechten zijn verminderd doordat zij een offer heeft moeten brengen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of om de carrière van de man te bevorderen. De vrouw heeft immers altijd voltijds en voor een internationaal bedrijf gewerkt. Voor het hof is niet duidelijk geworden op welke wijze de overige in artikel 271 Code Civil gemelde factoren een rol moeten spelen bij het vaststellen van de verzochte prestation compensatoire. De vrouw heeft daarover niets naar voren gebracht en daarmee niet voldaan aan haar stelplicht.
20. Gelet op het vorenstaande in onderling verband bezien, ziet het hof geen aanleiding voor de toekenning van een prestation compensatoire aan de vrouw. Het principale verzoek van de vrouw onder II van haar petitum alsmede haar zelfstandige verzoeken (primair en subsidiair) betreffende het overleggen van financiële gegevens door de man zullen eveneens worden afgewezen, nu de vrouw daarbij geen belang meer heeft.
Kinderalimentatie
21. Op grond van artikel 3 onder c Europese alimentatieverordening komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ter zake de kinderalimentatie.
22. De man heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat Nederlands recht van toepassing is op de kinderalimentatie. Volgens de vrouw is Frans recht van toepassing. Nu partijen hierover van mening verschillen en de rechtbank zich hierover niet heeft uitgelaten, dient het hof ambtshalve het toepasselijk recht vast te stellen.
23. Naar het oordeel van het hof is op grond van artikel 15 van de Europese alimentatieverordening juncto artikel 4 lid 3 van het Protocol van 23 november 2007, Trb. 2011, 145 (het Protocol) Nederlands recht van toepassing op de kinderalimentatie. Immers, de vrouw heeft in eerste aanleg de kinderalimentatie aanhangig gemaakt bij de Nederlandse rechter, toen de man zijn gewone verblijfplaats nog had in Nederland. Hetgeen partijen omtrent kinderalimentatie naar Frans recht naar voren hebben gebracht, behoeft hier derhalve geen verdere bespreking.
24. Vanwege het ontbreken van de nodige financiële gegevens bij de man, zal het hof op de voet van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering daaruit de gevolgtrekking maken die het geraden acht.
25. Nu als onweersproken vast staat dat partijen in 2019 uiteen zijn gegaan zal het hof ter bepaling van de behoefte van de minderjarigen uitgaan van de behoeftetabel 2019. Rekening houdend met de leeftijd van de minderjarigen en een gezamenlijk inkomen van partijen van meer dan € 6.000,- per maand komt het hof uit op een behoefte van € 1.355,- per maand voor beide minderjarigen gezamenlijk. Van uitzonderlijke, extra kosten is het hof niet gebleken. De minderjarigen gaan ook niet meer naar de internationale school. Het hof acht het redelijk de gezamenlijke behoefte van de minderjarigen nog te verhogen met de onweersproken kosten van een ‘nanny’ ad € 650,- per maand nu de vrouw voltijds werkt. Het hof verwijst voor deze kosten naar productie 19 bij het beroepschrift van de vrouw. De totale behoefte van de twee minderjarigen bedraagt dan € 2.005,- per maand.
26. Gelet op de door partijen zelf gestelde inkomensverhouding tussen hen beiden en het feit dat man geen inzicht heeft verschaft in zijn huidige inkomen, gaat het hof er vanuit dat de vrouw 25% en de man 75% van de kosten van de kinderen dient te dragen. Dit komt bij de man neer op een bedrag van afgerond € 1.504,- voor de minderjarigen tezamen. Het hof zal dit bedrag nog bruteren aangezien vaststaat dat de ontvangen kinderalimentatie in Frankrijk wordt belast. Het hof begroot de door de man te betalen bruto kinderalimentatie op € 2.256,- per maand voor beide minderjarigen, ofwel € 1.128,- per maand per kind.
27. Het hof ziet aanleiding de ingangsdatum van de kinderalimentatie te bepalen op de datum van de indiening van het beroepschrift, 12 november 2020. Vanaf die datum was de man op de hoogte van het verzoek van de vrouw om kinderalimentatie en had hij daarmee rekening kunnen houden. Gelet op het feit dat de man in ieder geval een aanzienlijk inkomen heeft, acht het hof een alimentatie met terugwerkende kracht niet onredelijk en onbillijk. Voor zover de man in en over de betreffende periode betalingen aan de vrouw ten behoeve van de minderjarigen heeft gedaan, mogen deze in mindering worden gebracht op wat de man ingevolge deze beschikking zal zijn verschuldigd.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden: de inboedel en de kosten van de huishouding
28. In de randnummers 48 tot en met 51 van het beroepschrift stelt de vrouw dat de tijdens het huwelijk verkregen inboedel gemeenschapsvermogen is dat verdeeld moet worden. Tevens wenst zij zich het recht voor te behouden haar vordering op de man ter zake de kosten van de huishouding naar Frans recht alsnog nader te specificeren en te onderbouwen met een legal opinion als de man alsnog een vordering ter zake verrekening van renovatiekosten met betrekking tot de voormalige echtelijke woning indient.
29. Het hof overweegt dat, nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, hij tevens rechtsmacht heeft ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5 lid 1 van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 betreffende de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (Verordening huwelijksvermogensstelsels). De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat partijen in hun huwelijkse voorwaarden een rechtskeuze voor Frans recht hebben gedaan (productie 2, randnummer 54 bij het beroepschrift). De man heeft dit niet weersproken, zodat ook het hof uitgaat van de toepasselijkheid van Frans recht op het huwelijksvermogensregime van partijen.
30. Het hof begrijpt uit de stellingen van de vrouw dat haar verzoek tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zich beperkt tot de inboedel en (voorwaardelijk) de kosten van de huishouding. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht wat de verdeling van de inboedel betreft. Nog daargelaten dat niet gebleken is dat deze inboedel een huwelijksgemeenschap vormt die verdeeld moet worden, heeft de vrouw geen enkele omschrijving van de inboedelzaken gegeven. Het hof zal haar verzoek strekkende tot verdeling van de inboedel derhalve afwijzen.
31. Gelet op hetgeen hierna onder rechtsoverweging 36 wordt overwogen, waarnaar het hof hier verwijst, behoeft het verzoek van de vrouw om verrekening van de kosten van de huishouding geen verdere bespreking.
De eenvoudige gemeenschap van de voormalige echtelijke woning
32. Partijen hebben ieder afzonderlijk verzocht om verkoop en levering van de eenvoudige gemeenschap van de voormalige echtelijke woning aan een derde op de door hen omschreven wijze. De vrouw heeft voorts - samengevat - verzocht vast te stellen dat ieder de vaste lasten van de woning alsmede de overige eigenaarslasten in de afgesproken verhouding betaalt en blijft betalen zolang de woning nog niet is verkocht. De man heeft verzocht ten laste van de vrouw een gebruiksvergoeding vast te stellen over de periode van 1 februari 2019 tot 1 september 2020.
33. Naar het oordeel van het hof is de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd kennis te nemen van bovenvermelde verzoeken van partijen die zien op de voormalige echtelijke woning en die het hof kwalificeert als met de echtscheiding verband houdende nevenvoorzieningen. Tussen partijen is in confesso dat op die verzoeken Nederlands recht van toepassing is, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
34. Vaststaat dat partijen de voormalige echtelijke woning in eenvoudig mede-eigendom hebben, de man voor 60% en de vrouw voor 40%.
35. Partijen hebben ter terechtzitting overeenstemming bereikt over de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap van de voormalige echtelijke woning. Zij hebben het volgende afgesproken. De woning zal worden verkocht en geleverd aan een derde. Voor de verkoop zal [naam makelaar] te [plaats] worden ingeschakeld. De makelaarskosten zullen in de verhouding 60% voor de man en 40% voor de vrouw door partijen worden gedragen. Uitgaande van een verkoopprijs van € 1.300.000,- zal de man een bedrag van € 222.959,- + € 25.000,- =€ 247.959,- uit de overwaarde ontvangen en de vrouw een bedrag van € 283.558,- - € 25.000,- = 258.558,-. In geval van onderwaarde zal de man dit verlies voor 60% en de vrouw voor 40% dragen. Mocht de verkoopopbrengst van de woning hoger zijn dan het bedrag van € 1.300.000,- dan wordt het meerdere van de overwaarde verder tussen partijen in de verhouding 60% voor de man en 40% voor de vrouw verdeeld.
36. In deze overeenkomst tussen partijen zijn ook de renovatiekosten betrokken, zodat hierover geen geschil meer bestaat. Het hof beschouwt hiermee ook het voorwaardelijke verzoek van de vrouw tot verrekening van de kosten van de huishouding als ingetrokken. Immers de vrouw heeft gesteld haar vordering op de man ter zake de kosten van de huishouding naar Frans recht - wat daar verder ook van zij - te laten vallen, indien de man hetzelfde doet ter zake de uitgaven ten behoeve van verbouwing en inrichting van de woning (randnummer 50 van het beroepschrift).
37. Gelet op deze overeenkomst tussen partijen behoeft hetgeen zij over de verkoop en levering van de woning verder naar voren hebben gebracht, geen bespreking meer. Het hof zal, nu partijen hierover overeenstemming hebben bereikt, hierover geen beslissing meer geven.
Draagplicht lasten van de eenvoudige gemeenschap van de woning
38. De vrouw converteert in hoger beroep haar verzoek in eerste aanleg om een gebruiksvergoeding naar een verzoek tot het vaststellen dat ieder zijn bijdrage ex artikel 3:172 BW juncto artikel 3:168 BW dient te blijven voldoen in de afgesproken verhouding tot de woning zal zijn verkocht. De man dient dan een bedrag van € 3.207,- per maand en de vrouw een bedrag van € 1.414,- per maand aan hypotheeklasten te voldoen. De overige eigenaarslasten dienen conform de eigendomsverhouding door partijen te worden voldaan.
39. Volgens de man heeft de vrouw geen belang bij dit verzoek. Zijn advocaat heeft ter terechtzitting bij pleitnota verklaard dat de man vanaf het moment dat hij de woning verliet tot op heden het afgesproken, door hem te dragen aandeel in alle lasten van de woning heeft voldaan. De vrouw erkent dit ook in haar brief van 26 april 2021.
40. Het hof overweegt dat partijen afspraken hebben gemaakt over de draagplicht met betrekking tot de hypothecaire lasten en de overige eigenaarslasten van de woning in een bepaalde verhouding (60% door de man, 40% door de vrouw). Partijen zijn jegens elkaar aan die afspraken gebonden. De man bestrijdt de door de vrouw gestelde afspraken en bedragen ook niet. De vrouw heeft daarom geen belang bij dit verzoek. Het hof zal het verzoek van de vrouw onder VIII van haar petitum dan ook afwijzen.
Gebruiksvergoeding
41. De man verzoekt in incidenteel appel een door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding van€ 44.327,- vast te stellen over de periode van 1 februari 2019 tot 1 september 2020. In die periode verbleef de vrouw, met uitsluiting van de man, in de woning, zodat zij als enige het genot daarvan had. De woning had in die tijd kunnen worden verhuurd voor € 3.888,- per maand. Zijn advocaat heeft ter terechtzitting verklaard dat dit verzoek is gestoeld op artikel 3:169 BW. De vrouw verzet zich tegen het opleggen van een gebruiksvergoeding.
42. Het hof overweegt dat op grond van artikel 3:166 lid 3 BW de rechtsverhouding tussen de deelgenoten wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wat redelijk en billijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden. Het hof acht het niet redelijk en billijk de vrouw de door de man verzochte gebruiksvergoeding op te leggen. Het hof overweegt daartoe dat in de desbetreffende periode niet alleen de vrouw, maar ook de minderjarige kinderen van partijen in de woning verbleven. Bovendien was het huwelijk van partijen nog niet ontbonden. Zowel naar het Franse als naar het Nederlandse recht zijn partijen verplicht elkaar tijdens het huwelijk het nodige te verschaffen en daaronder kan naar het oordeel van het hof ook worden verstaan het verschaffen van woongenot. De man heeft dit verzoek in eerste aanleg bovendien niet ingediend en aldus de vrouw hiermee eerst achteraf geconfronteerd. Het hof zal het verzoek van de man om een gebruiksvergoeding dan ook afwijzen.
Aangiften inkomstenbelasting
43. Het hof zal het bij brief van 26 april 2021 gedane verzoek van de vrouw te bemiddelen inzake de afstemming van de aangiften inkomstenbelasting van partijen afwijzen. Dit aangezien partijen in eerste aanleg ter zake de fiscale kwesties al een vaststellingsovereenkomst (‘tax settlement‘) hebben gesloten en het een uitvoeringskwestie betreft die in de onderhavige procedure niet thuishoort.
44. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover daarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken;
wijst het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een prestation compensatoire af;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarin het verzoek van de vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen is afgewezen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 12 november 2020 op € 1.128,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, C.M. Warnaar en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2021.