Rb. Den Haag, 07-02-2013, nr. 09-758089-12
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ0977
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
07-02-2013
- Zaaknummer
09-758089-12
- LJN
BZ0977
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ0977, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 07‑02‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 07‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Overval juwelier Lapidee. Verdachte heeft geprobeerd samen met zijn mededader een juwelier te beroven. Verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer tijdens de overval bedreigd met vuurwapens. Toen bleek dat het slachtoffer zich niet willoos liet beroven maar weerstand bood, hebben verdachte en zijn mededader hem - nog steeds onder bedreiging van de vuurwapens - geboden de deur van de winkel te openen. Hierbij heeft de mededader van verdachte op enig moment tweemaal geschoten op het slachtoffer, dat door deze schoten dodelijk werd verwond. Medeplegen van doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren. Gevangenisstraf van 11 jaar met aftrek. De rechtbank legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 23.654,69, ten behoeve van de benadeelde partij ;Zie ook LJN BZ0974 en BZ0926.
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/758089-12
Datum uitspraak: 7 februari 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Z.B.],
geboren op [datum] 1993 te [plaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 augustus en 25 oktober 2012, 9, 23 en 24 januari 2013.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie, mr. B.J. Berton en mr. M.A. Veneberg, en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Mevrouw [partner van slachtoffer]heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2012 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet een geladen vuurwapen op die [slachtoffer] gericht en/of (vervolgens) een of meerdere malen de trekker van dat vuurwapen overgehaald en/of (aldus) een of meerdere kogels afgevuurd op die [slachtoffer], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging tot diefstal (in vereniging) (met geweld) en/of poging tot afpersing (in vereniging) (met geweld), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2012 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen sieraden en/of andere goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van sieraden en/of andere goederen van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk voorgenomen misdrijf/misdrijven niet is/zijn voltooid,
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- -
zich naar de juwelierszaak Lapidee gelegen aan de Beeklaan 33, heeft begeven en/of
- -
tegen die [slachtoffer] heeft geroepen: "ga liggen", althans woorden van een soortgelijke aard of strekking en/of
- -
een of meerdere vuurwapens, althans een of meerdere op vuurwapens gelijkende voorwerpen, waaronder een geladen vuurwapen (voorzien van een geluidsdemper) op die [slachtoffer] heeft gericht op en/of
- -
(vervolgens) met voornoemd geladen vuurwapen een of meer kogel(s) in de lucht en/of gericht op het lichaam van die [slachtoffer] heeft afgevuurd,
terwijl dat feit de dood (als gevolg van een of meerdere schotwonden) van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
3. Bewijs
3.1
Inleiding1
Op 25 april 2012 te 12:35 uur komt bij de politie een melding binnen dat er een overval gaande is in juwelierszaak Lapidee aan de Beeklaan 33 te Den Haag.2 Als agenten omstreeks 13:27 uur de juwelierszaak betreden, vinden zij de heer [slachtoffer], eigenaar van de zaak, liggend in een onnatuurlijke houding achter de toonbank. Er wordt geen hartslag gevoeld.3 Om 13:45 uur vervoert de ambulance het slachtoffer naar het ziekenhuis en om 14:15 uur komt het bericht dat het slachtoffer is overleden.4
Het slachtoffer blijkt door twee kogels te zijn getroffen. Eén kogel heeft de linkerlong geraakt en één kogel heeft het hart geraakt. Het massale bloedverlies en het functieverlies van het hart en de linkerlong verklaren zonder meer het overlijden.5
Verdachte heeft verklaard dat hij en de medeverdachte van plan waren om het slachtoffer onder bedreiging van wapens sieraden afhandig te maken en dat zij met dat doel de juwelierszaak zijn binnengegaan.6
De juwelierszaak is onderverdeeld in een winkelgedeelte en een werkplaatsgedeelte. In het winkelgedeelte van de juwelierszaak bevinden zich twee camera's. In het werkplaatsgedeelte van de juwelierszaak bevinden zich geen camera's.7 Het werkplaatsgedeelte van de juwelierszaak is met een deur verbonden met de woning van het slachtoffer en diens gezin ([adres]). In de gang van het woongedeelte bevindt zich eveneens een camera.
Uit de beelden van deze camera's8 blijkt dat verdachte en de medeverdachte het winkelgedeelte van de juwelierszaak binnenkomen en enige sieraden bekijken. Als het slachtoffer met een plateau gouden sieraden naar de toonbank loopt, trekt de medeverdachte een vuurwapen en richt dat vuurwapen op het slachtoffer. Te zien is dat het slachtoffer het plateau uit zijn handen laat vallen en een slaande beweging maakt naar de arm met het vuurwapen van de medeverdachte. De medeverdachte doet daarop twee stappen naar achteren en richt zijn vuurwapen op het plafond. Het slachtoffer komt naar voren en zwaait met zijn armen in de richting van de medeverdachte. Verdachte trekt op dat moment een vuurwapen onder zijn broeksband vandaan en richt dat ook op het slachtoffer. Het slachtoffer loopt daarop uit het beeld van de camera's naar achteren richting het werkplaatsgedeelte van de juwelierszaak. Beide verdachten houden de vuurwapens gericht op het slachtoffer. Op de camerabeelden is zichtbaar dat zij tegen het slachtoffer praten. Verdachte loopt richting de buitendeur van de winkel en weer terug richting de toonbank. De medeverdachte loopt met het vuurwapen gericht op het slachtoffer richting het werkplaatsgedeelte en verdwijnt uit het beeld van de camera's. Verdachte blijft ongeveer zes seconden voor de toonbank staan terwijl hij zijn vuurwapen in de richting van de ruimte achter de toonbank (het werkgedeelte van de juwelierszaak) houdt. Te zien is dat hij iets roept. Verdachte loopt vervolgens richting buitendeur. Te zien is dat hij probeert de deur open te maken, maar dat dit niet lukt. Verdachte loopt daarop weer richting toonbank en richt zijn vuurwapen wederom richting het werkplaatsgedeelte. Uit het gelijktijdig afspelen van de beelden van de drie camera's blijkt dat op het moment dat verdachte terugloopt van de buitendeur naar de toonbank, de medeverdachte met het vuurwapen in zijn hand richting de voordeur van het woongedeelte loopt. Hij probeert die voordeur te openen maar dat lukt niet, waarna de medeverdachte terugloopt en uit beeld van de camera's is. Op datzelfde moment loopt verdachte opnieuw naar de voordeur van de juwelierszaak en opent deze. Hij blijft ongeveer drie seconden staan en kijkt richting toonbank. Daarna geeft hij de deur een zetje en rent de Beeklaan op. Daarop verschijnt de medeverdachte in beeld die richting de nog openstaande voordeur rent, de juwelierszaak verlaat en - met het vuurwapen nog in zijn hand - achter verdachte aan de Beeklaan op rent.
Dit alles heeft zich afgespeeld in een tijdsbestek van ongeveer twee minuten, te weten tussen 12:32:54 uur (binnenkomst verdachten) en 12:34:52 uur (vertrek verdachten).9
Uit het dossier blijkt voorts dat er in de juwelierszaak driemaal is geschoten: een keer in het winkelgedeelte in het plafond en twee keer in het werkplaatsgedeelte.10 De medeverdachte heeft verklaard dat zijn vuurwapen echt was, op scherp stond en doorgeladen was en dat het vuurwapen van verdachte nep was.11 De medeverdachte heeft voorts bekend dat hij de schoten heeft gelost, als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden.12 In het werkplaatsgedeelte van de juwelierszaak zijn twee patroonhulzen aangetroffen13, zodat aangenomen kan worden dat de medeverdachte de fatale schoten daar heeft gelost.
Beide verdachten hebben het vuurwapen dat zij hebben gebruikt weggegooid en geen van beide vuurwapens is door de politie teruggevonden. Aan de hand van de camerabeelden van het vuurwapen van de medeverdachte, de vorm en ligging van de systeemsporen van de in de juwelierszaak aangetroffen hulzen en de afvuursporen in de aangetroffen kogels, is geconcludeerd dat het vuurwapen waarmee de schoten zijn gelost waarschijnlijk een omgebouwd gas-/alarmwapen kaliber 6.35 mm Browning is geweest, en dat de loop van dit vuurwapen was voorzien van een geluiddemper.14
In de werkruimte van de juwelierszaak is een busje CS gas, ook bekend onder de naam pepperspray, aangetroffen.15 Gebleken is voorts dat er uit de winkel geen sieraden of andere goederen zijn gestolen.16
3.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot bewezenverklaring van medeplegen van gekwalificeerde doodslag. Zij hebben daartoe aangevoerd dat het gaat om een geplande gewelddadige (poging tot) overval die is uitgemond in een doodslag. Het neerschieten van het slachtoffer heeft plaatsgevonden om de beroving gemakkelijk te maken maar ook om te voorkomen dat het slachtoffer de politie zou waarschuwen en bovenal om weg te kunnen komen uit de juwelierszaak. Tussen verdachte en de medeverdachte is sprake geweest van een volledige en nauwe samenwerking en verdachte is ook bewust betrokken bij de uitvoering. Verdachte en zijn medeverdachte hebben immers de avond tevoren de overval voorbereid, zijn samen naar de juwelierszaak gegaan en hebben daar beiden een vuurwapen getrokken waarna de medeverdachte ook daadwerkelijk heeft geschoten. Vervolgens heeft verdachte de deur opengehouden, waarmee hij ervoor heeft gezorgd dat de winkel kon worden verlaten. Verdachte en zijn medeverdachte zijn hierop samen weggerend naar een gereedstaande vluchtauto, die daarop hard is weggereden. Onder deze omstandigheden is sprake van een zodanig optreden vanaf de aanvang van de poging tot overval tot aan het wegrijden in de auto, dat er sprake is van medeplegen. Dat verdachte niet zelf de trekker heeft overgehaald, doet aan de bewijsbaarheid van het primair ten laste gelegde niet af.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van al hetgeen verdachte wordt verweten.
Daartoe is allereerst aangevoerd dat verdachte en de medeverdachte uit waren op een 'zogenaamd' gewapende overval op de juwelier waarbij nepwapens gebruikt zouden worden. Verdachte heeft geen wetenschap gehad van de echtheid van het wapen van de medeverdachte en wist evenmin dat dit (door)geladen was. Bij hem was daarom geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op de doodslag gepleegd door de medeverdachte. Hij was immers met hem op stap om een overval te plegen en niet een doodslag. Het derde schot werd bovendien gelost nadat de medeverdachte door het slachtoffer met pepperspray was bespoten en daardoor slechter kon zien. Verdachte heeft niet kunnen voorzien dat de medeverdachte, in plaats van onmiddellijk met slecht zicht de overval te staken, alsnog een schot in de richting van het slachtoffer zou lossen.
Ook zal vrijspraak dienen te volgen omdat verdachte niet als medepleger van de door de medeverdachte gepleegde beschieting van het slachtoffer kan worden aangemerkt.
Allereerst heeft verdachte geprobeerd zich te distantiëren van verder geweld en geprobeerd op het cruciale moment te vluchten. Het feit dat verdachte het slachtoffer op dat moment nog onder schot hield, moet worden geïnterpreteerd als een poging om het distantiëren dan wel de vlucht ongehinderd te doen plaatsvinden. Verdachte is voorts niet betrokken geweest bij de aanschaf van de wapens en heeft zelf geen enkel schot gelost in de richting van het slachtoffer. Aldus heeft hij geen substantiële bijdrage geleverd aan de beschieting van het slachtoffer. Evenmin kan gezegd worden dat hij enige invloed heeft kunnen uitoefenen op het schieten door de medeverdachte. Van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de medeverdachte is daarom geen sprake. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het medeplegen van de primair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag.
Vanwege zijn vrijwillige terugtred moet verdachte eveneens worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde poging tot diefstal/afpersing, aldus de verdediging.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Wetenschap met betrekking tot de staat van het wapen van de medeverdachte?
Zoals onder 3.1 al overwogen, heeft verdachte samen met zijn medeverdachte het plan opgevat het slachtoffer onder bedreiging van vuurwapens te beroven. Bij gebreke van bewijsmiddelen die wijzen op het tegendeel, gaat de rechtbank ervan uit dat het wapen waarmee verdachte het slachtoffer heeft bedreigd een nepvuurwapen was, dat het vuurwapen van de medeverdachte een echt vuurwapen was en dat met het wapen van de medeverdachte de dodelijke schoten zijn gelost.
De medeverdachte heeft verklaard dat hij beide wapens in bewaring had gekregen en dat daar, als het gaat om het echte vuurwapen, toen bij is gezegd dat het op scherp stond en doorgeladen was. Ook werd erbij gezegd dat als je dichtbij de trekker komt of het wapen in de buurt van de trekker aanraakt, het wapen kan afgaan.17 Hoewel meermalen geconfronteerd met camerabeelden die er mogelijk op duiden dat hij in het winkelgedeelte van de juwelierszaak de veiligheidspal van het wapen heeft omgezet, is de medeverdachte bij deze verklaring gebleven. De medeverdachte heeft voorts verklaard dat hij verdachte van de staat van zijn vuurwapen op de hoogte heeft gebracht. Volgens de medeverdachte heeft verdachte het wapen toen zelf bekeken en in zijn handen gehad.18 Deze verklaring van de medeverdachte komt de rechtbank veel aannemelijker voor dan de verklaring van verdachte dat hij zijn nepvuurwapen kreeg terwijl hij tv zat te kijken en dat hij noch toen noch op een later moment echt naar het wapen van de medeverdachte heeft gekeken.19 Het is immers niet goed voorstelbaar dat verdachte, een negentienjarige jongeman, in de gegeven situatie geen enkele aandacht zou hebben gehad voor het vuurwapen dat zijn medeverdachte bij de geplande overval zou gaan gebruiken. Voorts constateert de rechtbank dat hij het vuurwapen tegenover de politie omschrijft als een klein zwart wapen met een demper20, terwijl op de camerabeelden valt te zien dat het gaat om een groot wapen met een duidelijk verlengde loop.21 Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de medeverdachte - die er, nadat hij schoon schip had gemaakt over zijn eigen aandeel, bovendien geen enkel belang meer bij lijkt te hebben verdachte op dit punt te belasten - zodat zij ervan uit gaat dat verdachte op de hoogte was van de echtheid èn de staat van het vuurwapen van de medeverdachte.
Vervolgens is in de juwelierszaak een hectische situatie ontstaan doordat het slachtoffer ondanks de bedreiging met de wapens niet, zoals verdachte en de medeverdachte verwachtten, direct ging liggen maar weerstand bood. Door in deze situatie met een dergelijk vuurwapen te dreigen hebben verdachte en de medeverdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit wapen ook daadwerkelijk zou afgaan als gevolg waarvan het slachtoffer dodelijk zou worden getroffen. Het verweer van verdachte op dit punt wordt mitsdien verworpen.
Slecht zicht van de medeverdachte als gevolg van pepperspray?
De medeverdachte heeft verklaard dat hij door het slachtoffer met pepperspray werd bespoten toen hij vanuit de gang weer terugkwam in het werkplaatsgedeelte van de winkel. De pepperspray is, zo heeft hij voorts verklaard, niet in zijn ogen gekomen22, dus van enig verminderd zicht is op dat moment geen sprake geweest. Alleen al hierom gaat het verweer van verdachte dat hij er geen rekening mee hoefde te houden dat de medeverdachte toen zou schieten, niet op. Ook dit verweer wordt mitsdien verworpen.
Medeplegen van gekwalificeerde doodslag?
Bij de beoordeling van dit verweer stelt de rechtbank voorop dat zij ervan uit gaat dat zowel verdachte als zijn medeverdachte de beroving niet wilde doorzetten en de juwelierszaak wilde verlaten, toen het slachtoffer weerstand bood. Dit volgt uit de verklaringen van beide verdachten, alsook uit de camerabeelden, die hiervoor onder 3.1 zijn beschreven. Op die camerabeelden is te zien dat het slachtoffer zich verweert en dat verdachte, korte tijd nadat hij zijn vuurwapen had getrokken, al dreigend met dat vuurwapen, tweemaal naar de voordeur van de juwelierszaak loopt en die probeert te openen. De medeverdachte loopt op dat moment gewapend en wel via de werkplaatsruimte naar het woongedeelte en probeert daar de buitendeur te openen terwijl hij naar de echtgenote van het slachtoffer schreeuwt "Maak de deur open".23 Als het hem niet lukt deze deur te openen, loopt de medeverdachte weer terug naar de juwelierszaak. Vaststaat dat de buitendeur van de juwelierszaak van binnenuit alleen door een sleutel of met een afstandsbediening kan worden geopend.24 Uit de camerabeelden valt voorts af te leiden dat het slachtoffer de buitendeur niet direct heeft geopend.
Zowel de bedreiging als het geweld dat hierbij heeft plaatsgevonden dient in de gegeven situatie te worden gekwalificeerd als bedreiging en geweld toegepast om na de mislukte overval de vlucht mogelijk te maken en straffeloosheid te verzekeren. Verdachte en zijn medeverdachte hadden hun plan om het slachtoffer te beroven immers laten varen en wilden de juwelierszaak verlaten. Voor zover de raadsman overigens heeft willen betogen dat dit moet worden aangemerkt als een vrijwillige terugtred, wordt dit verweer verworpen. Van vrijwillige terugtred is geen sprake nu het niet doorzetten van het plan was ingegeven door de onverwachte weerstand door het slachtoffer.
In deze situatie betrof de bijdrage van verdachte:
- -
het voortdurend onder schot houden van het slachtoffer, waarbij verdachte diverse malen het slachtoffer schreeuwend gebood de deur open te maken;
- -
het schreeuwen naar de medeverdachte dat de deur open was ("My nigger run")25;
- -
het schreeuwen van de waarschuwing dat het slachtoffer pepperspray had26;
- -
en vervolgens het net zolang openhouden van de buitendeur van de juwelierszaak dat (ook) de medeverdachte de juwelierszaak kon verlaten27.
Onder deze omstandigheden heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank zodanig bewust en nauw samen gewerkt met de medeverdachte dat sprake is van medeplegen van de gekwalificeerde doodslag. Dat hijzelf de dodelijke schoten niet heeft afgevuurd, doet aan het voorgaande niet af.
Conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen, acht de rechtbank het medeplegen van gekwalificeerde doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 25 april 2012 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer]van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet een geladen vuurwapen op die [slachtoffer] gericht en vervolgens meerdere malen de trekker van dat vuurwapen overgehaald en aldus meerdere kogels afgevuurd op die [slachtoffer], ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke voren omschreven doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging tot diefstal in vereniging met geweld en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer aan dat feit straffeloosheid te verzekeren.
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een lagere straf zou moeten worden opgelegd dan aan zijn mededader, nu verdachte niet heeft geschoten in de richting van het slachtoffer en evenmin de wapens, die bij de overval zijn gebruikt, heeft aangeschaft. De raadsman van verdachte heeft verder naar voren gebracht dat de opsporingsberichtgeving in deze zaak - behalve beelden van de overval heeft het openbaar ministerie ook een foto van verdachte, diens leeftijd en diens volledige voor- en achternaam vrijgegeven, hetgeen heeft geleid tot een storm aan publiciteit - aan een toekomstige resocialisatie van verdachte in de weg staat. Anders dan vroeger - toen, in de woorden van de raadsman,'in de krant van vandaag de vis van morgen werd verpakt' - zal deze berichtgeving in een tijdsgewricht dat wordt beheerst door internet en sociale media, immers voor altijd beschikbaar blijven voor het grote publiek. Met deze omstandigheid dient bij de straftoemeting rekening te worden gehouden, aldus de raadsman. Ten slotte heeft de raadsman bepleit dat de rechtbank bij de straftoemeting rekening houdt met de leeftijd van verdachte - verdachte is op dit moment 19 jaar oud - met de omstandigheid dat hij spijt heeft getoond over het door hem gepleegde feit en met het gegeven dat hij een nagenoeg blanco strafblad heeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd samen met zijn mededader een juwelier te beroven. Verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer tijdens de overval bedreigd met vuurwapens. Toen bleek dat het slachtoffer zich niet willoos liet beroven maar weerstand bood, hebben verdachte en zijn mededader hem - nog steeds onder bedreiging van de vuurwapens - geboden de deur van de winkel te openen. Hierbij heeft de mededader van verdachte op enig moment tweemaal geschoten op het slachtoffer, dat door deze schoten dodelijk werd verwond.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard, dat hij schulden had en dat hij - om een oplossing voor deze schulden te vinden - is meegegaan in het plan om het slachtoffer te overvallen en sieraden weg te grissen. De rechtbank vindt het schokkend dat verdachte bereid was voor 'een paar honderd euro' een dergelijk gewelddadig feit te plegen en dat hij en zijn mededader zonder ook maar een moment na te denken over wat zij achter de voordeur van de juwelierszaak zouden aantreffen met een doorgeladen vuurwapen de juwelierszaak zijn binnen gegaan. Als deze zaak iets duidelijk maakt, dan is het wel het dat men zich tegen dit soort onbesuisd en levensgevaarlijk handelen - door een van de raadslieden treffend omschreven als 'kinderlijk', in de letterlijke betekenis van dat woord - ook met een overdaad aan camera's, automatisch sluitende deuren en andere veiligheidsmaatregelen niet kan beschermen.
Met delicten als deze wordt het meest fundamentele recht van ieder mens, het recht op leven, met voeten getreden. Het feit waaraan verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt, behoort dan ook tot een van de ernstigste misdrijven genoemd in het Wetboek van Strafrecht.
Uit de slachtofferverklaring die ter zitting is voorgelezen, blijkt dat de dood van het slachtoffer immens verdriet en onherstelbaar leed heeft toegebracht aan de nabestaanden, die hun echtgenoot, (stief)vader, zoon, broer en inspiratiebron voortaan zullen moeten missen. Leed dat voor de echtgenote van het slachtoffer nog extra wordt gekleurd door het gegeven dat zij - denkend dat de overvallers nog in de winkel waren - het slachtoffer niet heeft kunnen bijstaan tijdens de laatste momenten die hij bij leven heeft doorgebracht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte een nagenoeg blanco strafblad heeft.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de reclasserings- en gedragskundige rapporten die over verdachte in deze zaak zijn opgemaakt. Uit de rapporten komt naar voren dat verdachte voorafgaand aan het delict problemen kende op diverse leefgebieden. Zo had hij geen werk, geen inkomen en had hij door problemen met zijn beide ouders evenmin een dak boven zijn hoofd. Bij verdachte is sprake van een beginnende gedragsstoornis en een persoonlijkheidsstructuur met narcistische en antisociale trekken. Door de nog jonge leeftijd van verdachte en omdat hij bovendien maar zeer beperkt medewerking heeft verleend aan het persoonlijkheidsonderzoek, kan er geen definitieve diagnose worden gesteld en kan niet worden beoordeeld of de genoemde stoornis zijn gedragskeuzes ten tijde van het delict heeft beperkt of beïnvloed.
De officier van justitie wierp ter zitting meermalen de vraag op wat een leven waard is. Deze vraag zal met dit vonnis niet worden beantwoord. Want welke straf de rechtbank ook oplegt, het verlies van een mensenleven is niet in een straf uit te drukken.
Niettemin zal er om verdachte te bestraffen, om te voorkomen dat hij nogmaals dit soort feiten pleegt, om te voorkomen dat anderen zich door de daden van verdachte laten 'inspireren', om mensen te beschermen die werkzaam zijn in risicovolle beroepen als het slachtoffer en - niet in de laatste plaats - om genoegdoening en een begin van verwerking te bieden aan de direct betrokkenen, aan verdachte een gevangenisstraf worden opgelegd van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank allereerst rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank doelt hierbij met name op een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam28 (de zaak-Hunt), die een aantal gelijkenissen vertoont met deze zaak. In de zaak-Hunt werd voor een groter aantal feiten - behalve een mislukte overval op een juwelier met dodelijke afloop ook een andere overval, een poging daartoe en de voorbereiding van nog weer een andere overval - een gevangenisstraf van 18 jaren (gevorderd en) opgelegd. Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op een arrest van het Gerechtshof 's-Gravenhage29, waarin het hof voor een gekwalificeerde doodslag een gevangenisstraf van 14 jaar als uitgangspunt heeft geformuleerd. Reeds de vergelijking met deze zaken toont aan, dat een gevangenisstraf zoals geëist door de officieren van justitie te zwaar is. Maar er is meer.
Want bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank daarnaast rekening te houden met de leeftijd van de verdachte. Het is deze leeftijd - en de daarmee gepaard gaande, ook door de gedragsdeskundigen beschreven, onvolgroeidheid - die maakt dat verdachte als jongvolwassene eerder dan anderen de kans moet krijgen om te resocialiseren, om zo zijn leven een wending ten goede te geven.
Daarnaast heeft verdachte - anders dan de verdachte in de zaak-Hunt - wel openheid van zaken gegeven. Ook heeft hij enig zelfinzicht getoond, door ter zitting te verklaren dat hij spijt en schaamte voelt voor zijn daden.
De rechtbank zal voorts in de straftoemeting een differentiatie aanbrengen, in die zin dat zij aan verdachte een lagere straf zal opleggen dan aan de schutter/hoofddader, nu verdachte niet op het slachtoffer heeft geschoten, hij de wapens niet heeft aangeschaft en hij zich vooraf, tijdens en na de overval als ondergeschikte van zijn mededader heeft opgesteld.
Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank mee, dat het door verdachte en zijn mededader gepleegde feit grote onrust en gevoelens van onveiligheid in de buurt, bij de lokale middenstand en in de maatschappij als geheel heeft veroorzaakt. Dit brengt de rechtbank dan ten slotte op de laatste grondslag van het door de verdediging gevoerde strafmaatverweer: de bovengemiddelde media-aandacht voor deze zaak.
Niet ter discussie staat, dat de opsporingsberichtgeving die in deze zaak is ingezet een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert. Uit de Aanwijzing opsporingsberichtgeving volgt dan ook terecht, dat het openbaar ministerie een dergelijk opsporingsmiddel 'op prudente wijze' moet inzetten en dat dit in elk geval pas mag gebeuren na een zorgvuldige afweging van het belang van strafrechtelijke handhaving enerzijds en de persoonlijke levenssfeer van de verdachte anderzijds.
In die belangenafweging speelt - toegepast op deze zaak - een rol, dat sprake was van een gebeurtenis die heeft gezorgd voor grote beroering. Verder is van belang dat, zoals blijkt uit het dossier, het openbaar ministerie geen andere middelen meer ten dienste stonden om de verdachte op te sporen, toen het besloot over te gaan tot het vrijgeven van de personalia en pasfoto van verdachte. In deze zaak is dan ook voldaan aan alle formele eisen die de aanwijzing stelt. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel, dat de keuze van het openbaar ministerie om de beelden van de overval en de personalia van verdachte in de media bekend te maken - zeker nu vast stond dat verdachte rechtstreeks bij de overval betrokken was - begrijpelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit gedeelte van het strafmaatverweer van de raadsman dan ook geen grond op voor strafvermindering.
De rechtbank overweegt tot slot, dat het vrijgeven van de beelden van de overval en van de personalia en pasfoto van verdachte door het openbaar ministerie heeft gezorgd voor een sneeuwbaleffect, in die zin dat de beelden via internet en andere (sociale) media door anderen verder zijn verspreid. Op internet en in (sociale) media hebben de beelden vervolgens heftige, kwetsende en weinig genuanceerde reacties opgeroepen die (net als de beelden zelf) mogelijk tot in lengte van dagen beschikbaar blijven voor het grote publiek. De rechtbank acht dit vanuit een oogpunt van resocialisatie van verdachte betreurenswaardig, maar stelt tegelijkertijd vast dat dit inherent is aan de huidige tijd en maatschappij en in die zin voor verdachte voorzienbaar was. Verdachte, een kind van zijn tijd, had hierop toen hij besloot aan te bellen bij juwelierszaak Lapidee, dan ook bedacht kunnen zijn. De mogelijk nog lang na-ijlende media-aandacht voor deze zaak en voor de persoon van verdachte weegt dan ook niet zodanig zwaar dat daar strafvermindering tegenover zou moeten staan.
Alles afwegend, acht de rechtbank de hierna te melden gevangenisstraf passend en geboden.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
Mevrouw [partner van slachtoffer]heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 16.307,11 aan materiële schade. Tevens heeft zij een bedrag van € 200.000,- aan smartengeld gevorderd. Hiervan is een bedrag van € 100.000,- bestemd voor haar dochter [dochter van slachtoffer]. Subsidiair heeft de benadeelde partij gevorderd dat de rechtbank een bedrag van € 100.000,- (waarvan een bedrag van € 50.000,- bestemd is voor [dochter van slachtoffer]) als voorschot op het smartengeld zal toekennen.
7.1
De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel en hoofdelijk zal toewijzen. Voorts hebben zij gevorderd, dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft medegedeeld dat verdachte de vordering niet wenst tegen te spreken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 13.654,69 aan materiële schade (kort gezegd: begrafeniskosten) is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is bovendien vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht dit deel van de vordering dan ook zonder meer toewijsbaar.
Voor zover de vordering betrekking heeft op geleden immateriële schade, overweegt de rechtbank dat zij getoetst dient te worden aan de strikte criteria die in de civiele jurisprudentie30 met betrekking tot de vergoeding van dit soort (shock)schade zijn ontwikkeld. Het is maar de vraag of de vordering (volledig) aan deze strikte criteria voldoet. In deze zaak stelt de rechtbank niettemin vast, dat de benadeelde partij op de trap van haar woning oog in oog heeft gestaan met een gewapende overvaller, die bezig was met het plegen van een overval op de (onder en naast de woning gelegen) juwelierszaak. Vast staat verder, dat de benadeelde partij gedurende een uur in het ongewisse heeft verkeerd over de afloop van die overval en over het lot van haar echtgenoot, die tijdens de overval in de winkel was. Ook zal zij moeten leven met de gedachte dat haar echtgenoot de laatste minuten van zijn leven alleen heeft moeten doorbrengen. Op grond van deze omstandigheden acht de rechtbank de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van
€ 10.000,00 naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, omdat beoordeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 23.654,69.
Nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 23.654,69, ten behoeve van [partner van slachtoffer].
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank op basis van de door de benadeelde partij overgelegde stukken tot op heden begroot op € 2.652,42, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal tot slot bepalen dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat door zijn mededaders [S.G.] (09/758088-12), zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
8. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f, 47, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
[partner van slachtoffer]een bedrag van € 23.654,69;
bepaalt dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 2.652,42 en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 23.654,69, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [partner van slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 153 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat door zijn mededader [S.G.] (09/758088-12), zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. H.A.G. Nijman en mr. J.Th.W. van Ravenstein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W. Gunnewegh, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2013.
- 1.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer 2012087521, van de regiopolitie Haaglanden (15TGO12303 Golf 12).
- 2.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen, blz. 4.
- 3.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen, blz. 7 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 16.
- 4.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen, blz. 26 en proces-verbaal van bevindingen, blz. 34.
- 5.
Dossier Forensisch onderzoek, rapport Nederlands Forensisch Instituut, blz. 362 en 363.
- 6.
Proces-verbaal rechter-commissaris verhoor inbewaringstelling verdachte onder punt 4 en punt 5.
- 7.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Juwelier Lapidee, blz. 127.
- 8.
Dossier ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Juwelier Lapidee, blz. 125-135.
- 9.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Juwelier Lapidee, blz. 126, 129 (foto 6) en 135 (foto 39).
- 10.
Dossier forensisch onderzoek, proces-verbaal forensisch technisch onderzoek, blz. 19, 25, en 49-56.
- 11.
Algemeen Dossier Vervolg 03, bijlage bij proces-verbaal van verhoor [S.G.] 26.09.2012, blz. 428 en proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 611.
- 12.
Algemeen Dossier Vervolg 01, proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 131 en 135.
- 13.
Dossier forensisch onderzoek, foto 22-28 (blz. 50-56) bij het proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek en Algemeen Dossier Vervolg 01, proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 134-135.
- 14.
Dossier forensisch onderzoek, rapport Nederlands Forensisch Instituut, blz. 236.
- 15.
Dossier forensisch onderzoek, Forensisch Technisch relaas proces-verbaal, blz. 6.
- 16.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, blz. 38.
- 17.
Algemeen Dossier vervolg 03, proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 530.
- 18.
Algemeen Dossier vervolg 03, proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 611.
- 19.
Verklaring van verdachte, proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 23 januari 2013
- 20.
Dossier Verdachte V02, bijlage bij proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 110.
- 21.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen camerabeelden Juwelier Lapidee, blz. 130 (foto 16).
- 22.
Algemeen dossier vervolg 03, bijlage bij proces-verbaal uitgewerkt verhoor [S.G.] 27.09.2012, blz. 486.
- 23.
Dossier Ambtshandelingen en Getuigendeskund. en RHV, proces-verbaal van bevindingen, blz. 36.
- 24.
Dossier getuigen, proces-verbaal van verhoor getuige [partner van slachtoffer], blz. 5.
- 25.
Verklaring van verdachte, proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 23 januari 2013.
- 26.
Verklaring van verdachte, proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 23 januari 2013 en Algemeen Dossier Vervolg 01, proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 134.
- 27.
Verklaring verdachte, proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 23 januari 2013.
- 28.
Rechtbank Amsterdam d.d. 13 december 2012, LJN: BY6308.
- 29.
Gerechtshof 's-Gravenhage d.d. 23 maart 2011, LJN: BP8649.
- 30.
HR 22 februari 2002, LJN:AD5356 (Taxibus-arrest).