Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:106 [Beleggingsonderneming als dochtermaatschappij]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2007
- Redactionele toelichting
Deze wet treedt in werking op een krachtens art. 179 van de Wet van 20-11-2006, Stb. 605 bepaald tijdstip.
- Bronpublicatie:
28-09-2006, Stb. 2006, 475 (uitgifte: 31-10-2006, kamerstukken: 29708)
- Inwerkingtreding
01-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2006, Stb. 2006, 664 (uitgifte: 01-01-2006, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot houders van een verklaring van geen bezwaar waarvan ten minste een dochtermaatschappij een beleggingsonderneming is die een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 heeft, om te voorkomen dat de handeling waarvoor de verklaring van geen bezwaar is verleend, zou kunnen leiden of zou leiden tot een invloed op de beleggingsonderneming die in strijd is met de financiële soliditeit van die beleggingsonderneming.
2.
De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen uitsluitend betrekking hebben op financiële waarborgen, op te verstrekken gegevens en inlichtingen alsmede op de vorm waarin die gegevens en inlichtingen worden verstrekt.
3.
De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag geheel of gedeeltelijk, al dan niet voor bepaalde tijd, ontheffing van het eerste lid indien de houder van de verklaring van geen bezwaar aantoont dat aan die regels redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die deze regels beogen te bereiken anderszins worden bereikt.