Hof Arnhem, 27-03-2012, nr. 200.065.734
ECLI:NL:GHARN:2012:855
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
27-03-2012
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, B.J. Lenselink, Ch.E. Bethlem
- Zaaknummer
200.065.734
- Roepnaam
Vano/Foreburghstaete
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Goederenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2012:855, Uitspraak, Hof Arnhem, 27‑03‑2012
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:1900
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2015:4083
Uitspraak 27‑03‑2012
Mrs. V. van den Brink, B.J. Lenselink, Ch.E. Bethlem
Partij(en)
arrest van de derde civiele kamer van 27 maart 2012
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vano Vastgoed B.V.,
gevestigd te Nunspeet,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. R.H. Dijke,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Foreburghstaete Investments I B.V.,
gevestigd te Voorburg,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. V. Kortenbach.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 18 maart 2009, 22 april 2009 en 17 februari 2010 die de rechtbank Zutphen tussen (principaal) appellante (hierna ook te noemen: Vano) als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie en (principaal) geïntimeerde (hierna ook te noemen: FBS) als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie heeft gewezen; van de twee laatstgenoemde vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- —
de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 mei 2010,
- —
de memorie van grieven, met producties,
- —
de memorie van antwoord/tevens van incidenteel hoger beroep, met producties,
- —
de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep tevens houdende akte uitlatingen en overlegging van producties, met producties,
- —
een antwoordakte, met productie.
3. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan vast de door de rechtbank in het vonnis van 17 februari 2010 onder 2.1. tot en met 2.4. vastgestelde feiten.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
In het principaal beroep
4.1.
Tegen het tussenvonnis van 22 april 2009 zijn geen grieven aangevoerd, zodat het hoger beroep in zoverre moet worden verworpen.
In het principaal en incidenteel hoger beroep
4.2.
Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende. Op 29 november 2007 hebben Vano als verkoper en FBS als koper overeenstemming bereikt over de koop van een bedrijfspand in Vroomshoop (hierna: het bedrijfspand). Op dat moment was het bedrijfspand verhuurd aan zes verschillende huurders. In en op die datum door [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) van FBS aan [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) van Vano verstuurde e-mail staat onder meer:
‘Het is mij een genoegen hierbij te bevestigen dat wij overeenstemming hebben bereikt tot koop en verkoop van het bedrijfsobject aan de [a-straat] [1–3] te [a-plaats]. Eén en ander onder de onderstaande voorwaarden en condities.
(…)
Voorbehoud:
De koop is gesloten onder voorbehoud van:
- 1.
Een door verkoper af te geven verklaring dat er ten aanzien van de bestaande huurovereenkomsten geen betalingsachterstanden bestaan.
- 2.
Een door verkoper af te geven garantie dat alle huurovereenkomsten rechtsgeldig zin ondertekend.
(…)’
Deze e-mail is op 29 november 2007 door [betrokkene 2] voor akkoord ondertekend.
4.3.
De schriftelijke koopovereenkomst van 31 december 2007 bevat onder meer de volgende bepalingen:
‘7.2
Verkoper garandeert dat het verkochte per de transportdatum is verhuurd voor een huurprijs van tenminste € 300.220,00 (…) per jaar, exclusief de huurprijsindexatie per 1 januari 2008 (…)
7.3
Koper heeft een kopie van de op de sluitingsdatum van kracht zijnde huurovereenkomsten ontvangen en heeft van de inhoud daarvan kennisgenomen.
(…)
Verkoper garandeert Koper dat de huurovereenkomsten de volledige rechtsverhouding bevatten tussen Verkoper en huurders, daarnaast zijn geen schriftelijke of mondelinge afspraken gemaakt de huurovereenkomst betreffende en zijn geen toezeggingen gedaan of verleend.
7.4
Verkoper garandeert Koper dat:
(…)
- c.
er per de transportdatum geen achterstanden in de huurbetalingen zijn; (…)’
4.4.
Vano heeft op 31 januari 2008 het bedrijfspand geleverd gekregen [A] Vastgoed B.V. (hierna: [A]), waarna Vano het bedrijfspand op diezelfde dag heeft doorgeleverd aan FBS. In de voor deze laatste levering opgestelde leveringsakte is onder meer opgenomen:
‘Afstand ontbindingsrecht
15.1
Verkoper en koper doen ten aanzien van het verkochte afstand van het recht om de koopovereenkomst te ontbinden en de in deze akte vervatte overeenkomst van levering op grond van het bepaalde in artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek te ontbinden, welke afstand zij bij deze over en weer aanvaarden. (…)’
4.5.
Stellende dat Vano de garantiebepalingen heeft geschonden doordat ten tijde van het transport sprake was van huurachterstanden en buiten de huurovereenkomst(en) gemaakte afspraken, heeft FBS in deze procedure jegens Vano onder meer gevorderd, samengevat, (primair) gehele vernietiging wegens dwaling of algehele ontbinding van de koopovereenkomst, met veroordeling tot terugbetaling van de koopprijs van € 3.740.000,- dan wel (subsidiair) gedeeltelijke ontbinding of vernietiging van de koopovereenkomst met terugbetaling van € 400.000,- aan FBS, dan wel (meer subsidiair) een verklaring voor recht dat Vano toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en uit dien hoofde aansprakelijk is voor de door FBS geleden schade, met nevenvorderingen. Vano heeft in voorwaardelijke reconventie — voor het geval de rechtbank de op dwaling en/of ontbinding gebaseerde vorderingen zou toewijzen — gevorderd een veroordeling van FBS tot betaling van de door FBS ontvangen huurtermijnen en schadevergoeding als gevolg van door FBS met huurder Palazzo gemaakte huurafspraken.
4.6.
De Rechtbank heeft in haar vonnis van 17 februari 2010 de op ontbinding en dwaling gebaseerde vorderingen afgewezen. Zij heeft evenwel de vordering tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag (in hoofdsom) van € 370.000,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 31 januari 2008 evenals de gevorderde buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 5.160,-. De vorderingen in voorwaardelijke reconventie heeft zij afgewezen op de grond dat de voorwaarde waaronder die vorderingen waren ingesteld — ontbinding of vernietiging van de koopovereenkomst — niet was vervuld.
Tegen dit vonnis is Vano in principaal hoger beroep gekomen onder aanvoering van 11 grieven. FBS heeft in incidenteel hoger beroep drie grieven gericht tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar vorderingen. FBS heeft daarbij haar primaire en subsidiaire vorderingen aangevuld met een vordering tot vergoeding van de in verband met de vernietiging dan wel ontbinding geleden schade, nader op te maken bij staat. Vano heeft deze schadevordering wel inhoudelijk betwist, maar niet de eiswijziging als zodanig, zodat het hof zal beslissen op de eis zoals geformuleerd in de memorie van antwoord tevens akte van incidenteel hoger beroep.
4.7.
Het geschil tussen partijen betreft in de eerste plaats e vraag of Vano de onder 4.3 weergegeven garantiebepalingen uit de koopovereenkomst heeft geschonden en of — en zo ja, in welke omvang — op die grond de vorderingen van FBS tot vernietiging dan wel ontbinding van de koopovereenkomst en de vordering tot schadevergoeding toewijsbaar zijn. De grieven leggen het geschil (vrijwel) in volle omvang aan het hof voor.
4.8.
Voor de beoordeling van dit geschil dient allereerst te worden bepaald welke betekenis aan de desbetreffende garantiebepalingen moet worden gegeven. De rechtbank heeft in haar vonnis van 17 februari 2010 geoordeeld dat partijen het erover eens zijn dat de garantiebepalingen uit de koopovereenkomst ertoe strekten de gegoedheid van de huurders en dus de kredietwaardigheid van de huurders te garanderen. Vano heeft tegen dit oordeel geen (voldoende kenbare) grief gericht, zodat ook het hof hiervan uitgaat.
4.9.
Met grief 1 in principaal hoger beroep keert Vano zich tegen het oordeel van de rechtbank dat huurder Palazzo op de datum van levering een huurachterstand had en dat deze huurder met de verhuurder ([A]) afspraken had gemaakt die van de huurovereenkomst afweken.
4.10
FBS heeft haar stelling, dat Palazzo op de leveringsdatum een huurachterstand had en van de huurovereenkomst afwijkende afspraken had gemaakt, reeds in eerste aanleg onderbouwd met een (volgens beide partijen) van [A] afkomstig overzicht ‘openstaande posten: Debiteuren’ waarop volgens haar de maanden februari en augustus 2007 als openstaande posten staan vermeld. Verder heeft FBS gewezen op de balans van Palazzo waaruit beperkte liquide middelen bleken. Vano heeft betwist dat uit het genoemde overzicht van [A] en uit de overige door FBS in dit verband producties volgt dat voor die twee maanden een huurachterstand bestond.
4.11
Naar het oordeel van het hof kan uit de overgelegde — betwiste — producties nog niet worden afgeleid dat Palazzo op de datum van levering daadwerkelijk een huurachterstand van twee maanden had. Vano heeft evenwel niet (voldoende) betwist dat Palazzo de huur in 2007 (deels) met verhuurder [A] heeft verrekend in verband door Palazzo aan [A] geleverde goederen.
Zij heeft evenmin (voldoende gemotiveerd) weersproken de stelling van FBS dat deze verrekeningen in strijd zijn met artikel 18 van de bij de huurovereenkomst toepasselijke algemene bepalingen en dat in zoverre sprake is van een situatie die strijdig is met de garantie van artikel 7.3 van de koopovereenkomst. Voor zover Vano met haar eerste en derde grief in principaal hoger beroep dan ook betoogt dat zij niet is tekortgeschoten ten aanzien van de in artikel 7.3 opgenomen garantie, falen deze grieven derhalve.
4.12
Grief 2 in principaal hoger beroep komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat huurder Sportstudio Twente met de verhuurder een afwijkende afspraak over de huurbetaling had gemaakt en dat deze huurder op de transportdatum een huurachterstand had. FBS heeft in eerste aanleg (prod. 9 bij dagvaarding) een tussen [A] als verhuurder en Sportstudio Twente als huurder gesloten schriftelijke overeenkomst d.d. 28 maart 2007 overgelegd, volgens welke overeenkomst aan Sportstudio Twente over 2007 uitstel van betaling werd gegund tot 1 januari 2008 met de verplichting om de huurachterstand vanaf die datum in 36 maandelijkse termijnen te voldoen in de jaren 2008/2009/2010. Deze afspraak tussen de voormalige verhuurder ([A]) en Sport Studio Twente is als zodanig niet betwist. Wel heeft Vano bij memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep een getuigenverklaring van [naam 1] van Sportstudio Twente overgelegd, die deze in een parallelle procedure tussen Vano en [A] heeft afgelegd. Volgens die verklaring heeft [naam 1] met [A] op papier gezet dat er geen huur zou worden betaald over 2007 om de financiering van de bank makkelijker te maken, maar heeft [naam 1] de huur in werkelijkheid gewoon betaald vanaf april 2007. Volgens [naam 1] zat er weleens een maand tussen, maar is de huur door hem over 2007 voldaan, ‘althans goeddeels’. Op 1 januari 2008 was de huur in zijn geheel betaald, ‘misschien op anderhalve maand na’, aldus deze verklaring.
Daarnaast heeft FBS haar stellingen onderbouwd met een verklaring van de accountant van Sportstudio Twente, volgens welke vanaf het begin van de onderneming in 2007 sprake is geweest van een wankele financiële positie, dat vanaf de start in 2007 de bedrijfseconomische resultaten van deze onderneming negatief zijn geweest, dat de heer [naam 1] feitelijk vanaf het begin van zijn onderneming niet kon voldoen aan zijn huur- en financiële verplichtingen en dat de plaatselijke bank als gevolg hiervan deze financieringsport in de loop van 2008 onder de afdeling Bijzonder Beheer heeft moeten plaatsen van de ABN-Amro Bank.
FBS heeft betwist dat de huurachterstand niet méér zou bedragen dan [naam 1] heeft verklaard. Ook indien evenwel van de juistheid van hetgeen [naam 1] heeft verklaard wordt uitgegaan, moet het mede gezien de verklaring van de accountant van de Sportstudio Twente ervoor worden gehouden dat ten minste sprake is geweest van een huurachterstand van anderhalve maand op de transportdatum. Het aanbod van Vano om [naam 1] zijn verklaring ook in deze procedure te doen afleggen, doet gelet op het voorgaande niet ter zake, zodat het hof aan dat bewijsaanbod voorbij gaat.
Klachtplicht en rechtsverwerking
4.13
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat FBS — gelet op de gegarandeerde omstandigheden — bij het uitblijven van huurtermijnen in februari nog niet ervan uit behoefde te gaan dat in weerwil van die garanties ook per transportdatum reeds sprake was van huurachterstanden bij de desbetreffende huurders. Zoals de rechtbank — in hoger beroep onbestreden — heeft overwogen, is FBS, toen in maart 2008 opnieuw huurbetaling uitbleef, dezelfde maand in gesprek gegaan met de huurders en heeft zij, nadat haar uit die gesprekken duidelijk werd dat de situatie per transportdatum afweek van de gegeven garanties, binnen enkele weken schriftelijk geklaagd.
Dusdoende heeft FBS binnen bekwame tijd geklaagd. Grief 4 in principaal hoger beroep faalt.
4.14
Daarnaast heeft Vano een beroep gedaan op rechtsverwerking. Tegen de verwerping door de rechtbank van dit verweer richt zich grief 5 in principaal hoger beroep. Onder grief 6 in principaal hoger beroep voert Vano in dit verband aan dat FBS is tekort geschoten in de nakoming van een op haar rustende onderzoeksplicht naar de kredietwaardigheid van de huurders.
Het hof stelt voorop dat van rechtsverwerking sprake kan zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht (HR 7 juni 1991, LJN: ZG0271). Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in het geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken (HR 29 september 1995, LJN:ZG1827).
4.15
Beoordeeld tegen deze achtergrond heeft Vano onvoldoende gesteld voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking. Anders dan Vano heeft betoogd, behoefde FBS in dit geval, doordat zij de desbetreffende garanties had bedongen, voorafgaand aan de levering geen nader onderzoek in te stellen naar de vraag of de door Vano af te geven garantieverklaringen met de werkelijkheid overeenkwamen en heeft FBS ná de levering binnen de bekwame tijd geklaagd. De door Vano gestelde benadeling, die er het gevolg van zou zijn dat FBS niet in de periode tussen de koopovereenkomst en de levering onderzoek heeft ingesteld naar de door Vano gegarandeerde omstandigheden, ziet eraan voorbij dat FBS niet kan worden tegengeworpen dergelijk onderzoek te hebben verricht, nu dit gelet op de verstrekte garanties op de weg van Vano had gelegen. Dat Vano onredelijk is benadeeld of diens positie onredelijk is verzwaard door de ná de levering gelegen termijn waarbinnen FBS alsnog zulk onderzoek heeft ingesteld en bij Vano heeft geklaagd, is gesteld noch gebleken. De grieven 5 en 6 in principaal hoger beroep falen derhalve.
Beroep op dwaling
4.16
FBS komt met grief 1 in incidenteel hoger beroep op tegen de verwerping van het dwalingsberoep door de rechtbank. Het hof overweegt hierover als volgt.
4.17
Vano heeft in eerste aanleg aangevoerd dat het dwalingsberoep afstuit op artikel 15 van de leveringsakte, volgens welke bepaling ontbinding is uitgesloten. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat dit verweer faalt. Het onderhavige beding is tussen professionele vastgoedondernemingen tot stand gekomen en verwijst alleen naar ontbinding ‘op grond van het bepaalde in artikel 6:265 van het Burgerlijk wetboek’. Reeds gelet op deze specifieke formulering ligt en uitleg waarbij partijen ook van andere rechtsfiguren afstand doen, niet voor de hand. Feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat Vano en FBS in dit geval desalniettemin over en weer redelijkerwijs dienden te begrijpen dat ook vernietiging (wegens dwaling) door het beding werd bestreken, zijn gesteld noch gebleken. De omstandigheid dat de gevolgen van een vernietiging wegens dwaling — waarvoor andere voorwaarden gelden dan voor ontbinding — elkaar kunnen benaderen, acht het hof daartoe in dit geval niet voldoende.
4.18
De garanties zijn aldus geformuleerd dat Vano jegens FBS positief verklaart dat de huurovereenkomsten de volledige rechtsverhouding bevatten tussen verkoper en huurders en dat er per transportdatum geen achterstanden in de huurbetalingen zijn. Anders dan vano stelt, mocht zij uit deze garanties redelijkerwijs niet afleiden dat FBS de overeenkomst ook zou zijn aangegaan indien de door Vano per transportdatum gegarandeerde situatie zou afwijken van de werkelijke situatie. Voldoende aannemelijk is dat FBS dit niet wenste. Uit de e-mail van 29 november 2007 blijkt dat FBS met de daarin genoemde garanties zekerheid verlangde over de daarin genoemde omstandigheden en dat FBS de overeenkomst alleen wenste te sluiten onder het voorbehoud dat deze omstandigheden zouden zijn gegarandeerd. Vano moest redelijkerwijs begrijpen dat FBS deze garanties (mede) verlangde voor haar beoordeling van de waarde van het pand in verband met het risico dat de huurders hun verplichtingen uit de huurovereenkomsten niet zouden kunnen nakomen. Dat FBS door deze garanties te bedingen (mee) haar contractuele positie jegens Vano heeft willen versterken, maakt dit nog niet anders.
4.19
Zoals ook onder 4.15 is overwogen, kan Vano aan FBS in dit geval niet tegenwerpen dat zij naar de gegoedheid van de huurders voorafgaand aan de koop en het transport geen eigen onderzoek heeft gedaan, juist doordat Vano de desbetreffende omstandigheden aan FBS per transportdatum heeft gegarandeerd. Daarom doet niet ter zake of Vano, zoals FBS heeft gesteld en Vano heeft betwist, FBS had verboden de huurders voorafgaand aan het transport te benaderen. Dat, zoals Vano stelt, zij zelf niet ervan op de hoogte was dat de gegarandeerde omstandigheden zich per transportdatum niet voordeden, staat aan een succesvol beroep van FBS op dwaling niet in de weg, tenzij Vano mocht aannemen dat FBS bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst toch zou hebben gesloten. Zoals hiervoor is overwogen, is dat hier niet het geval. Het hof acht voldoende aannemelijk dat FBS de onderhavige koopovereenkomst, indien zij ervan op de hoogte was dat de gegarandeerde situatie zich op de transportdatum niet voordeed niet zou hebben gesloten. Niet alleen is de huurstroom voor bedrijfspanden in het algemeen een belangrijke waardebepalende factor, maar ook in dit geval blijkt uit de meergenoemde e-mail van 29 november 2007 genoegzaam dat dit gegeven voor FBS beslissend was voor het aangaan van deze koopovereenkomst. Verder heeft Vano op zichzelf niet betwist dat FBS bij het aangaan van de overeenkomst het voornemen had om het pand op korte termijn te verkopen, in welk verband FBS erop heeft gewezen dat bij verkoop binnen 6 maanden na de levering de overdrachtsbelasting van € 224.000,- had kunnen worden teruggevorderd. Voldoende aannemelijk is dat FBS de garanties mede met het oog op deze voorgenomen verkoop op korte termijn heeft bedongen en dat deze garanties — gezien de ook volgens Vano vanwege de door FBS betaalde koopprijs daarbij te verwachten geringe marge — beslissend waren.
4.20
Dit betekent dat grief I in het incidenteel hoger beroep gegrond is. Het beroep op dwaling slaagt derhalve. De primaire vordering tot vernietiging van de koopovereenkomst is toewijsbaar, evenals de vordering tot terugbetaling door Vano van de koopsom van € 3.740.000,-. Ook de vordering tot vergoeding van schade, nader op te maken bij staat, is toewijsbaar nu de mogelijkheid dat FBS door de verkeerde voorstelling van zaken — die gelet op de door Vano gegeven garanties tevens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst oplevert — schade heeft geleden, voldoende aannemelijk is.
De vorderingen in reconventie
4.21
Met het slagen van het beroep op dwaling is de voorwarde waaronder de vordering in reconventie was ingesteld vervuld, en komt de toewijsbaarheid van deze vordering aan de orde. Anders dan FBS heeft betoogd, behoefde Vano gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep geen daarop gerichte grief te formuleren.
4.22
Vano heeft in voorwaardelijke reconventie allereerst gevorderd dat FBS wordt veroordeeld tot betaling van € 285.400,99 voor de door FBS ontvangen huur, te vermeerderen met de huurtermijnen vanaf 31 januari 2009 tot het moment van vernietiging van de koopovereenkomst en met de wettelijke handelsrente over de huurtermijnen vanaf de vervaldata. Daarnaast heeft gevorderd dat FBS wordt veroordeeld tot betaling van € 114.000,- voor schadevergoeding wegens de volgens Vano door FBS gemaakte nadelige huurafspraken, een en ander met veroordeling van FBS in de kosten van de procedure in reconventie.
FBS heeft zich in voorwaardelijke reconventie verweerd met de stellingen dat zij voor de ontvangen huur als bezitter te goeder trouw heeft te gelden, terwijl Vano niet is verarmd en FBS wel, te weten onder meer met de financieringskosten van de koopsom. De huurafspraken met Palazzo zijn door FBS gemaakt in het kader van haar verplichting tot schadebeperking. Van verwijtbaar of onrechtmatig handelen tegen Van — die destijds haar betrokkenheid van de hand wees — is in dit verband geen sprake, aldus FBS.
4.23
De vordering in reconventie tot terugbetaling van de door FBS genoten huurinkomsten, met als (kennelijke) grondslag ongerechtvaardigde verrijking evenals de schadevordering in reconventie betreffen beide de financiële gevolgen (afwikkeling) van de vernietiging van de koopovereenkomst. FBS heeft zich in dit verband onder meer beroepen op de door haar gestelde en in conventie gevorderde schade en zowel in conventie als in (voorwaardelijke) reconventie zijn deels dezelfde stellingen en weren aan de orde. Hierdoor ligt het in de rede dat de vordering in conventie tot schadevergoeding en de vorderingen in (voorwaardelijke) reconventie tegelijk worden beoordeeld. In conventie heeft het hof reeds geoordeeld dat (onder meer) de vordering van FBS tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat, toewijsbaar is.
4.24
De grieven 7 tot en met 11 in principaal hoger beroep en de grieven 2 en 3 in het incidenteel hoger beroep betreffen de als gevolg van een tekortkoming van Vano door FBS geleden schade. Gelet op het slagen van het beroep van FBS op dwaling en de toewijzing van de vordering van FBS tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat, behoeven deze grieven in de onderhavige procedure geen bespreking meer.
4.25
Het hof ziet aanleiding om partijen in de gelegenheid te stellen zich erover uit te laten of zij voor beide schadevorderingen verwijzing naar de schadestaatprocedure, dan wel beoordeling in de onderhavige procedure wensen. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen, opdat partijen zich (uitsluitend) hierover bij akte kunnen uitlaten.
5. Slotsom
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het onder 4.25 overwogene.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 17 april 2012 voor het nemen door beide partijen van een akte als bedoeld in 4.25;
Houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. V. van den Brink, B.J. Lenselink en Ch.E. Bethlem, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2012.