Einde inhoudsopgave
Overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika
Artikel 4 Identificatie van bankgegevens
Geldend
Geldend vanaf 01-02-2010
- Bronpublicatie:
25-06-2003, Trb. 2004, 298 (uitgifte: 20-12-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-02-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-01-2010, Trb. 2010, 9 (uitgifte: 12-01-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal strafrecht / Justitiële en politionele samenwerking
1
a.
Op verzoek van de verzoekende staat onderzoekt de aangezochte staat terstond, in overeenstemming met dit artikel, of de op zijn grondgebied gevestigde banken weten of een met name genoemde natuurlijke of rechtspersoon die verdacht wordt van of in staat van beschuldiging is gesteld wegens een strafbaar feit, houder is van een of meer bankrekeningen. De aangezochte staat deelt het resultaat van zijn onderzoek terstond aan de verzoekende staat mee.
b.
De onder a) omschreven handelingen kunnen ook worden uitgevoerd teneinde
- i.
gegevens over veroordeelde of anderszins bij een strafbaar feit betrokken natuurlijke of rechtspersonen te achterhalen,
- ii.
gegevens die in het bezit zijn van andere financiële instellingen dan banken te achterhalen, of
- iii.
niet aan rekeningen gebonden financiële transacties op te sporen.
2.
Een verzoek om de in lid 1 omschreven gegevens omvat:
- a.
de identiteit van de natuurlijke of rechtspersoon die van belang is om rekeningen en transacties op te sporen, en
- b.
voldoende gegevens op grond waarvan de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat:
- i.
redelijkerwijs kan vermoeden dat de betrokken natuurlijke of rechtspersoon bij een strafbaar feit is betrokken en dat banken en niet-bancaire instellingen op het grondgebied van de aangezochte staat over de verlangde gegevens zouden kunnen beschikken, en
- ii.
kan vaststellen dat de verlangde gegevens betrekking hebben op het strafrechtelijk onderzoek of de strafvervolging.
- c.
voorzover mogelijk, gegevens over de mogelijk betrokken bank of andere niet-bancaire financiële instelling, en andere gegevens die dienstig kunnen zijn om de reikwijdte van het onderzoek te kunnen beperken.
3.
Verzoeken om rechtshulp uit hoofde van dit artikel worden verzonden tussen
- a.
de centrale autoriteiten die bevoegd zijn voor rechtshulp in de lidstaten of de nationale autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn voor het onderzoek naar en de vervolging van strafbare feiten, zoals aangewezen overeenkomstig artikel 15, lid 2, en
- b.
de nationale autoriteiten van de Verenigde Staten van Amerika die bevoegd zijn voor het onderzoek naar en de vervolging van strafbare feiten, zoals aangewezen overeenkomstig artikel 15, lid 2. Na de inwerkingtreding van deze overeenkomst kunnen de overeenkomstsluitende partijen door middel van een diplomatieke notawisseling overeenkomen de kanalen waarlangs verzoeken uit hoofde van dit artikel worden verstuurd, te wijzigen.
4
a.
Behoudens het bepaalde onder b), kan een staat krachtens artikel 15 zijn plicht om uit hoofde van dit artikel rechtshulp te verlenen, beperken tot:
- i.
feiten die zowel in de aangezochte als in de verzoekende staat strafbaar zijn gesteld;
- ii.
feiten die in de verzoekende staat strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een maximum van ten minste vier jaar, en in de aangezochte staat met een maximum van ten minste twee jaar, of
- iii.
aangewezen ernstige feiten die zowel in de aangezochte als in de verzoekende staat strafbaar zijn gesteld.
b.
Een staat die zijn verplichtingen overeenkomstig het bepaalde onder a, ii of iii, beperkt, moet ten minste de identificatie mogelijk maken van rekeningen in verband met terroristische activiteiten en het witwassen van de opbrengsten uit een groot aantal ernstige criminele activiteiten die zowel in de verzoekende als in de aangezochte staat strafbaar zijn gesteld.
5.
In het kader van dit artikel mag rechtshulp niet worden geweigerd op grond van het bankgeheim.
6.
De aangezochte staat beantwoordt een verzoek tot het overleggen van stukken betreffende de rekeningen of transacties die conform dit artikel zijn geïdentificeerd, in overeenstemming met de bepalingen van het toepasselijke rechtshulpverdrag dat tussen de betrokken staten van kracht is of, bij gebreke daarvan, in overeenstemming met de vereisten van zijn nationale wetgeving.
7.
De overeenkomstsluitende partijen nemen maatregelen om te voorkomen dat aangezochte staten door de toepassing van dit artikel buitengewoon worden belast. Indien een aangezochte staat, met inbegrip van banken of de communicatiekanalen waarin dit artikel voorziet, niettemin buitengewoon worden belast, plegen de overeenkomstsluitende partijen onmiddellijk overleg teneinde de toepassing van dit artikel te vergemakkelijken, en teneinde de maatregelen te treffen die nodig zijn om de bestaande en toekomstige belasting te verminderen.