RvdW 2010, 457
Dwangsom. Opheffing; onmogelijkheid in de zin van art. 611d Rv; maatstaf; onmogelijkheid gevolg eigen gebrek aan zorgvuldigheid daterend van vóór de veroordeling.
HR 26-03-2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0004
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26 maart 2010
- Magistraten
Mrs. D.H. Beukenhorst, E.J. Numann, A. Hammerstein, W.A.M. van Schendel, W.D.H. Asser
- Zaaknummer
08/04008
- Conclusie
A-G Strikwerda
- LJN
BL0004
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
- Brondocumenten
ECLI:NL:PHR:2010:BL0004, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑03‑2010
ECLI:NL:HR:2010:BL0004, Uitspraak, Hoge Raad, 26‑03‑2010
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑09‑2008
- Wetingang
Essentie
Dwangsom. Opheffing; onmogelijkheid in de zin van art. 611d Rv; maatstaf; onmogelijkheid gevolg eigen gebrek aan zorgvuldigheid daterend van vóór de veroordeling.
Vervolg op HR 14 september 2001, LJN ZC3637.
Van ‘onmogelijkheid’ als bedoeld in art. 611d lid 1 Rv is sprake indien zich een situatie voordoet waarin de dwangsom als dwangmiddel, dat wil zeggen als geldelijke prikkel om nakoming van de veroordeling zoveel mogelijk te verzekeren, zijn zin verliest. Dit laatste moet worden aangenomen indien het onredelijk zou zijn meer inspanning en zorgvuldigheid te vergen dan de veroordeelde heeft betracht. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.