Mr. Baumgardt heeft na de aanzegging tijdig verzocht om nadere stukken. Nu deze stukken hem pas na het verstrijken van de termijn als bedoeld in art. 437, tweede lid, Sv konden worden verstrekt werd hem, in overleg met de rolraadsheer, een nadere termijn verleend teneinde de eerder ingediende schriftuur te wijzigen, aan te vullen, dan wel het voorgestelde middel in te trekken. Hierop heeft mr. Baumgardt tijdig zijn schriftuur aangevuld.
HR, 17-11-2015, nr. 14/04692
ECLI:NL:HR:2015:3324
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-11-2015
- Zaaknummer
14/04692
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3324, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑11‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2268, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:2268, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑09‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3324, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0525
Uitspraak 17‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Ambtshalve last tot toevoeging raadsman. Art. 41.1 aanhef en onder b Sv. Het in het belang van verdachte gegeven voorschrift vervat in art. 41.1 aanhef en onder b Sv is van zo grote betekenis dat, al wordt dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming daarvan aan een geldige behandeling ttz. in de weg staat. I.c. moet het er in cassatie voor worden gehouden dat verdachte in h.b. geen raadsman heeft gehad. De klacht dat de vz. van het Hof i.s.m. art. 41 Sv heeft nagelaten een last tot toevoeging van een raadsman aan verdachte te geven is terecht voorgesteld.
Partij(en)
17 november 2015
Strafkamer
nr. S 14/04692
IF/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 juli 2014, nummer 22/000103-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur en aanvullende schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel bevat ten eerste de klacht dat de voorzitter van het Hof in strijd met art. 41 Sv heeft nagelaten een last tot toevoeging van een raadsman aan de verdachte te geven.
2.2.
Ingevolge art. 41, eerste lid aanhef en onder b, Sv dient op ambtshalve last van de voorzitter van het gerechtshof aan de verdachte die geen raadsman heeft, een raadsman toegevoegd te worden wanneer hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis in eerste aanleg en het een zaak betreft waarin zijn voorlopige hechtenis is bevolen.
2.3.
Bij de stukken van het geding bevindt zich een op 9 oktober 2013 verleend bevel tot bewaring van de verdachte. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat in hoger beroep een advocaat zich als raadsman heeft gesteld, noch dat voor de verdachte een raadsman ter terechtzitting is verschenen, noch dat ambtshalve toevoeging als bedoeld onder 2.2 heeft plaatsgevonden, zodat het ervoor gehouden moet worden dat de verdachte in hoger beroep geen raadsman heeft gehad.
2.4.
Het in het belang van de verdachte gegeven voorschrift vervat in art. 41, eerste lid aanhef en onder b, Sv is van zo grote betekenis dat, al wordt dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming daarvan aan een geldige behandeling ter terechtzitting in de weg staat.
2.5.
De klacht is daarom terecht voorgesteld. Dit leidt tot vernietiging van de bestreden uitspraak.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, zodat de tweede in het middel vervatte klacht geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2015.
Conclusie 22‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Ambtshalve last tot toevoeging raadsman. Art. 41.1 aanhef en onder b Sv. Het in het belang van verdachte gegeven voorschrift vervat in art. 41.1 aanhef en onder b Sv is van zo grote betekenis dat, al wordt dit niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de niet-nakoming daarvan aan een geldige behandeling ttz. in de weg staat. I.c. moet het er in cassatie voor worden gehouden dat verdachte in h.b. geen raadsman heeft gehad. De klacht dat de vz. van het Hof i.s.m. art. 41 Sv heeft nagelaten een last tot toevoeging van een raadsman aan verdachte te geven is terecht voorgesteld.
Nr.14/04692 Zitting: 22 september 2015 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 14 juli 2014 de verdachte bij verstek niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 30 december 2013 waarbij de verdachte ter zake van “mishandeling, terwijl het feit wordt begaan tegen zijn echtgenote” is veroordeeld tot een taakstraf inhoudende een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met een proeftijd van twee jaren. Verder heeft het hof het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
2. Namens verdachte is cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft bij schriftuur en aanvullende schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.1.
3. Het middel behelst ten eerste de klacht dat de voorzitter van het gerechtshof aan de verdachte geen raadsman heeft toegevoegd alhoewel in eerste aanleg de bewaring van de verdachte was bevolen.
4. De procesgang is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, als volgt:
(i) Op 7 oktober 2013 is de verdachte in verzekering gesteld op verdenking van mishandeling van zijn echtgenote.
(ii) De dag daarop, op 8 oktober 2013, heeft mr. K.C. van de Wijngaart zich, mede namens mr. R. V. Hagenaars, als raadsvrouw voor de verdachte gesteld.
(iii) Op 9 oktober 2013 is de verdachte door de rechter-commissaris in verband met de inverzekeringstelling en de vordering tot bewaring gehoord. Hij werd daarbij bijgestaan door mr. Wijngaart. Diezelfde dag heeft de rechter-commissaris de bewaring van verdachte bevolen en vervolgens heeft hij de bewaring onder voorwaarden geschorst. Ook heeft de rechter-commissaris een last tot toevoeging aan de verdachte gegeven van voornoemde mr. R.V. Hagenaars.
(iv) Ter terechtzitting in eerste aanleg is de verdachte verschenen vergezeld van zijn raadsvrouw, mr. Wijngaart. De verdachte is bij vonnis van 30 december 2013 veroordeeld wegens - kort gezegd - mishandeling van zijn echtgenote. De politierechter heeft bij dit vonnis tevens het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
(v) Op 9 januari 2014 heeft mr. P.J. Silvis, kantoorgenoot van mr. Hagenaars, op de voet van art. 450, eerste lid onder a, Sv tijdig appel ingesteld.
(vi) Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 14 juli 2014 is aldaar noch de verdachte noch een door hem gemachtigd raadsman of raadsvrouwe verschenen. Het hof heeft daarop verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte.
5. Ingevolge het bepaalde in art. 41, eerste lid onder b, Sv wordt op last van de voorzitter van het gerechtshof aan de verdachte die geen raadsman heeft, ambtshalve een raadsman toegevoegd wanneer hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis in eerste aanleg en het een zaak betreft waarin zijn voorlopige hechtenis is bevolen.
6. Bij de stukken van het geding bevindt zich een op 9 oktober 2013 verleend bevel tot bewaring van de verdachte. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat zich in hoger beroep een advocaat als raadsman heeft gesteld noch dat ambtshalve toevoeging als bedoeld in art. 41, eerste lid onder b, Sv heeft plaatsgevonden, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte in hoger beroep geen raadsman heeft gehad.2.Ingevolge voornoemde bepaling had de verdachte, van wie immers de voorlopige hechtenis was bevolen, een raadsman moeten worden toegevoegd. De omstandigheid dat in de onderhavige zaak de bewaring weliswaar direct na het gegeven bevel is geschorst doet daaraan niet af.3.
7. Het in het belang van de verdachte gegeven voorschrift vervat in art. 41, eerste lid onder b, Sv is van zo grote betekenis dat, al wordt zulks niet uitdrukkelijk in de wet bepaald, de veronachtzaming daarvan geacht moet worden aan een geldige behandeling ter terechtzitting in de weg te staan.4.
8. De eerste klacht is terecht voorgesteld. Dat betekent dat de tweede klacht geen bespreking behoeft.
9. Uiteraard ben ik bereid om, indien de Hoge Raad van oordeel is dat de eerste klacht geen doel treft, desgewenst nader te concluderen.
10. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑09‑2015
Vgl. HR 6 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4844, rov. 3.3.
Zie HR 1 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9383, NJ 1994/67, m.nt. Corstens, rov. 4.2: “In deze bepaling wordt geen uitzondering gemaakt voor het geval dat aan de voorlopige hechtenis geen uitvoering is gegeven op grond dat deze met onmiddellijke ingang is geschorst.”
HR 1 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9383, NJ 1994/67, m.nt. Corstens, rov. 4.2; HR 16 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV7210, rov. 3.4; HR 6 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4844, rov. 3.4; HR 12 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1155, rov. 3.6.