Hof 's-Hertogenbosch, 18-10-2011, nr. HD 200.072.095
ECLI:NL:GHSHE:2011:BU2088
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
18-10-2011
- Magistraten
Mrs. J.A.M. van Schaik-Velman, H.A.G. Fikkers, J.C.J. van Craaikamp
- Zaaknummer
HD 200.072.095
- LJN
BU2088
- Roepnaam
Vabix Shipping
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2011:BU2088, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 18‑10‑2011
Einduitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2012:BW9864
Uitspraak 18‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Contante betaling aan man die zich met factuur presenteerde bevrijdend ? Schijn van vertegenwoordiging ? Art. 6:34 BW versus art. 3:61 lid 2 BW
Mrs. J.A.M. van Schaik-Velman, H.A.G. Fikkers, J.C.J. van Craaikamp
Partij(en)
arrest van de tweede kamer van 18 oktober 2011
in de zaak van
VABIX SHIPPING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. E. Wilke,
tegen
[X.] h.o.d.n. WD AGENTUREN,
kantoorhoudende te [kantoorplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. T. Peters,
op het bij exploot van dagvaarding van 9 augustus 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank 's‑Hertogenbosch gewezen vonnis van 14 juli 2010 tussen appellante — Vabix — als eiseres en geïntimeerde — WDA — als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 202824/HA ZA 09-2680)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij memorie van grieven heeft Vabix drie grieven aangevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.
2.2.
Bij memorie van antwoord heeft WDA onder overlegging van producties de grieven bestreden.
2.3.
Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
- a)
Vabix is een logistieke dienstverlener. WDA drijft een groothandel in diverse goederen. WDA heeft Vabix opdracht gegeven tot het laten vervoeren van een container goederen van China naar Nederland.
- b)
In opdracht van Vabix heeft de transporteur [Y.] de goederen op 16 juli 2009 op het adres van WDA in [vestigingsplaats] afgeleverd.
- c)
Vabix heeft WDA bij factuur van 15 juli 2009 een bedrag van € 3.233.69 in rekening gebracht voor de vrachtkosten. Bij separate factuur van dezelfde datum heeft Vabix voor de invoerrechten en BTW € 7.268,27 aan WDA in rekening gebracht. De twee facturen vermelden onder meer:
‘(…) Betalingsconditie: Contant
(…)
Bij betaling gelieve ons factuurnummer te vermelden’.
- e)
Over laatstgenoemde factuur heeft op 15 juli 2009 een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de heer [Z.] van Vabix en [X.] (hierna: [X.]).
- f)
Wegens foutief belaste kosten op die factuur heeft Vabix op 17 juli 2009 aan WDA een creditnota voor € 106,63 gezonden.
- g)
WDA heeft op 23 juli 2009 de factuur voor de vrachtkosten giraal voldaan.
- h)
Ter zake van de factuur voor de invoerrechten en BTW luidt een e-mail van 28 augustus 2009 van [A.] van Vabix aan [X.] onder meer:
‘(…)Afgelopen dinsdagmorgen wederom uw collega gesproken, omtrent het uitstaande bedrag van € 7268,27, gefactureerd/gestuurd dd 15-07, hij zou nogmaals aan u vragen om hiernaar te kijken. Eind van de dag uw voicemail ingesproken, met het verzoek terug te bellen en gewezen op het feit dat onze nota nu al 1 ½ maand uit was en u +/- 10x toegezegd had te betalen (…)’
- i)
Op 9 september 2009 heeft Van Es Gerechtsdeurwaarders WDA bij exploot gesommeerd om (inclusief rente en kosten) een bedrag van € 8.255,78 te voldoen.
- j)
Bij brief van 14 september 2009 heeft WDA aan Van Es bericht dat de factuur op 16 juli 2009 contant is betaald.
4.2.
Vabix heeft WDA in rechte betrokken en gevorderd betaling van € 7.161,64, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten ad € 1.074,25, wettelijke handelsrente, proceskosten en nakosten. Bij het bestreden vonnis zijn de vorderingen van Vabix afgewezen. De rechtbank overwoog daartoe — kort gezegd — dat Vabix het door WDA gevoerde bevrijdende verweer dat hij op 16 juli 2009 contant heeft betaald aan iemand, in de gerechtvaardigde veronderstelling dat dit een vertegenwoordiger van Vabix betrof, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
4.3.
Met de grieven bestrijdt Vabix het oordeel dat WDA mocht menen bevrijdend te kunnen betalen aan de (onbekende) man aan wie hij stelt contant betaald te hebben. Uit de toelichting op de grieven begrijpt het hof dat Vabix tevens bestrijdt dat WDA op 16 juli 2009 een bedrag van € 7.270,00 aan de betreffende man heeft betaald. Het hof oordeelt als volgt.
4.4.
Vabix vordert betaling van de factuur voor de invoerrechten. WDA betwist niet dat hij de invoerrechten verschuldigd is, noch de hoogte van de factuur, maar verweert zich met de stelling dat hij al heeft betaald. Zoals de rechtbank met recht overwoog voert WDA hiermee een bevrijdend verweer.
Het is om die reden dan ook aan WDA om feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen op grond waarvan blijkt dat hij op 16 juli 2009 het bedrag van de factuur contant heeft betaald en dat de man aan wie hij betaalde bevoegd was de contante betaling voor Vabix in ontvangst te nemen of dat WDA er gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen dat die man daartoe bevoegd was.
4.5.
Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat er is betaald aan iemand die bevoegd was om de betaling voor Vabix te ontvangen, nu WDA zelf (slechts) heeft aangevoerd aan een man te hebben betaald zonder te weten wie de man was en zonder zich ervan verzekerd te hebben dat de man door Vabix gestuurd was met een machtiging om de contante betaling in ontvangst te nemen. Daarbij heeft Vabix gemotiveerd weersproken dat zij iemand heeft gestuurd of gemachtigd om de factuur contant te incasseren.
4.6.
De rechtbank heeft de stelling van WDA dat hij dacht te betalen aan een man die bevoegd was de betaling te ontvangen opgevat als een beroep van WDA op de bijzondere bescherming die art. 6:34 BW biedt aan de debiteur die te goeder trouw betaalt aan iemand die niet bevoegd was die betaling te ontvangen. In hoger beroep heeft WDA aangevoerd dat hij zich inderdaad op voormeld artikel heeft willen beroepen. Voor een geslaagd beroep op dat artikel is echter de enkele stelling dat men heeft betaald aan iemand aan wie men meende te mogen betalen omdat men in de veronderstelling verkeerde dat de ander vertegenwoordigingsbevoegd was, zoals WDA stelt, onvoldoende.
Voor een bevrijdende betaling aan een ander dan de schuldeiser is nodig dat men heeft betaald aan iemand van wie men op grond van een verklaring of gedraging van de schuldeiser heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat deze tot het in ontvangst nemen van de betaling bevoegd was (art. 3:61 lid 2 BW).
4.7.
De enkele omstandigheid dat de man, die zich tijdens het lossen bij [X.] presenteerde, beschikte over de factuur van Vadix is onvoldoende om tot de hiervoor bedoelde schijn van vertegenwoordiging te kunnen concluderen.
Dat Vadix in het telefoongesprek op 15 juli 2009 om 17.30 uur of op enig ander moment betaling vóór aflevering heeft verlangd, op grond waarvan WDA mocht verwachten dat Vadix zonder nadere aankondiging (naast de chauffeur met de zending) een man naar het bedrijf van WDA in [vestigingsplaats] zou sturen om betaling van een bedrag van deze omvang voor haar in ontvangst te nemen heeft Vadix gemotiveerd betwist.
Gelet op het uitdrukkelijke bewijsaanbod van WDA echter zal het hof WDA toelaten tot bewijslevering als in het dictum nader geformuleerd.
4.8.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
5. De uitspraak
Het hof:
laat [X.] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat WDA het bedrag van € 7.268,27 op 15 juli 2009 heeft betaald aan een man ten aanzien van wie Vadix bij [X.] de schijn van de aanwezigheid van een toereikende volmacht heeft gewekt;
bepaalt, voor het geval [X.] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. J.C.J. van Craaikamp als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's‑Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 1 november 2011 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [X.] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.A.M. van Schaik-Velman, H.A.G. Fikkers en J.C.J. van Craaikamp en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 oktober 2011.