Deze zaak hangt samen met de ontnemingszaak tegen verdachte met nummer 09/04437P waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 05-07-2011, nr. 09/04436
ECLI:NL:HR:2011:BQ6691, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
05-07-2011
- Zaaknummer
09/04436
- Conclusie
Mr. Silvis
- LJN
BQ6691
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BQ6691, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑07‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BQ6691
In cassatie op: ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ9385, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2011:BQ6691, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ6691
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑07‑2011
Inhoudsindicatie
Art. 273f Sr. Mensenhandel, uitbuiting. De klacht dat het Hof heeft miskend dat verdachte en het slachtoffer een gewone affectieve relatie hadden die was gebaseerd “op wederzijdse genegenheid en (…) op de instemming van beide betrokkenen” faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag, nu het Hof blijkens de inhoud van de bewijsmiddelen en de bewijsvoering heeft vastgesteld dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de ongelijke verhoudingen tussen beiden en van het in meerdere opzichten kwetsbare slachtoffer, als gevolg waarvan het slachtoffer zich niet in staat voelde om de relatie te beëindigen en zich te onttrekken aan de situatie. ’s Hofs oordeel dat de combinatie en cumulatie van de gebeurtenissen een zodanige ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van het slachtoffer opleveren dat sprake is van uitbuiting ex art. 273f Sr geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
5 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/04436
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 6 oktober 2009, nummer 24/000436-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Silvis heeft geconcludeerd tot strafvermindering en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 augustus 2008 te Sneek,
A. (sub 1°)
een ander, genaamd [slachtoffer], door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander en
B. (sub 4°)
een ander, te weten [slachtoffer], door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten bestaande
- dat misbruik vanuit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie en
- die uitbuiting en/of die arbeid en/of diensten en/of die overige omschreven handelingen en/of omstandigheden als omschreven onder A. (sub 1°) en/of B. (sub 4°), hieruit dat verdachte in voornoemde periode,
- gebruik en/of misbruik heeft gemaakt van een psychisch overwicht welk verdachte als een officieel erkend en geregistreerd gezondheidswerker/verpleegkundige (met een zogenoemde BIG (Beroepen in de individuele Gezondheidszorg) registratie, via verdachtes bedrijf/bureau "[A]") en/of de psychische toestand van [slachtoffer], op [slachtoffer] had en
- [slachtoffer] heeft gehuisvest of opgenomen in zijn verdachtes woning (perceel [a-straat 1] te [plaats]) ten behoeve van de onder A. genoemde uitbuiting en de onder B. genoemde te verrichten arbeid en/of diensten en
- [slachtoffer] op 26 januari een overeenkomst heeft doen of laten ondertekenen waarin onder meer is opgenomen: "Ik beloof dat ik voortaan precies zal doen wat [verdachte] van mij verlangt en ik zal blindelings zijn opdrachten uitvoeren." En "Ik zal [verdachte] altijd trouw blijven." en "Alleen als ik me hou aan deze afspraken mag ik sex hebben met [verdachte] en hem lekker vastpakken." en/of
- gedurende de tijd voor behandeling/begeleiding van [slachtoffer], [slachtoffer] seksuele arbeid en/of diensten heeft doen en/of laten verrichten voor en/of met verdachte en/of andere personen, immers heeft verdachte (zeer) regelmatig seksuele gemeenschap met [slachtoffer] gehad en/of seksuele handelingen met [slachtoffer] verricht en/of seksuele handelingen met een of meerdere andere personen doen of laten verrichten en
- video opnames heeft gemaakt van [slachtoffer] alleen en/of met verdachte en andere perso(o)n(en) en [slachtoffer] heeft medegedeeld dat die foto's en video-opnames werden gemaakt ten behoeve van een cursus "Omgaan met seksualiteit" en
- [slachtoffer] huishoudelijke arbeid en/of diensten, te weten onder meer wassen, strijken, schoonmaken, koken, boodschappen halen en tuinonderhoud, heeft laten verrichten ten behoeve van verdachte en
- de bankpas van de Rabobank op naam van [slachtoffer], rekeningnummer [001] van [slachtoffer] heeft ingenomen en
- [slachtoffer] een leningsovereenkomst (doorlopend krediet) heeft laten ondertekenen en aangaan bij de Nederlandse Voorschotsbank (te Nieuwegein) (gedateerd op 11 april 2008) op naam van [slachtoffer] en verdachte, ten bedrage van 15.000 euro en
vervolgens een deel van de opbrengst uit die lening heeft aangewend voor het aflossen van een door verdachte afgesloten leningsovereenkomst (doorlopend krediet) bij de Nationale Volksbank en
- gelet op het vorenstaande en/of anderszins [slachtoffer] heeft laten meebetalen in de kosten voor het levensonderhoud van verdachte en
- een zodanig financiële situatie heeft gecreëerd dat het voor [slachtoffer], gelet haar psychische toestand en/of haar gebrekkige vermogen tot rekenen/cijferen, nagenoeg onmogelijk was die financiële situatie te overzien en daarin in te grijpen en
- gelet op het vorenstaande [slachtoffer] financieel heeft uitgebuit en
- gelet op vorenstaande misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer], immers had [slachtoffer] in voornoemde periode psychische problemen en
- gelet op het vorenstaande heeft bewerkstelligd dat [slachtoffer] van hem, verdachte, afhankelijk was,
in welke psychische overwichtsituatie en afhankelijkheidssituatie [slachtoffer] zich niet kon verzetten tegen en onttrekken aan die voornoemde financiële en seksuele uitbuiting en opgedragen seksuele en huishoudelijke arbeid en/of diensten."
2.3. Voor zover het middel klaagt dat het Hof heeft miskend dat de verdachte en [slachtoffer] een gewone affectieve relatie hadden die was gebaseerd "op wederzijdse genegenheid en (...) op de instemming van beide betrokkenen", faalt het wegens gebrek aan feitelijke grondslag. Blijkens de inhoud van de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging, zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 weergegeven, heeft het Hof immers vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de ongelijke verhoudingen tussen beiden en van de in meerdere opzichten kwetsbare [slachtoffer], als gevolg waarvan [slachtoffer] zich niet in staat voelde om de relatie te beëindigen en zich te onttrekken aan de situatie.
2.4. 's Hofs oordeel dat de combinatie en cumulatie van de gebeurtenissen een zodanig ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van [slachtoffer] opleveren dat sprake is van uitbuiting in de zin van art. 273f Sr, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De hierop betrekking hebbende klacht van het middel is eveneens tevergeefs voorgesteld.
2.5. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2. Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twee jaren.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze een jaar en elf maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 5 juli 2011.
Conclusie 24‑05‑2011
Mr. Silvis
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Verdachte is bij arrest van 6 oktober 2009 door het gerechtshof te Leeuwarden wegens ‘mensenhandel’, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. Het arrest bevat voorts enige bijkomende beslissingen, een en ander als in het arrest vermeld.
2.
Namens verdachte heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het bepaalde in art. 273f Sr, althans dat het hof op onjuiste en/of ontoereikende gronden tot een bewezenverklaring is gekomen.
4.
Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 augustus 2008 te Sneek,
- A.
(sub 1o)
een ander, genaamd [slachtoffer], door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander en
- B.
(sub 4o)
een ander, te weten [slachtoffer], door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of diensten bestaande
- —
dat misbruik vanuit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie en
- —
die uitbuiting en/of die arbeid en/of diensten en/of die overige omschreven handelingen en/of omstandigheden als omschreven onder A.(sub 1o) en/of B.(sub 4o), hieruit dat verdachte in voornoemde periode,
gebruik en/of misbruik heeft gemaakt van een psychisch overwicht welk verdachte als een officieel erkend en geregistreerd gezondheidswerker/ verpleegkundige (met een zogenoemde BIG (Beroepen in de individuele Gezondheidszorg) registratie, via verdachtes bedrijf/bureau ‘[A]’) en/of de psychische toestand van [slachtoffer], op [slachtoffer] had en
- —
[slachtoffer] heeft gehuisvest of opgenomen in zijn verdachtes woning (perceel [a-straat 1] te [plaats]) ten behoeve van de onder A. genoemde uitbuiting en de onder B. genoemde te verrichten arbeid en/of diensten en
- —
[slachtoffer] op26januari een overeenkomst heeft doen of laten ondertekenen waarin onder meer is opgenomen: ‘Ik beloof dat ik voortaan precies zal doen wat [verdachte] van mij verlangt en ik zal blindelings zijn opdrachten uitvoeren.’ En ‘Ik zal [verdachte] altijd trouw blijven.’ en ‘Alleen als ik me hou aan deze afspraken mag ik sex hebben met [verdachte] en hem lekker vastpakken.’ en/of
- —
gedurende de tijd voor behandeling/begeleiding van [slachtoffer], [slachtoffer] seksuele arbeid en/of diensten heeft doen en/of laten verrichten voor en/of met verdachte en/of andere personen, immers heeft verdachte (zeer) regelmatig seksuele gemeenschap met [slachtoffer] gehad en/of seksuele handelingen met [slachtoffer] verricht en/ of seksuele handelingen met een of meerdere andere personen doen of laten verrichten en
- —
video opnames heeft gemaakt van [slachtoffer] alleen en/of met verdachte en andere perso(o)n(en) en [slachtoffer] heeft medegedeeld dat die foto's en video-opnames werden gemaakt ten behoeve van een cursus ‘Omgaan met seksualiteit’en
- —
[slachtoffer] huishoudelijke arbeid en/of diensten, te weten onder meer wassen, strijken, schoonmaken, koken, boodschappen halen en tuinonderhoud, heeft laten verrichten ten behoeve van verdachte en
- —
de bankpas van de Rabobank op naam van [slachtoffer], rekeningnummer [001] van [slachtoffer] heeft ingenomen en
- —
[slachtoffer] een leningsovereenkomst (doorlopend krediet) heeft laten ondertekenen en aangaan bij de Nederlands Voorschotsbank (te Nieuwegein) (gedateerd op 11I april 2008) op naam van [slachtoffer] en verdachte, ten bedrage van 15.000 euro en vervolgens een deel van de opbrengst uit die lening heeft aangewend voor het aflossen van een door verdachte afgesloten leningsovereenkomst (doorlopend krediet) bij de Nationale Volksbank en
- —
gelet op het vorenstaande en/of anderszins [slachtoffer] heeft laten meebetalen in de kosten voor het levensonderhoud van verdachte en
- —
een zodanig financiële situatie heeft gecreëerd dat het voor [slachtoffer], gelet haar psychische toestand en/of haar gebrekkige vermogen tot rekenen/cijferen, nagenoeg onmogelijk was die financiële situatie te overzien en daarin in te grijpen en
- —
gelet op het vorenstaande [slachtoffer] financieel heeft uitgebuit en
- —
gelet op vorenstaande misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer], immers had [slachtoffer] in voornoemde periode psychische problemen en
- —
gelet op het vorenstaande heeft bewerkstelligd dat [slachtoffer] van hem,verdachte, afhankelijk was,
in welke psychische overwichtsituatie en afhankelijkheidssituatie [slachtoffer] zich niet kon verzetten tegen en onttrekken aan die voornoemde financiële en seksuele uitbuiting en opgedragen seksuele en huishoudelijke arbeid en/of diensten.’
5.
Het bestreden arrest houdt in, voor zover van belang:
‘Bewijsoverweging
Uit de stukken en uit hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen leidt het hof de volgende feitelijke gang van zaken af:
‘Verdachte heeft sinds 1997 een hulpverleningsrelatie met aangeefster, eerst via het GGZ en sinds 2007 in het kader van de Persoonsgebonden budget regeling. Vrij kort na aanvang van deze hulpverleningsrelatie beginnen zij ook een seksuele relatie. Vanuit de hulpverleningsrelatie is verdachte bekend met de problematiek van aangeefster. Zij heeft een moeilijke jeugd gehad, ze lijdt aan pleinvrees en aan hyperventilatie. Voorts heelt zij zoals blijkt uit een psychologisch rapport uit 2004 een beneden gemiddelde intelligentie, is er sprake van een wankel evenwicht en beschikt zij over een geringe draagkracht. In een advies van de GGZ aan het CIZ van oktober 2005 valt voorts te lezen dat aangeefster een laaggemiddeld begaafde vrouw is met een afhankelijke persoonlijkheid. Zij heeft begeleiding nodig om niet te vervallen in angst en depressie. Voorts kon aangeefster haar eigen financiële belangen niet behartigen en bestond de begeleiding van verdachte in de bestaande hulpverleningsrelatie uit het ondersteunen van enerzijds de persoonlijke problematiek en anderzijds uit het begeleiden op het financiële gebied. Aangeefster beschikte over een vermogen van ongeveer 50.000 euro waarvan zij met behulp van verdachte een huis had gekocht waaruit zij huurinkomsten verkreeg. Toen verdachte in verband met zijn echtscheiding alleen ging wonen heeft aangeefster gevraagd of zij bij verdachte mocht wonen. Verdachte heeft hier mee ingestemd. In het kader van de hulpverleningsrelatie heeft hij een overeenkomst opgesteld met de volgende tekst:’
Afspraken waar ik me aan moet houden met [verdachte]:
‘Ik beloof dat ik voortaan precies zal doen wat [verdachte] van mij verlangt en ik zal blindelings zijn opdrachten uitvoeren. Ik zal naar [verdachte] luisteren en niet impulsief handelen. Ik bespreek voortaan alles met [verdachte] wat ik kan doen en als ik het niet begrijp zal ik vragen hoe ik verder kan gaan. Ik zal [verdachte] voor altijd trouw blijven. Alleen als ik mij hou aan deze afspraken mag ik sex hebben met [verdachte] en hem lekker vastpakken.
Eerst zal ik op vrijdag en zaterdag bij [verdachte] aanwezig zijn. Later dagbesteding op woensdag en donderdag met begeleiding van een ander en op vrijdag samen met [verdachte]. Als het moeilijk word of te moeilijk is, zal ik me uiten naar [verdachte] en dingen niet opkroppen. Als ik het niet weet of niet begrijp vragen totdat het me duidelijk is, alles bespreken en vertellen. Dat ik het zelf in de hand heb en stabieler word en blijf.
Ik hou me aan de gemaakte afspraken met [verdachte] dat werkt het beste. En de post eerst [verdachte] laten lezen voordat ik impulsief betaal, wachten totdat [verdachte] op bezoek is, en dan afhandelen.
De afspraken heb ik op papier gezet op vrijdag 26 januari en ga ik geheel vrijwillig aan.
Getekend door [slachtoffer].’
Deze overeenkomst is op verzoek van verdachte door aangeefster ondertekend.
Op 10 maart 2008 is aangeefster op de zolderkamer bij verdachte in huis komen wonen. Omdat verdachte geen lening kon krijgen heeft hij aangeefster gevraagd of zij mee wilde tekenen vooreen lening ten bedrag van 15.000 euro, waarmee een bestaande lening van hem werd afgelost en waarmee ook de verbouwing van de zolder werd bekostigd. Verdachte heeft op deze lening zelf de afbetalingen verricht. Daarnaast ontving verdachte van aangeefster bedragen uit haar persoonsgebonden budget in het kader van de hulpverleningsrelatie. Aangeefster betaalde voor de gemeenschappelijke huishouding. Verdachte heeft niet aangegeven in het onderzoek dat hij zelf ook aan die huishouding financieel bijdroeg. Aangeefster verrichtte huishoudelijke taken in het huis. Verdachte had in het kader van de hulpverleningsrelatie de bankpassen van de bankrekening van aangeefster onder zich. Zij kon niet zelfstandig over haar geld beschikken. De bestaande seksuele relatie werd voortgezet in de periode dat aangeefster bij verdachte op zolder woonde. Voorts werden op initiatief van verdachte seksuele contacten op verschillende tijdstippen met een andere man en een vrouw door verdachte georganiseerd waarbij verdachte en aangeefster betrokken waren. Hiertoe had verdachte een advertentie geplaatst waar de man op had gereageerd. Het plaatsen van die advertenties vond naar eigen zeggen van verdachte plaats om daarmee inkomsten te genereren. Niet blijkt dat daar ook daadwerkelijk inkomsten uit zijn ontvangen. Van deze seksuele contacten zijn video- en foto opnames gemaakt waarvan verdachte volgens aangeefster heeft gezegd dat deze bedoeld waren ten behoeve van een door verdachte te organiseren cursus omgaan met seksualiteit in het kader van zijn bedrijf ‘[A]’.
De feiten die hiervoor in chronologische volgorde zijn opgenomen zijn voor een belangrijk deel weergegeven in de feitelijke omschrijving van de tenlastelegging. De tenlastelegging is gestoeld op artikel 273fvan het wetboek van Strafrecht onder 1o en onder 4o. De advocaat-generaal heeft in een ter terechtzitting overgelegd requisitoir vanwege het principiële karakter van de zaak voor het openbaar ministerie gemotiveerd aangegeven waarom in tegenstelling tot de gegeven vrijspraak door de rechtbank hier een bewezenverklaring van het ten laste gelegde moet volgen. Het hof zal in verband hiermee onderzoeken hoe de tenlastelegging naar het oordeel van hel hof moet worden verstaan en onderzoeken of een bewezenverklaring kan volgen. Voor de beoordeling van de vraag of de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden een voldoende feitelijke uitwerking zijn van uitbuiting in de zin van artikel 273f onder 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dient het hof te beoordelen wat de wetgever heeft beoogd met voornoemde wetsbepaling
In lid 2 van artikel 273f Sr wordt het begrip uitbuiting als volgt omschreven: ‘Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken.’
Deze nieuwe strafbepaling inzake mensenhandel trad op 1 januari 2005 in werking. Artikel 273a Sr — op 1 september 2006 vernummerd tot 273f Sr — is tot stand gekomen ter uitvoering van een protocol bij een internationaal verdrag (het ‘Palermo-protocol’)1. en een EU-Kaderbesluit.2. Daarnaast is het geschoeid op het oude artikel 250a Sr. Door de wetswijziging werd, naast de in artikel 250a Sr strafbaar gestelde mensenhandel in verband met sexuele uitbuiting, ook uitbuiting in andere arbeid of diensten en orgaanverwijdering met gebruikmaking van een dwangmiddel onder het bereik van de nieuwe strafbepaling gebracht. Bij de interpretatie van uitbuiting in de zin van artikel 273f Sr slaat het belang van de bescherming van fundamentele mensenrechten voorop. De definitie in lid 2 van wat uitbuiting ten minste is, is naar hel oordeel van het hof gebaseerd op artikel 3 (a) van het Palermo Protocol en op artikel 1, eerste lid onder c, van het EU-Kaderbesluit. Die bepalingen ontlenen weer begrippen aan artikel 4 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Dit artikel verplicht verdragsstaten effectieve bescherming te bieden tegen slavernij, dienstbaarheid en gedwongen of verplichte arbeid. Bovendien vermelden voornoemde internationale documenten dat de bescherming van mensenrechten centraal staat bij de aanpak van mensenhandel. Dit brengt mede dat er slechts dan sprake is van uitbuiting in de zin van dit artikel als zij een inbreuk meebrengen op fundamentele rechten als de menselijke waardigheid, de lichamelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid. De gebruikte termen in de tenlastelegging — ontleend aan de wet — zullen naar het oordeel van het hof dan ook in die zin moeten worden uitgelegd.
Een bewezenverklaring van feit 1 onder A ten laste gelegde kan volgen indien verdachte aangeefster met het oogmerk van uitbuiting door gebruik van middelen heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen (te weten: gedragingen).
Middelen
Allereerst dient vastgesteld te worden of verdachte gebruik heeft gemaakt van middelen in de zin van artikel 273fSr. Bij de vaststelling is het van belang dat zodra één van deze middelen bewezen verklaard wordt, de instemming van het slachtoffer met de uitbuitingsituatie niet relevant is.3.
De middelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ acht het hof bewezen. Het ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ volgt uit de verhouding van de ervaren hulpverlener tot de bijna 20 jaar jongere — kwetsbare hulpbehoevende vrouw. Daarnaast volgt ‘misbruik van een kwetsbare positie’ uit de voorgaande vastgestelde feiten. Vastgesteld is dat verdachte, naast een hulpverleningsrelatie, een langdurige seksuele relatie met aangeefster had. Verdachte was bekend met de problematiek van aangeefster Naast deze psychische en sociale kwetsbaarheid bevond aangeefster zich ook op het gebied van haar financiën in een kwetsbare positie. Zij was niet in staat haar eigen financiële belangen te behartigen, terwijl deze belangen aanzienlijk waren. Aangeefster was niet alleen in een kwetsbare positie, maar verdachte had ook een overwicht op haar doordat hij sinds aangeefster bij hem woonde haar op alle gebieden onder controle had Verdachte heeft misbruik gemaakt van dit overwicht en van de hiervoor beschreven kwetsbare positie door aangeefster en heeft derhalve de in de wet vermelde middelen gebruikt.
Gedragingen
Vanaf maart 2008 heeft verdachte aangeefster opgenomen of gehuisvest in zijn eigen woning in [plaats]. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte door misbruik van aangeefsters kwetsbare positie en van zijn overwicht aangeefster opgenomen of gehuisvest. Aangeefster heeft weliswaar op eigen initiatief haar intrek genomen op de zolderkamer van verdachte, maar deze vrijwilligheid is vanwege de ingezette middelen niet relevant. De ongelijke verhouding tussen verdachte en aangeefster zorgden ervoor dat zij geen reëel alternatief zag, waardoor zij aldus bij verdachte bleef wonen. Aangeefster kon en mocht redelijkerwijs veronderstellen dat zij niet op eigen kracht uit de situatie weg kon komen. Het sociale netwerk van aangeefster was — mede door toedoen van verdachte — zeer beperkt, daarnaast had ze pleinvrees waardoor zij het huis niet alleen uit durfde, geen inzicht in haar financiële situatie en was zij voor wat betreft haar huisvesting volledig afhankelijk van verdachte.
Oogmerk van uitbuiting
Oogmerk veronderstelt tenminste een noodzakelijkheidsbewustzijn ten aanzien van het gevolg. De opneming van aangeefster in verdachtes woning is er naar het oordeel van het hof gericht op geweest haar keuzemogelijkheden dermate in te perken, dat zij geen andere mogelijkheid zag dan zich te onderwerpen. Illustratief hierbij is het contract d.d. 26 januari dat aangeefster heeft ondertekend. In dit contract belooft aangeefster op initiatief van verdachte dat zij precies zal doen wat verdachte van haar verlangd en blindelings zijn opdrachten zal uitvoeren. Voorts nam het aantal seksuele contacten toe, mocht aangeefster geen contact met vrienden of familie hebben en kreeg verdachte de controle over aangeefsters financiën — dit blijkt bijvoorbeeld uit de inname van haar bankpas. Doordat aangeefster bij verdachte is ingetrokken krijgt hij derhalve volledige controle over haar Verdachte heeft aangeefster gebruikt ter bevrediging van zijn seksuele lusten, alsmede ter verbetering van zijn financiële situatie en voor de verrichting van werkzaamheden in en rond zijn huis, alsmede in zijn winkel. Dit alles impliceert naar het oordeel van het hof dat verdachte doelbewust heeft gehandeld. Uit deze feiten en omstandigheden kan dan ook het oogmerk worden afgeleid. Het hof is van oordeel dat de vastgestelde feiten en omstandigheden opleveren dat verdachte aangeefster heeft gehuisvest of opgenomen in zijn huis teneinde haar uit te buiten.
Volgend uit de aan het artikel ten grondslag liggende Palermo Protocol en het EU kaderbesluit kan niet ieder misbruik worden beschouwd als uitbuiting. Er moet sprake zijn van een exces, dat wil zeggen een ernstige inbreuk op fundamentele mensenrechten. Hiervan kan echter ook sprake zijn bij een cumulatie van minder ernstige inbreuken.
Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van aangeefster. Verdachte had gedurende de periode dat hij haar huisvestte de volledige controle over aangeefster. De combinatie en cumulatie van gebeurtenissen zoals die hiervoor in de beschrijving van de feitelijke gang van zaken is weergegeven brengt mede dat er sprake is van uitbuiting.
Het ten laste gelegde feit 1 onder A kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 onder B ten laste gelegde overweegt het hof het volgende. Een bewezenverklaring van het onder B ten laste gelegde volgt indien verdachte aangeefster door gebruik van middelen heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten.
Middelen
Ten aanzien van het bestanddeel ‘middelen’ volstaat het hof met verwijzing naar hetgeen is overwogen ten aanzien van feit 1 onder A.
Bewogen tot arbeid of diensten
Verdachte heeft aangeefster bewogen tot het verrichten van arbeid of diensten. Aangeefster verrichtte huishoudelijke werkzaamheden voor verdachte. Verdachte heeft ter zitting betoogd dat deze werkzaamheden werden verricht in het kader van de hulpverleningsrelatie. Het hof is van oordeel dat deze werkzaamheden, buiten de zolderkamer, niet passen bij een dergelijke hulpverlening. Aangeefster verrichtte immers niet alleen huishoudelijke werkzaamheden ten behoeve van haar eigen zolderkamer, maar zij moest tevens zorg dragen voor de huishoudelijke werkzaamheden in het (gehele) huis van verdachte, alsook in zijn winkel. Aangeefster deed dit blijkens haar verklaring — omdat verdachte het van haar verlangde. Zij verrichtte de werkzaamheden onder aanwijzing van verdachte. Hier stond geen financiële vergoeding tegenover.
Verder had verdachte regelmatig seks met aangeefster, waaronder soms met derden. Verdachte was uit hoofde van zijn hulpverleningsrelatie bekend met het feit dat aangeefster vroeger slachtoffer was geweest van seksueel misbruik. Blijkens het dossier ervoer aangeefster deze contacten met verdachte — alsook met derden — als onprettig, zelfs als ‘onder dwang’. Aangeefster walgde van de seks met voor haar onbekenden. Echter, zij wist niet hoe ze zich eraan moest ontrekken.
Het hof merkt op dat het de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] niet als een normale volwassen affectieve relatie beschouwt. De genoemde werkzaamheden kunnen dan ook niet in dat licht worden geplaatst. Immers, aangeefster woont op de zolderkamer en betaalt voor kost en inwoning. Uit de verklaring van verdachte blijkt ook dat hij [slachtoffer] niet als zijn partner ziet. Hij beschouwt [betrokkene 1] — zijn Thaise vriendin — als zijn vriendin en zij is degene met wie hij wil trouwen.
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof bewezen dat verdachte aangeefster door gebruik van middelen heeft bewogen arbeid of diensten te verrichten voor verdachte, te weten kort gezegd — het verrichten van werkzaamheden in het huishouden van verdachte, als ook in zijn winkel en het verrichten van seksuele handelingen, zonder dat daar enige vergoeding tegenover stond.
Het ten laste gelegde feit 1 onder B kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen.’
6.
Blijkens de toelichting klaagt het middel in het bijzonder erover dat het hof heeft miskend dat verdachte en [slachtoffer] een gewone affectieve relatie hadden die was gebaseerd op wederzijdse genegenheid en op de instemming van beiden, en waarin de taken waren verdeeld. Het oordeel van het hof dat sprake is geweest van een ernstige inbreuk op fundamentele mensenrechten van aangeefster [slachtoffer] zou daarom blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting, althans onbegrijpelijk zijn.
7.
Gelet op hetgeen het hof heeft vastgesteld omtrent de positie van verdachte als ervaren, aanzienlijke oudere hulpverlener en zijn daaruit voortvloeiende overwicht op de psychisch en sociaal kwetsbare aangeefster, haar onvermogen om haar financiële zaken te behartigen, en de overigens vastgestelde feitelijke gang van zaken waaronder het opgestelde ‘contract’, acht ik 's hofs oordeel dat van een normale affectieve en evenwichtige relatie geen sprake was, niet onbegrijpelijk. Het hof heeft voorts zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat verdachte misbruik heeft gemaakt van de ongelijke verhoudingen tussen beiden en van de in meerdere opzichten kwetsbare [slachtoffer], als gevolg waarvan [slachtoffer] zich niet in staat voelde (en/of was) om de relatie te beëindigen en zich te onttrekken aan de situatie. Ik wijs daarbij op de tot bewijs gebezigde verklaringen van [slachtoffer] die onder meer inhouden dat zij met niemand meer contact mocht hebben, dat verdachte haar volledig in haar macht had, dat zij meerdere keren bij hem weg wilde maar dat hij dan weer zo wist te praten dat zij er niet meer tegen in durfde te gaan, dat hoewel zij afgesproken hadden allebei de helft van het huishoudgeld zouden bijdragen het erop neerkwam dat zij het volledige bedrag moest betalen, dat zij bang was voor verdachte, dat de seks pijnlijk was en gebeurde onder dwang, dat zij weg wilde maar niet wist hoe zij dat moest doen, dat zij niet tegen verdachte op kon en hij zelfs haar vakantiegeld inpikte, dat hij haar compleet in zijn macht had, dat zij van verdachte met ene [betrokkene 2] in bad moest en dat zij daar goed beroerd van was, en dat zij die [betrokkene 2] en ene [betrokkene 3] moest pijpen en/of aftrekken. Deze verklaringen vinden voldoende steun in andere bewijsmiddelen, waaronder ook de verklaringen van de verdachte. Uit het bewijsmateriaal heeft het hof kunnen afleiden dat aangeefster de relatie met verdachte in de bewezen verklaarde periode niet (meer) als een affectieve, mede op haar instemming gebaseerde relatie heeft ervaren, maar dat zij niet weg durfde of kon gaan. Nu de klacht berust op de stelling dat sprake was van een gewone affectieve relatie, faalt het middel gelet op het voorgaande in zoverre reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag.
8.
Voor zover wordt geklaagd over 's hofs oordeel dat de combinatie en cumulatie van gebeurtenissen hier een zodanige ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van aangeefster oplevert dat sprake is van uitbuiting, geldt het volgende.
9.
Art. 273f (oud) Sr luidt in de tenlastegelegde periode als volgt:
- ‘1.
Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
- 1o.
degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
- 2o.
degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
- 3o.
degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
- 4o.
degene die een ander met een van de onder 1o genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1o genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
- 5o.
degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of zijn organen tegen betaling beschikbaar te stellen dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen of zijn organen tegen betaling beschikbaar stelt, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
- 6o.
degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
- 7o.
degene die opzettelijk voordeel trekt uit de verwijdering van organen van een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat diens organen onder de onder 1o bedoelde omstandigheden zijn verwijderd;
- 8o.
degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling of de verwijdering van diens organen tegen betaling, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
- 9o.
degene die een ander met een van de onder 1o genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen.
- 2.
Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken.
- 3.
De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien:
- 1o.
de feiten, omschreven in het eerste lid, worden gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- 2o.
de persoon ten aanzien van wie de in het eerste lid omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt.
- 4.
De feiten, omschreven in het eerste lid, gepleegd door twee of meer verenigde personen onder de omstandigheid, bedoeld in het derde lid, onder 2o, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste tien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
- 5.
Indien een van de in het eerste lid omschreven feiten zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft of daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, wordt gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.
- 6.
Indien een van de in het eerste lid omschreven feiten de dood ten gevolge heeft, wordt gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.
- 7.
Artikel 251 is van overeenkomstige toepassing.’
10.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 273f (oud) Sr. Voorheen was dat art. 273a Sr (die bepaling in met ingang van 1 september 2006 vernummerd tot art. 273f (oud) Sr2.). De memorie van toelichting die heeft geleid tot het wetsvoorstel van 9 december 2004 waarbij art. 273a (oud) Sr werd ingevoerd houdt het volgende in, voor zover hier van belang:
‘Mensenhandel is kort gezegd het dwingen — in ruime zin — van mensen om zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te stellen.
(…)
Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid.
4. Mensenhandel
4.1. Nationaal
(…)
Kenmerkend voor uitbuiting is de aanwezigheid van dwang in ruime zin of misleiding, in de uitgebreide formulering in artikel 250a, eerste lid, onderdeel 1o: een persoon door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging daarmee dwingen of door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding bewegen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen tegen betaling, dan wel onder deze omstandigheden enige handeling ondernemen waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die persoon zich daardoor tot het verrichten van die handelingen beschikbaar stelt.’3.
11.
Art. 250a (oud) Sr is geïncorporeerd in art. 273a (oud) Sr die dus per 1 september 2006 is vernummerd tot het hier toepasselijke art. 273f (oud) Sr. De totstandkomingsgeschiedenis van art. 250a (oud) Sr en art. 250ter (oud) Sr, waarin de strafbaarstelling van art. 250a (oud) Sr was opgenomen voordat deze werd vernummerd tot art. 250a (oud) Sr, is derhalve nog steeds van belang.4. De memorie van toelichting met betrekking tot het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 1993 waarbij art. 250ter (oud) Sr werd ingevoerd houdt onder meer het volgende in:
‘De in dit verband verboden gedragingen, bestaande in het aanwenden van dwang door geweld of een andere feitelijkheid, het misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding, beïnvloeden de wil waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. De omstandigheid dat het slachtoffer reeds eerder bij prostitutie betrokken was, vormt op zich geen aanwijzing inzake vrijwilligheid.’5.
De memorie van antwoord houdt in:
‘Het woord ‘uitbuitingssituatie’ (…) wordt in de memorie van toelichting gebruikt ter verduidelijking van het begrip ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ (…). In die memorie wordt gesteld dat van een zodanige uitbuitingssituatie sprake is indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. (…) Meer in het algemeen kan worden gesteld dat het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen als een uitbuitingssituatie moet worden aangemerkt. De omstandigheid dat de prostitué(e) niet kan beschikken over haar paspoort of dat haar visum is verlopen, brengt de betrokkene eveneens in de hier bedoelde afhankelijke situatie.
(…)
Ten aanzien van meerderjarigen geldt dat vrijwilligheid ontbreekt, indien de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een bewuste keuze te maken met betrekking tot het al dan niet voortzetten van zijn of haar relatie met de exploitant. Dit is niet anders indien de relatie aanvankelijk op vrijwillige basis werd aangegaan (…).’6.
12.
Uit het voorgaande volgt dat de strafbaarstelling van mensenhandel is bedoeld ter bescherming van het belang van het individu bij behoud van zijn lichamelijk en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid, dat uitbuiting (waarop mensenhandel is gericht) wordt gekenmerkt door dwang in ruime zin of misleiding, en dat daaronder onder meer wordt begrepen het door misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht beïnvloeden van de wil en keuzemogelijkheden van het slachtoffer, en het door het slachtoffer niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen. Mede gelet daarop en gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt over de aard van de verhoudingen en relatie tussen verdachte en aangeefster, en de gedragingen van verdachte, heeft het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat verdachte gezien de gebeurtenissen in onderlinge samenhang en verband begrepen, een zodanige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van aangeefster heeft gemaakt dat sprake is geweest van uitbuiting. Anders dan de steller van het middel meent, heeft het hof het karakter van art. 273f (oud) Sr niet miskend. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het dus eveneens.
13.
Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden nu tussen het instellen van cassatie en het insturen van het dossier naar de griffie van de Hoge Raad te veel tijd is verstreken.
14.
Het cassatieberoep is ingesteld op 9 oktober 2009. Verdachte verbleef op dat moment in voorlopige hechtenis in verband met de onderhavige zaak. De stukken van het geding zijn blijkens een daarop gezet stempel op 27 mei 2010 bij de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van zes maanden is overschreden.7. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dat moet leiden tot strafvermindering.
15.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn in de mate die de Hoge Raad passend acht, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑05‑2011
Protocol inzake de preventie, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder van vrouwen en kinderen, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad.
Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie inzake bestrijding van mensenhandel van 19 juli 2002.
Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2003/04. 29 291, nr. 3, p. 19).’
Kamerstukken II, 2003–2004, 29 291, nr. 3, p. 2 en 8.
Vgl. HR 27 oktober 2009, LJN BI7099, NJ 2010/598, rov. 2.4.1.
Kamerstukken II, 1988–1989, 21 207, nr. 3, p. 3 e.v.
Kamerstukken II, 1988–1989, 21 027, nr. 5, p. 3 en 7.
In de ontnemingszaak (09-04437P), waarin heden ook wordt geconcludeerd, is sprake van dezelfde mate van overschrijding van de redelijke termijn. Volgens de conclusie in de ontnemingszaak kan ter compensatie van die overschrijding worden volstaan met strafvermindering in de hoofdzaak.