Dit artikelonderdeel luidde destijds gelijk aan het huidige Curaçaose artikelonderdeel. Het met ingang van 1 januari 2010 geldende art. 344, eerste lid onder 4 Sv luidt: “verslagen van deskundigen met het antwoord op de opdracht die aan hen is verleend tot het verstrekken van informatie of het doen van onderzoek, gebaseerd op wat hun wetenschap en kennis van hen leren omtrent datgene wat aan hun oordeel onderworpen is”.
HR, 10-06-2014, nr. 13/00775
ECLI:NL:HR:2014:1369
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-06-2014
- Zaaknummer
13/00775
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:1369, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑06‑2014; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:518, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:518, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑04‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:1369, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑06‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
10 juni 2014
Strafkamer
nr. 13/00775 A
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 5 februari 2013, nummer H 140/12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2014.
Conclusie 08‑04‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 13/00775 A Zitting: 8 april 2014 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft bij vonnis van 5 februari 2013 het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 1 augustus 2012, waarbij de verdachte ter zake van “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een verbod gesteld bij artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumlandsverordening 1960, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening en artikel 1:123, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest, bevestigd “behoudens ten aanzien van de bewijsconstructie (bewijsmiddelen en bewijsoverweging)”.
2. Deze zaak hangt samen met zaaknummers 13/03721 A en 13/01419 A. In alle zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Door de verdachte is cassatie ingesteld. Namens deze heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te Den Haag, een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.
4. Het middel klaagt mede gelet op de daarop gegeven toelichting dat het medeplegen van invoer van cocaïne door de bemanning van de “[A]” niet, althans niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen kan blijken nu voor het tot het bewijs gebezigde “radaranalyse rapport” niet voldoende – op zichzelf staand – steunbewijs voorhanden is, althans dat het Hof het verzoek van de verdediging om een onafhankelijk radardeskundige te benoemen om tezamen met deze bij het Hof de radarbeelden te bekijken op niet (zonder meer) begrijpelijke gronden heeft verworpen.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 25 maart 2012 in het land Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft ingevoerd (daaronder mede begrepen "invoer" in de zin van artikel 1 lid 2 van de Opiumlandsverordening 1960), 150 pakken, met een gewicht van ongeveer 167030 gram, bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960.”
6. Deze bewezenverklaring berust op de navolgende bewijsmiddelen:
“1. Pagina's 14 t/m 17 (AD/Hala Duru/AH/01):
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 26 maart 2012 gesloten en getekend door [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4], allen buitengewoon agent van politie van het Korps Politie Curaçao en werkzaam bij de Kustwacht der Nederlanden in het Caribisch gebied, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op zondag 25 maart 2012 omstreeks 04:50 uur kregen wij een melding dat op de radar van de Rescue and Coordination Centre (RCC) van de Kustwacht een contact was gesignaleerd dat zich 0,5 zeemijl buiten de territoriale wateren van Curaçao bevond en stil bleef liggen om vervolgens koers te zetten in de richting van Curaçao. Wij voeren met het patrouillevaartuig SR-04 richting het contact dat op dat moment ongeveer 3 zeemijlen uit de kust voer met een Noordwestelijke koers. Omstreeks 06:20 uur zagen wij het contact. Het betrof een motorvaartuig genaamd "[A]" voorzien van registratienummer [001]. Bij het naderen van het vaartuig zagen wij dat het vaartuig 180 graden van koers was veranderd en kort hierna weer de Noordwestelijke koers voortzette. Bij het naderen van het vaartuig zagen wij dat het met langzame vaart rondjes aan het draaien was. Wij zagen dat zich in de directe omgeving van de [001] geen andere vaartuigen bevonden.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], gaf de opdracht aan de opvarenden om het vaartuig te stoppen. Aan boord waren drie personen onder wie de kapitein genaamd [verdachte].
Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag iets wits boven het water oppervlak uitsteken. Bij het naderen van dit object zag ik dat het om balen ging die op ongeveer 50 meter van het vaartuig dreven.
Wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2], verplaatsten ons met het patrouillevaartuig richting de balen. Wij hebben zes balen uit het water gehaald en in beslag genomen.
Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb het vaartuig "[A]" naar Willemstad gevaren en afgemeerd aan de kustwachtsteiger. De opvarenden van het vaartuig gaven op te zijn genaamd:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1977, [medeverdachte 1], geboren op [geboortedatum] 1967 en [medeverdachte 2], geboren op [geboortedatum] 1978.
De aangetroffen zes balen werden door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] gewogen en hadden een gezamenlijk gewicht van 168 kilogram.
2. Pagina's 22 en 23 (AD/Hala Duru/AH/3):
Een proces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 26 maart 2012 gesloten en getekend door [verbalisant 5] en [verbalisant 6], beiden brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Bij weging van de 150 pakken, elk inhoudende een hoeveelheid samengeperst wit poeder die door het personeel van de Kustwacht werden onderschept, bleken deze een gezamenlijk bruto gewicht te hebben van 167030 gram. Wij hebben vervolgens twintig monsters genomen en deze getest op aanwezigheid van cocaïne met de daarvoor bestemde narcoticatest "Cobalt Thiocyanate Reagent". Er trad een positieve kleurreactie op zodat aangenomen mag worden dat de geteste monsters cocaïne bevatten. Vervolgens hebben wij vanuit twaalf (12) pakken een geringe hoeveelheid poeder en brokjes als monster genomen en deze in twaalf (12) afzonderlijke plastic potjes gedaan voorzien van opschrift nummer 42/2012 code II-B-1 t/m II-B-12. Deze potjes zijn ter beschikking gesteld van [betrokkene 1], dienstdoende aan het Analytisch Diagnostisch Centrum N.V. (ADC), alhier.
3. Een proces-verbaal met proces-verbaalnummer 201207040900, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 4 juli 2012 gesloten en getekend door [verbalisant 6], brigadier bij het Korps Politie Curaçao, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant, zakelijk weergegeven:
In aanvulling op het proces-verbaal van weging, testen en opsturen van monsters naar het laboratorium van 26 maart 2012, wordt het volgende verklaard. In bovengenoemd proces-verbaal wordt vermeld dat wij, verbalisanten, 150 pakken elk inhoudende een witachtig poeder hebben gewogen. De 150 pakken voornoemd zijn afkomstig van een actie verricht door het personeel van de Kustwacht op 25 maart 2012 waarbij de 150 pakken voornoemd in de naaste omgeving van een vaartuig op zee werden aangetroffen. Op dat vaartuig zijn 3 opvarenden aangetroffen die later de verdachten [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bleken te zijn.
4. Een geschrift, te weten een rapport, op ambtseed opgemaakt en ondertekend op 21 juni 2012 door [betrokkene 1], toxicoloog bij het ADC, voor zover inhoudende –zakelijk weergegeven:
Uit de verkregen onderzoeksresultaten moet de conclusie worden getrokken dat het materiaal uit de twaalf plastic potjes met nummer 42/2012 code II-B-1 t/m IIB- 12, cocaïne bevat in de zin van de Opiumlandsverordening 1960.
5. Pagina's 37 t/m 46 (AD/Hala Duru/D/2):
Een geschrift te weten een radaranalyse rapport van de Kustwacht Caribisch Gebied opgemaakt door [betrokkene 2], senior radar analist, zover inhoudende –zakelijk weergegeven:
Betreft: [A] - [001]
Op 25 maart 2012 zijn de volgende contacten geregistreerd:
00:16 Contact vertrekt vanuit Piscaderabaai in oostelijke richting, snelheid 6-6,5 kts.
00:39 Contact passeert Annabaai, oostelijke richting, snelheid 6,6 kts.
01:13 Contact is 2 nm zuid van Sea-Quarium, koers zuidoost, snelheid 6,5 kts.
01:39 Contact is 3,4 nm zuid van Lijhoek, koers zuidoost, snelheid 6,5 kts.
02:28 Contact is 7,5 nm van Lijhoek, koers zuid, snelheid 3,6 kts.
03:29 Contact passeert de TTW-grens van Curaçao 12,2 nm zuid van Nieuwpoort, koers zuid, snelheid 3,6 kts.
03:41 Contact neemt vaart terug, 12,8 nm zuid van Nieuwpoort, snelheid 0,5 kts.
03:47 tot 04:06 Contact maakt "ronddraaiende bewegingen", het gedrag doet vermoeden dat twee contacten vlak naast elkaar vaarbewegingen maken.
04:07 Er zijn kort twee radarecho's waarneembaar hetgeen duidt op het splitten (van elkaar loskomen) van twee radarcontacten.
04:09 Duidelijk zichtbaar is een tweetal radarecho's, waarvan een radarecho naar het noorden gaat (richting Curaçao) en de tweede naar het zuiden. Na deze waarneming wordt de radarecho die naar het zuiden gaat niet meer gezien op de radar.
05:38 Contact is 5,1 nm zuid van Sea-Quarium, koers noordwest, snelheid circa 7 kts.
06:11 Contact is circa 2,7 nm zuid van de ingang naar Annabaai, koers noordwest, snelheid circa 8 kts.
06:13 Contact neemt vaart terug en draait iets af over stuurboord. Tussen 06:13 en 06:21 maakt contact vreemde vaarbewegingen.
06:15 Super Rhib verlaat de Annabaai, koers zuid, snelheid circa 12 kts, om 06:17 uur is de snelheid circa 18 kts, de afstand naar intercept is dan circa 1,8 nm.
06:22 Super Rhib intercept contact op circa 2,1 nm zuid van Annabaai. Super Rhib gaat langszij gedurende 6 minuten.
06:28 Super Rhib los van contact, gaat op zoek naar balen in het water en zoekt in een gebied van 175 x 175 meter.
06:30 Contact ([A]) gaat noord richting Annabaai, om 6:36 uur zes balen "recoverd".
Analyse resultaten:
Aan de hand van de bevindingen van de radar replay kan worden gesteld dat het contact dat op 25 maart 2012 om 00:16 uur lokale tijd de Piscadera-baai verlaat het vaartuig "[A]" is. Het contact volgt een route welke eindigt in een positie zuid van Nieuwpoort op een afstand van 12,8 nm, ongeveer een halve mijl buiten de TTW-grens van Curaçao. Het vaartuig "[A] wordt gevolgd als het richting Piscadera terugkeert en wordt om 06:22 geïntercept door de Super Rhib van de Kustwacht. Gedurende de gehele trek van het vaartuig "[A]" is er anders dan bij de 'overload' locatie tussen 04:07 en 04:09 geen enkel vaartuig in de directe nabijheid van het vaartuig "[A]" waargenomen op de radarbeelden.
Tijdstip circa 05:25- helft van de heen en terug afgelegde trek
- deel van de heengaande en teruggaande trek van "[A]"
- de 'rode' pijl duidt op de heengaande trek
- de 'blauwe' pijl duidt op de teruggaande trek”
7. De blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2013 aldaar overgelegde pleitnotities, overeenkomstig welke de raadsman aldaar heeft gepleit, houden, voor zover van belang, in:
“De Radar Analyse
Ten onrechte had de eerste rechter overwogen in de bewijsoverwegingen onder 5.1, dat kan worden afgeleid dat verdachte op 25 maart 2012, samen met zijn twee medeverdachten, omstreeks 00.16 uur met het vaartuig "[A]" vanaf Piscadera naar ongeveer 0,5 mijl buiten de territoriale wateren van Curaçao gevaren.
De getuige [getuige], appelant's kapitein heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat appelant met zijn toestemming, op de bewuste dag TIEN OVER TWAALF middennacht mocht vertrekken.
Het ligt wel voor de hand dat appelant zijn spullen moest regelen eerst hij wegging, hetgeen zo ongeveer 10 minuten in beslag zou hebben genomen.
Indien Appelant om 00.20 de werkvloer zou hebben verlaten, en vervolgens naar Piscadrea zou zijn gereden, hetgeen zo'n 12 minuten in beslag neemt, volgens de horloge van verdachtes raadsman die de afstand had gereden, en daar aangekomen de voorbereidingshandelingen zou hebben getroffen om met de boot weg te varen dan zou het heel onmogelijk zijn geweest dat appelant met de "[A]" zich bij de uitgang van Piscaderabaai uitvoer.
Appelant was echter nadat hij de werkvloer had verlaten, naar huis gereden, om de gezondsheid toestand van zijn vrouw waar te nemen. Zijn vrouw was in slaap. Daarna begaf hij zich naar Piscaderabaai om op zee te kunnen gaan.
In het peidooi in Eerste Aanleg staat per abuis opgenomen dat verdachte rond 3 uur de werkvloer had verlaten. Dat moest zijn uitgevaren.
De radargegeven die de kustwacht had gesignaleerd kon wel waar zijn geweest maar "[A]" was het zeker niet die om 00.16 de Piscaderabaai was uitgevaren.
Blijkens het algemeen dossier, was de aanleiding van het onderzoek het feit dat op zondag 25 maart omstreeks 04.50 een contact via de radar bij het Rescue and Coordination Ventre van de kustwacht, door het personeel van de kustwacht werd waargenomen.
De radaranalyse resultaten geven echter aan dat er een contact werd waargenomen, en dat het contact het vaartuig "[A]" zou betreffen.
Volgens de verklaringen van appelant verlieten zij ongeveer om drie uur de Piscaderabaai.
De kustwacht vermeldt in het procesverbaal dat omstreeks 4.50 uur, er een kontakt werd waargenomen, door de Rescue and Coordination Centre (RCC). De contact bevond zich ongeveer 0,5 zeemijl buiten de territorial wateren van Curaçao. Dat is een afstand 12.5 mijl van de kust af.
Het vaartuig "[A]" dat om ongeveer 3 uur uit Piscaderabaai voer, kon zich onmogelijk in 1.50 uur op een afstand van 12.5 mijl van de kust van Piscadera baai bevinden, en dan nog in de oostzuidelijke richting van Piscaderabaai. Van de 1.50 uur moet nog 45 minuten worden afgetrokken, dat volgens de kustwacht het vaartuig rendezvous zou hebben gehouden met een ander vaartuig. Dat zou betekenen dat het vaartuig "[A]" zich binnen 1.50 minus 45 minuten, derhalve binnen 1.05 minuten zich op 12,5 mijl oostzuidelijke richting van de Piscaderabaai, zou hebben bevonden. Dat is onmogelijk voor een vaartuig als "[A]".
Derhalve stelt de verdediging nogmaals stellig dat de radargegevens niet het vaartuig "[A]" betreffen.
Bovendien verklaart [verbalisant 1] in het pv 250320120845 BEV, als antwoord op de vraag, hoe kunt u verklaren dat in het dossier melding gemaakt wordt van het feit dat er een contact zou zijn geweest voor een periode van 45 minuten terwijl dit niet uit de radaranalyse blijkt.
Antwoord
Met de term contact wordt bedoeld een afbeelding van een vaartuig of voorwerp in het water op het radarscherm. In deze context (terminologieradar) is dus met de term contact niet bedoeld een fysiek contact met andere vaartuigen. Verder verwijs ik naar het geen hierover is geschreven in het aanvullende radaranalyse rapport.
Derhalve was er geen sprake van enige rendezvous op de afstand van 12.5 mijl, althans die conclusie kan niet uit de radarbeelden worden getrokken.
Ten onrechte heeft de eerste rechter derhalve uit de radaranalysen afgeleid, dat daar de balen werden overgedragen aan appelant.
De verdediging concludeert dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs
aanwezig is voor de bewezenverklaring, en verzoekt Uw Hove dan ook om appelant vrij te spreken van de tegen hem telastegelegde strafbare feiten.
Gelet op de discrepanties met betrekking tot de radargegevens en analysen, en het bewijsgewicht die de eerste rechter aan de radargegevens had toegekend, verzoekt de verdediging aan Uw hove om de radarreplay ter zitting te mogen bekijken, in aanwezigheid van een door Uw Hove te benoemen onafhankelijke radardeskundige.
Mocht Uw Hove tot een bewezenverklaring geraken, verzoekt de verdediging om rekening te houden met de gezondheidsomstandigheden van appelant’s vrouw die aangewezen is op de hulp van appelant om rond te kunnen komen, en het feit dat appelant de kinderen meestal verzorgt.”
8. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2013 houdt als beslissing van het Hof op bedoeld verzoek in:
“De voorzitter hervat het onderzoek ter terechtzitting en deelt vervolgens de beslissing van het Hof mede:
De verdediging heeft reeds in een vroeg stadium vragen gesteld met betrekking tot het radar analyserapport en er is toen een aanvullend proces-verbaal gekomen. Het Hof acht het niet noodzakelijk de zaak aan te houden om een onafhankelijke radardeskundige te benoemen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.”
9. Het Hof heeft in zijn arrest de volgende bewijsoverweging opgenomen:
“Het Hof is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen, waaronder het radaranalyse rapport, gelet op het onderlinge verband en in samenhang bezien, het volgende kan worden afgeleid.
De verdachte is op 25 maart 2012, samen met zijn twee medeverdachten, omstreeks 00:16 uur met het vaartuig "[A]" vanaf Piscadera naar ongeveer 0,5 mijl buiten de territoriale wateren van Curaçao gevaren. Daar heeft omstreeks 04:07 uur een ontmoeting plaatsgevonden met een ander vaartuig. Na enige minuten vaart dit vaartuig weg in zuidelijke richting terwijl het vaartuig "[A]" in noordelijke richting terugvaart. Het vaartuig "[A]" is aangehouden op ruim 2 zeemijlen van Curaçao terwijl in de omgeving van het vaartuig zes balen met cocaïne dreven. Er zijn geen andere vaartuigen waargenomen in de omgeving van de aangetroffen balen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij op 25 maart 2012 pas rond 03:00 uur met het vaartuig "[A]" is vertrokken vanuit Piscadera. Het door de verdachte in dat verband aangevoerde alibi, inhoudende dat hij tot 02:30 uur nog aan het werk was, is niet aannemelijk geworden, aangezien de verklaringen van de getuigen die op verzoek van de verdachte bij de rechter-commissaris zijn gehoord, zijn alibi niet bevestigen. Hierop heeft de verdachte zijn verklaring aangepast ter terechtzitting in hoger beroep, in dier voege dat hij heeft verklaard dat hij in verband met zijn zieke vrouw de werkvloer om 00:20 uur heeft verlaten. Gelet hierop was het voor de verdachte onmogelijk om om 00:16 uur de Piscaderabaai uit te varen. Het Hof acht deze laatste verklaring van de verdachte ongeloofwaardig nu de verdachte tot aan de terechtzitting in hoger beroep geen melding heeft gemaakt van zijn zieke vrouw en steeds heeft verklaard pas om 03:00 uur vanuit Piscadera te zijn vertrokken wegens het uitvoeren van zijn werkzaamheden tot 02:30 uur. Deze laatste verklaring van de verdachte wordt door het Hof dan ook als een kennelijk leugenachtige verklaring aangemerkt.
Door de verdediging zijn voorts enkele vermeende discrepanties naar voren gebracht die afbreuk zouden doen aan de betrouwbaarheid van de radar analyserapport. Het Hof is met het Gerecht in eerste aanleg van oordeel dat een aantal van die vermeende discrepanties op een onjuiste grondslag berust en een ander deel van deze vermeende discrepanties interpretaties van de verdediging betreft die niet door het Gerecht worden gevolgd, terwijl de overige van zo ondergeschikte aard zijn dat die evenmin afbreuk doen aan de juistheid ervan. Zo betekent het feit dat er geen GPS aan boord van een vaartuig is niet dat een vaartuig zijn locatie op zee niet kan bepalen en dat vaartuigen elkaar daarom niet op een bepaalde plaats kunnen ontmoeten. Ook volgt het Hof het betoog van de verdediging niet dat het blijkens het radaranalyse rapport niet mogelijk is dat er op enig moment een contact meer dan 45 minuten heeft stilgelegen, zoals vermeld in het proces-verbaal van aanhouding en inbeslagneming. De in het radaranalyse rapport opgenomen tijdspanne tussen 4:09 en 5:38 uur sluit een stilliggen van een contact voor de periode van 45 minuten niet uit. Ook de omstandigheid dat in het proces-verbaal van aanhouding en inbeslagneming staat dat verbalisant [verbalisant 3] balen op een afstand van ongeveer 50 meter van het vaartuig zag drijven levert geen strijd op met de aanduiding in het radar analyserapport dat het zoekgebied zich op een afstand van 150 tot 160 meter van het vaartuig bevond en dat er een tijdsverschil van 8 a 10 minuten was tussen het passeren van het vaartuig "[A]" en het vinden van de balen cocaïne door de Super Rhib. Ook overigens zijn er geen andere feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het radaranalyse rapport onjuiste gegevens bevat.
Voorts heeft de verdediging gesteld dat er geen enkel concreet bewijs is dat de in het water drijvende balen met cocaïne afkomstig zijn van het vaartuig "[A]". In aanmerking nemende dat het dichtstbijzijnde vaartuig op een afstand van 1,5 zeemijl van "[A]" lag, zoals blijkt uit het radaranalyse rapport, en gezien de stroming lijkt het echter onwaarschijnlijk dat de balen afkomstig waren van een ander vaartuig. Het Hof gaat hierbij uit van de stroming zoals weergegeven in het radaranalyse rapport.
Gelet op al het voorgaande is het Hof van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het vaartuig "[A]" naar een ontmoetingsplaats buiten de territoriale wateren van Curaçao is gevaren. Daar heeft de overdracht van zes balen cocaïne plaatsgevonden. Het vaartuig "[A]" is teruggevaren naar Curaçao en de verdachte en zijn mededaders hebben zich, vermoedelijk na het opmerken van de Kustwacht, ontdaan van de cocaïne.”
10. Het middel bevat twee klachten. De eerste klacht die ik bespreek betreft ’s Hofs afwijzing van het verzoek om een onafhankelijke radardeskundige te benoemen en om samen met deze ter zitting de radarbeelden te bekijken. Dit verzoek is ter terechtzitting gedaan. Het betreft hier een verzoek dat kennelijk is gegrond op art. 371 Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen, thans geldende in Curaçao, Aruba en Sint Maarten (1997) (hierna: SvC), om toepassing te geven aan de bevoegdheid van art. 358, eerste lid, SvC. Dit artikelonderdeel bepaalt, voor zover van belang, dat het Hof, indien aan het Hof de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor van op de terechtzitting nog niet verhoorde deskundigen, tegen een door het Hof te bepalen tijdstip de dagvaarding van die deskundigen beveelt. Anders dan de vrij recente Nederlandse regeling van art. 315, derde lid, Sv, stipuleert art. 358, eerste lid, SvC niet met zoveel woorden dat het Hof een nieuwe deskundige kan benoemen, zodat het nog maar de vraag is of het in casu gedane verzoek überhaupt voor toewijzing vatbaar is. Niettemin heeft het Hof met toepassing van de noodzakelijkheidsmaatstaf geoordeeld dat het verzoek moet worden afgewezen.
11. Het middel klaagt uitsluitend over de onbegrijpelijkheid van de verwerping. Het Hof heeft het verzoek ter zitting afgewezen door te overwegen dat de verdediging reeds in een vroeg stadium vragen heeft gesteld met betrekking tot het radaranalyserapport en dat er vervolgens een aanvullend proces-verbaal is gekomen, waardoor het Hof het niet noodzakelijk acht om de zaak aan te houden om alsnog een onafhankelijke radardeskundige te benoemen. In het bestreden vonnis is het Hof nader ingegaan op de door de verdediging naar voren gebrachte discrepanties die afbreuk zouden doen aan de betrouwbaarheid van het radaranalyserapport, en heeft het Hof geoordeeld dat en waarom er naar zijn oordeel geen feiten en omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het radaranalyserapport onjuiste gegevens bevat. Gelet op dat oordeel en de daaraan ten grondslag liggende motivering, en mede gelet op hetgeen door de verdediging omtrent het radaranalyserapport is aangevoerd, acht ik ’s Hofs afwijzing van het verzoek voldoende begrijpelijk gemotiveerd.
12. De tweede klacht houdt in dat voor gebruik van het tot het bewijs gebezigde radaranalyserapport onvoldoende steunbewijs voorhanden is. Deze klacht berust op de veronderstelling dat het radaranalyserapport een “ander geschrift” is als bedoeld in art. 387, eerste lid onder e, SvC, welke geschriften blijkens de bewoordingen van dat artikelonderdeel inderdaad slechts kunnen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Het Hof heeft dit rapport echter kennelijk – en m.i. niet onbegrijpelijk – opgevat als een “verslag van een deskundige” als bedoeld in art. 387, eerste lid onder d, SvC. Dit artikelonderdeel luidt: “Onder schriftelijke bescheiden worden verstaan: (…) d. verslagen van deskundigen behelzende hun gevoelen betreffende hetgeen hun wetenschap hen leert omtrent datgene wat aan hun oordeel onderworpen is”. Hoewel de steller van het middel terecht opmerkt dat deze bepaling nog de ‘bewijsbestemming’ bevat als in de oude tekst van art. 344, eerste lid onder 4 Sv1., betekent dit m.i. niet dat daaronder geen rapporten zouden kunnen vallen als het onderhavige tot het bewijs gebezigde gedeelte van het radaranalyserapport, welk rapport is opgemaakt door [betrokkene 2], senior radaranalist, en welk rapport een weergave bevat van hetgeen de radar heeft gesignaleerd en voorts wat de analyse is van [betrokkene 2] van die radarsignaleringen. M.i. is dit rapport juist bij uitstek een voorbeeld van de in art. 387, eerste lid onder d SvC bedoelde “verslagen van deskundigen”.2.Reeds daarom faalt de klacht.
13. Welwillend gelezen – want slechts in de toelichting op het middel opgemerkt – bevat het middel nog de klacht dat het bewezenverklaarde medeplegen van invoer van cocaïne van de bemanning van de “[A]” niet, althans niet zonder meer, uit de gebezigde bewijsmiddelen kan blijken. Nu deze klacht slechts voortborduurt op de reeds hiervoor verworpen klachten – de steller van het middel gaat er namelijk vanuit dat het Hof het radaranalyserapport met meer (steun)bewijs had moeten aanvullen en dat daarom het bewezenverklaarde medeplegen onvoldoende is gemotiveerd – behoeft de klacht geen bespreking.
14. Het middel faalt in al zijn onderdelen en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO bedoelde motivering.
15. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑04‑2014
Vgl. HR 21 februari 1978, NJ 1978/663. In Nederland lijkt de Wet deskundige in strafzaken (Stb. 2009, 33) hierin verandering te hebben gebracht doordat met ingang van 1 januari 2010 uitsluitend rapportage die in opdracht (van justitie) is opgemaakt als verslag van een deskundige kan worden aangemerkt en als zodanig als bewijsmiddel kan worden gebruikt. Zie vorige voetnoot. Het lijkt er sterk op dat Uw Raad deze eis heeft gerelativeerd in HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8821, NJ 2011/516, m.nt. Reijntjes.