Hof Amsterdam, 21-05-2019, nr. 23-002194-16
ECLI:NL:GHAMS:2019:1748
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
21-05-2019
- Zaaknummer
23-002194-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:1748, Uitspraak, Hof Amsterdam, 21‑05‑2019; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2020:1262
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:125
Uitspraak 21‑05‑2019
Inhoudsindicatie
mega Higgins, voorbereidingshandelingen ten behoeve van de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002194-16
datum uitspraak: 21 mei 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-973737-13 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
[adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 juni 2017, 18 juli 2017, 12, 13, 14, 18, 21 en 22 maart 2019 en 7 mei 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1 hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 december 2012 tot en met 25 februari 2014 te Almere en/of Heemstede en/of Heythuysen en/of Rotterdam en/of Hoofddorp, althans ergens in Nederland en/of Spanje en/of Colombia en/of Brazilië en/of Panama in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen, om een feit, als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden of te bevorderen;
- een of meer ander(en) heeft bewogen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn, en/of
- zich en/ of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft verschaft, en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen:
- afspraken gemaakt en/of ontmoetingen gehad en/of (al dan niet in versluierd taalgebruik) telefoongesprekken en/of besprekingen en/of onderhandelingen gevoerd met en/of inlichtingen en/of aanwijzingen en/of opdrachten gegeven aan zijn mededader(s) en/of een of meer anderen, om die cocaïne, althans die verdovende middelen te kopen en/of in ontvangst te nemen en/of betreffende de wijze waarop die cocaïne, althans die verdovende middelen, zou(den) worden gekocht en/of geleverd en/of afgenomen en/of (naar Nederland) zou(den) worden vervoerd en/of verder vervoerd en/of
- vier, althans een of meer, (crypto) telefoon(s) en/of PGP telefoon(s) aangeschaft, en/of
- een (vis- en/of fruit)bedrijf opgestart welke gebruikt moest worden als legale dekmantel voor het transport van de cocaïne, en/of
- een of meer betalingen van in totaal een bedrag van ongeveer 590,- via Western Union verricht, en/of
- een of meerdere (grote) betalingen verricht als investering voor het transport, en/of
- ( andere) hand- en spandiensten verricht;
feit 2 hij op of omstreeks 26 februari 2014 te Heemstede, een wapen en/of munitie van categorie III voorhanden heeft gehad, te weten:
- een vuurwapen merk Smith & Wesson (model 37 airweight chiefs .38) en/of
- 5, althans een of meerdere kogelpatr(o)on(en) (kaliber .38 Special).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
In hoger beroep gevoerd verweer met betrekking tot feit 1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte zich heeft voorgedaan als iemand die over de mogelijkheid beschikt verdovende middelen vanuit Zuid-Amerika naar Europa te sturen. Dit berustte echter enkel op grootspraak. Hij heeft de situatie verkeerd ingeschat en dacht dat hij via via iets kon regelen om verdovende middelen te leveren. De verdachte had geen bedrijf in Zuid-Amerika, beschikte niet over een “binnentrekmethode” en van het doen van investeringen is evenmin sprake geweest. Er zijn weliswaar besprekingen en ontmoetingen geweest, maar daarmee is de ondergrens voor strafbare voorbereidingshandelingen niet gehaald, ook niet in de medepleegvariant. Evenmin is er sprake van geweest dat de verdachte probeerde mensen te bewegen tot invoer van middelen genoemd op lijst I van de Opiumwet of dat hij daartoe gelegenheid heeft verschaft. Hoewel er werd gesproken over drugstransporten, is van concrete (uitvoerings)handelingen niet gebleken. Aldus is er volgens de raadsman onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden om de verdachte schuldig te verklaren aan voorbereidingshandelingen door een of meer anderen te bewegen tot – kort gezegd – het plegen van lijst I feiten, dan wel zichzelf of anderen daartoe gelegenheid te verschaffen dan wel voorwerpen bestemd tot het plegen van die feiten voorhanden te hebben.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte zich bezig heeft gehouden met voorbereidingshandelingen gericht op, kort gezegd, het plegen van lijst I feiten. Dat hier sprake zou zijn geweest van grootspraak, acht de advocaat-generaal niet aannemelijk geworden. Bovendien blijkt uit het dossier dat er wel degelijk sprake is geweest van concrete handelingen. Dat een en ander niet tot een voltooide invoer heeft geleid, is niet relevant omdat dit nu juist de situatie is die zelfstandig strafbaar is gesteld in artikel 10a van de Opiumwet.
Het oordeel van het hof
In artikel 10a van de Opiumwet is strafbaar gesteld de opzettelijke voorbereidings- en bevorderingshandelingen gericht op het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren, het vervaardigen en het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen van lijst I behorende bij de Opiumwet. Het betreft hier een zelfstandig delict.
De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat het klopt dat hij met anderen in gesprek is geweest over de mogelijkheid om cocaïne Nederland binnen te brengen. Hij zou –zo heeft hij verklaard– de cocaïne regelen. Hij kende mensen uit dat milieu en dacht via hen aan cocaïne te kunnen komen. De verdachte heeft hierover meermalen contact gehad met [W.] , [A.] en [S.] . De cocaïne zou vanuit Brazilië naar Nederland gestuurd worden. Om die reden is [S.] naar Brazilië afgereisd, voor welke reis de verdachte het ticket heeft betaald.
De verdachte heeft aldus bekend gesprekken te hebben gevoerd in verband met het voornemen om cocaïne Nederland binnen te brengen en hiertoe ontmoetingen te hebben gehad met anderen. Evenwel is het hof, anders dan de raadsman heeft bepleit en met de advocaat-generaal, van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de rol van de verdachte verder is gegaan en van een veel groter gewicht is geweest dan het enkele praten over een cocaïnetransport. Het hof wijst op de navolgende feiten en omstandigheden:
Betalingen voor en aan [S.]
Niet alleen heeft de verdachte het vliegticket naar Brazilië voor [S.] betaald, uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg blijkt voorts het volgende:
- -
De verdachte heeft geld gegeven aan [S.] voor de aankoop van een telefoonkaart, die [S.] vervolgens aan [A.] ter beschikking heeft gesteld;
- -
Het zakgeld voor [S.] ten behoeve van zijn verblijf in Brazilië is door de verdachte voor hem betaald. Via Western Union is er door [A.] geld overgemaakt, welk geld door [S.] op 3 april 2013 op vliegveld Orly (Frankrijk) is opgehaald.
[S.] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank op 31 maart 2016 in zijn eigen strafzaak
– welk proces-verbaal door het hof is gevoegd in de zaak van de verdachte – verklaard dat hij naar Zuid Amerika is gegaan om een bedrijf op te starten. Het ging om een fruit/houtbedrijf. Er moest geld komen om het bedrijf op te starten. [G.L.] , een vriendin van de verdachte, zou meegaan naar Brazilië om daarbij te assisteren. Dit bedrijf was gevestigd in Sao Paulo. Hij heeft rechtstreeks contact gehad met de verdachte.
Betaling voor containers
De verdachte heeft in totaal ongeveer € 16.000,00 betaald, bestemd voor containers, aan in ieder geval [A.] . Het hof leidt dit af uit het navolgende. Op 6 april 2013 vindt er een gesprek plaats tussen [W.] en [A.] , waarin [A.] aangeeft tegen [verdachte] te hebben gezegd dat hij en zijn maat echt goed op zijn geld zouden letten. [A.] had vernomen dat de container 10.800 dollar kost. Dat is omgerekend ongeveer € 8.000,00. [A.] vraagt zich af of het voor 1 of voor 2 containers is. Iets later zegt [A.] : “Maar [verdachte] heeft heel duidelijk in zijn ping gezegd tegen mij, het is 10.800 dollar per bak is iets minder dan 8000 euro”. Op 8 mei 2013 zegt [K.] tegen [W.] : “die 16 ruggen had hij gewoon al met die [verdachte] . Daar had hij allang over moeten vragen” en [W.] zegt iets later: “nee eerst zei hij nog ik geef dat ding pas terug als alles op het water is… (…) het was voor die betaling van twee containers”. Op 9 mei 2013 zegt [A.] tegen [W.] – kort na de ontmoeting die er is geweest met de verdachte – dat [H.] ) moeilijk doet over die 16 ruggen en dat [A.] er vanuit gaat dat hij (het hof begrijpt: [verdachte] ) dat niet terugkrijgt. Op 25 mei 2013 zegt [A.] tegen [W.] : “wat zegt die [H.] nou? 15.000 staat er op de bank” en dan zegt [W.] : “ja we hebben hem 16 gegeven”. Op 31 mei 2013 zegt de verdachte tegen [A.] : “maar ik wil gewoon even exact weten wat er met die 16 gebeurd is, begrijp je”. Voorts blijkt uit het gesprek dat hij 16 ruggen heeft meegegeven aan [A.] die dat geld aan [H.] heeft gegeven. [H.] zou dit geldbedrag aan de Turk geven, wat kennelijk niet is gebeurd. Op 28 juni 2013 zegt [W.] tegen [A.] : “hij vraagt niet eens zijn geld terug, dat moeten wij doen”. [A.] zegt dan: “Ja precies. Heb ik ook nog tegen [verdachte] gezegd, want jij krijgt die 16.000 euro niet terug hoor. Ik zeg die krijg je pas terug als er gewerkt is. Als er niet gewerkt wordt, krijg je het niet terug”. Het hof leidt uit de voorgaande gesprekken af dat de verdachte € 16.000,00 aan [A.] (als tussenpersoon) heeft betaald, bestemd voor containers, maar dat dit bedrag uiteindelijk niet bij de Turk, voor wie het geld bestemd was, terecht is gekomen. Overigens blijkt ook uit andere gesprekken dat er is geïnvesteerd in het voorgenomen drugstransport. Het hof wijst in dit verband op het gesprek op 28 februari 2013 tussen [A.] en [W.] . [A.] zegt: “hij doet het wel. [verdachte] doet het wel”, waarop [W.] antwoordt: “ hij heeft al aanbetaald dus ehh hij kan niet meer terug zegt ie”.
Ontmoeting met “de streep”
Er heeft een ontmoeting plaatsgevonden met een douanemedewerker dan wel een vertegenwoordiger van die douanemedewerker, zo leidt het hof af uit het gesprek tussen [W.] en [A.] op 28 februari 2013. In dat gesprek zegt [A.] dat hij met [verdachte] naar Elst is gereden voor een ontmoeting met “de streep”, althans “die vent van die streep” (het hof begrijpt: een vertegenwoordiger van “die streep”). Toen [A.] met de verdachte in Elst aankwam, wilde de man alleen met de eigenaar van het project praten, dus moesten [A.] en een zekere Meo (die ook aanwezig was) van die man van tafel af. Zij zijn vertrokken, zodat de verdachte met die man kon praten. Dat de gesprekspartner van de verdachte een medewerker bij de douane betreft, leidt het hof af uit de opmerking van [W.] dat die persoon “een container die in het systeem op rood staat op groen kan zetten”. Als getuige ter terechtzitting in hoger beroep gevraagd naar wat er wordt bedoeld met “strepen”, heeft [W.] geantwoord dat hij denkt dat daarmee bedoeld wordt dat er douane in het complot zit. Daarnaar gevraagd heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat waar over “strepen” gesproken werd, de douane bedoeld werd.
Verzending “testcontainer”
[A.] en [W.] spreken op 23 maart 2013 erover dat er drie transporten zullen zijn. [W.] vraagt dan:
“blijft hij (het hof begrijpt [S.] ) nou daar tot de eerste alleen weg is of ook daarna” waarop [A.] antwoordt: “als de eerste weg is” en verder “dan moeten we even afspreken hoe we dat met de tweede en de derde doen”. Het eerste transport is een “test-container” geweest, zo leidt het hof af uit een gesprek tussen [S.] en een onbekend gebleven persoon op 7 april 2013, inhoudende: “hij heeft de eerste gestuurd maar die was leeg” en “de lege is vertrokken, het is nu kijken hoe het loopt en daarna vertrekken de 2 andere”. [S.] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank op 31 maart 2016 verklaard dat het best zou kunnen dat dit om een container gaat. Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat er al een eerste “test”-zending heeft plaatsgevonden.
Derden bezig voor de verdachte
Uit een OVC gesprek van 23 maart 2013 blijkt verder dat derden al bezig zijn voor de verdachte. [A.] zegt in een gesprek tegen [W.] : “ze zijn al bezig met spullen aan het halen voor [verdachte] , zei [S.] . Ook zegt de verdachte zelf in een pinggesprek op 4 maart 2013 tegen [W.] : …“mensen zijn echt al aan het werk ervoor maar laten we werken nu de rest komt wel goed”. Het hof leidt hieruit af dat ook door derden activiteiten worden ontplooid gericht op de voorgenomen invoer van cocaïne. De verdachte zegt in hetzelfde pingbericht ook dat hij nu niet meer terug kon.
Aantal ontmoetingen met medeverdachten
Het hof overweegt voorts dat het aantal ontmoetingen van de verdachte met [A.] en [W.] en in een enkel geval ook met [S.] en/of met anderen, in geen verhouding staat tot de stelling van de verdachte dat het enkel grootspraak was. Er zijn immers meerdere ontmoetingen met [W.] , [A.] en/of [S.] en/of anderen vastgesteld op onder meer:
21 februari 2013, ontmoeting bij het Crown Plaza te Hoofddorp tussen [A.] , (naar het hof
begrijpt) de verdachte en [S.] ;
7 maart 2013, ontmoeting bij het Crown Plaza te Hoofddorp tussen [W.] , de verdachte en
[S.] ;
13 maart 2013, ontmoeting (naar het hof aanneemt) bij het Claus Event Center te Hoofddorp
tussen [A.] en de verdachte;
14 maart 2013, ontmoeting bij het Claus Event Center te Hoofddorp tussen [W.] , [A.] en de
verdachte. Zo’n anderhalf uur later bezoeken [A.] en [W.] , [H.] in het ziekenhuis te Tilburg;
- -
16 maart 2013, [A.] heeft de verdachte bezocht;
- -
4 april 2013, ontmoeting bij het Claus Event Center te Hoofddorp tussen [W.] , [A.] en de
verdachte;
9 mei 2013, ontmoeting in het Marriott Courtyard Hotel te Hoofddorp tussen [W.] , [A.] ,
de verdachte, [G.L.] en [S.] ;
31 mei 2013, de verdachte stapt in de auto bij [A.] . Vervolgens rijden zij samen naar
Ridderkerk waar een ontmoeting tussen hen en [H.] heeft plaatsgevonden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat deze ontmoetingen/besprekingen in het teken stonden van het voornemen om cocaïne binnen Nederland te brengen.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de rol van de verdachte verder ging dan het enkele praten over invoer van cocaïne in Nederland. Er zijn immers concrete afspraken gemaakt, ontmoetingen geweest met medeverdachten en andere betrokkenen en er is een ontmoeting geweest met een medewerker van de douane (of diens vertegenwoordiger) om – zo begrijpt het hof – met hulp van een douanemedewerker de container(s) zonder controle het land binnen te laten komen. Er zijn investeringen gedaan (zoals de
€ 16.000,00 voor de containers), [S.] is met een door de verdachte betaald ticket naar Brazilië afgereisd, er is geld naar [S.] overgemaakt (het hof begrijpt: een bijdrage ten behoeve van zijn levensonderhoud in Brazilië), derden zijn aan het werk gezet en er heeft een testzending plaatsgevonden. Dit zijn handelingen die gericht zijn op of verband houden met het voornemen om de cocaïne Nederland binnen te brengen en vallen derhalve onder het bepaalde van artikel 10a Opiumwet.
De stelling van de verdachte dat er sprake was van grootspraak volgt het hof niet. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een significante, leidende rol heeft gehad in deze voorbereidingshandelingen. Zo zegt [A.] in een gesprek met [W.] dat de verdachte bepaalt. Ook uit andere gesprekken en berichten kan worden afgeleid dat de verdachte bepaalde welke route er werd gekozen, hoe groot de testzending zou zijn en hoeveel [W.] en [A.] zouden verdienen. Verder zou er – kennelijk – een man van [verdachte] meegaan met de chauffeur als de cocaïne in Nederland zou aankomen om de goederen verder te vervoeren. Ook hebben de medeverdachten de verdachte op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte als medepleger van de voorbereidingshandelingen met betrekking tot het voorgenomen cocaïnetransport moet worden beschouwd.
Het verweer wordt verworpen.
In de tenlastelegging wordt de verdachte en zijn medeverdachten verweten dat zij vier PGP-telefoons hebben aangeschaft in verband met het voornemen om cocaïne Nederland binnen te brengen. Weliswaar wordt er op 10 maart 2013 tussen [W.] en [A.] gesproken over de aankoop van telefoons, waarmee je wereldwijd kunt pingen en die dusdanig versleuteld zijn dat ze niet kunnen worden ontsleuteld en hebben de verdachte en zijn medeverdachten ook gebruik gemaakt van PGP-telefoons voor de onderlinge communicatie, maar niet kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de vier PGP-telefoons specifiek voor het onderhavige feit zijn aangeschaft, op grond waarvan het hof de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
Voorts wordt de verdachte en zijn medeverdachten verweten dat zij een (vis- en/of fruit)bedrijf hebben opgestart dat moest fungeren als legale dekmantel voor het transport van de cocaïne. Het hof overweegt daaromtrent dat uit het dossier weliswaar volgt dat de verdachte en zijn medeverdachten met het opstarten (dan wel herstarten) van een bedrijf bezig zijn geweest, waarvoor [S.] naar Brazilië is afgereisd, maar niet is gebleken dat dit daadwerkelijk is geschied. Tegen die achtergrond bezien zal het hof de verdachte ook vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 hij in de periode van 29 december 2012 tot en met 30 juni 2013 in Nederland en Brazilië in vereniging met anderen, om een feit, als bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne,
voor te bereiden of te bevorderen;
- zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft verschaft, en
- gelden voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen:
- afspraken gemaakt en ontmoetingen gehad en (al dan niet in versluierd taalgebruik) telefoongesprekken en besprekingen gevoerd met en inlichtingen en aanwijzingen en/of opdrachten gegeven aan zijn mededaders betreffende de wijze waarop die cocaïne naar Nederland zou worden vervoerd en verder vervoerd en
- een betaling van 200,- via Western Union verricht, en
- een of meerdere betalingen verricht als investering voor het transport, en
- ( andere) hand- en spandiensten verricht;
feit 2
hij omstreeks 26 februari 2014 te Heemstede, een wapen en munitie van categorie III voorhanden
heeft gehad, te weten:
- een vuurwapen merk Smith & Wesson (model 37 airweight chiefs .38) en
- 5 kogelpatronen (kaliber .38 Special).
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bewijsmiddelenbijlage.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich of een ander gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg het onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig (27) maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn beslissingen genomen omtrent de in beslag genomen voorwerpen, als nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zevenentwintig (27) maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft hij gevorderd dat het hof de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het beslag zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen betreffende harddrugs, meer in het bijzonder cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stof en het gebruik ervan is gelet op de verslavende werking ook bezwarend voor de samenleving. Deze verslavende werking en ook overigens de handel in cocaïne leidt tot verregaande criminaliteit. Door de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen in de Opiumwet en het daarop gestelde wettelijke strafmaximum is tot uiting gebracht dat tegen drugshandel, ook wanneer deze zich nog in de voorbereidende fase bevindt, krachtig dient te worden opgetreden.
Namens de verdachte is aangevoerd dat hij zelf ervoor heeft gekozen afstand te nemen van zijn medeverdachten (door de raadsman geduid als “vrijwillige terugtred”) in die zin dat hij vanaf juli 2013 geen contact meer heeft opgenomen met zijn medeverdachten, hetgeen in het kader van een op te leggen straf in zijn voordeel zou moeten wegen. De verdachte heeft ter terechtzitting ten overstaan van het hof verklaard dat hij wilde dat het transport zou slagen, maar dat het simpelweg niet lukte. In het feit dat de verdachte na juli 2013 geen contact meer had met zijn medeverdachten ziet het hof geen reden tot matiging van de straf. Het hof heeft hierbij betrokken dat de verdachte hieraan voorafgaand een lange periode actief betrokken is geweest bij het voorbereiden van het binnenbrengen van cocaïne, alsmede dat het afstand nemen blijkens de eigen verklaring van de verdachte te maken had met het mislukken van zijn eigen plannen.
Verder is bij de verdachte op 25 februari 2014 in zijn woning in zijn slaapkamer onder het bed een geladen revolver aangetroffen. Het voorhanden hebben van een dergelijk geladen vuurwapen brengt in zijn algemeenheid al een onaanvaardbaar risico met zich voor de veiligheid van personen. Tegen de achtergrond van de door hem medegepleegde voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet en gelet op het feit dat handel in verdovende middelen niet zelden met ernstig (vuurwapen)geweld gepaard gaat, stelt de vondst van dit wapen in zijn woning bepaald niet gerust.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 25 februari 2019 blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Dit zijn (met uitzondering van een veroordeling door de Franse strafrechter in 2017 in verband met het rijden onder invloed in 2016) contacten van alweer enige tijd geleden. Het hof zal de betreffende veroordelingen niet in het nadeel van de verdachte wegen.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde komt slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur als passende sanctie in aanmerking. Het hof overweegt een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van zevenentwintig maanden. Hetgeen de raadsman overigens met betrekking tot de strafmaat heeft opgemerkt, leidt het hof niet tot een ander oordeel.
Overschrijding redelijke termijn
De verdachte is aangehouden op 25 februari 2014 en heeft vanaf die datum tot 10 juni 2014 in verzekering en in voorlopige hechtenis verbleven. Nadien is hij voor deze zaak niet meer gedetineerd geweest. Dat betekent dat de maatstaf voor de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn vierentwintig maanden per feitelijke instantie bedraagt. Het vonnis in eerste aanleg is op 31 mei 2016 gewezen. In eerste aanleg was er derhalve sprake van een geringe overschrijding van de redelijke termijn voor de duur van 3 maanden. In hoger beroep stelt het hof vast dat de redelijke termijn is overschreden met bijna twaalf maanden. Het hof ziet hierin aanleiding een strafvermindering toe te passen voor de duur van drie maanden.
Beslag
Het hof zal, overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal, bepalen dat de onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen en het in beslag genomen horloge, worden teruggegeven aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 10a van de Opiumwet, de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van 3.900 euro (beslagcode: WA024.01.02.002);
- een geldbedrag van 5.000 euro (beslagcode: WA024.01.03.002);
- een geldbedrag van 67.500 euro (beslagcode: WA024.04.04.002);
- een geldbedrag van 4.410 Engelse ponden (beslagcode: WA024.04.04.001);
- een horloge, Rolex in groene doos (beslagcode: WA024.04.03.001);
- een half biljet van 50 euro (beslagcode: WA024.04.002).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. M.L. Leenaers en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. T. Kaandorp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 mei 2019.
Mr. Kaandorp is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.