NJB 2021/1515:Toepassing arrest post-Keskin waarin de Hoge Raad is ingegaan op de beoordeling van verzoeken tot het oproepen en horen van getuigen wanneer zo’n verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking (HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576): in casu (waarin het gaat om belediging door spugen in het gezicht) heeft het hof het verzoek tot het horen van twee getuigen afgewezen, omdat de noodzaak daartoe niet is gebleken en hun verklaringen slechts als steunbewijs dienen. Dit oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, omdat aan het verzoek ten grondslag is gelegd dat de eerder door deze getuigen afgelegde en in het dossier gevoegde verklaringen belastend zijn voor de verdachte en dat de verdachte het feit betwist te hebben gespuugd. Voor zover het hof heeft overwogen dat de verklaringen slechts als steunbewijs dienen voor de in het proces-verbaal opgenomen foto, wordt miskend dat de voor het bewijs gebruikte verklaringen van deze getuigen zich niet beperken tot de waarneming van spuug op het voorhoofd en de bril van de eerste getuige, maar tevens betrekking hebben op gedragingen van de verdachte. Het voorgaande brengt tevens met zich dat het hof onvoldoende blijk ervan heeft gegeven te hebben nagegaan of door het tot bewijs gebruiken van de door de verdachte betwiste verklaringen van de getuigen zonder dat de verdediging deze getuigen heeft kunnen ondervragen, de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces