Einde inhoudsopgave
Contractuele samenwerkingsverbanden in de BTW (FM nr. 133) 2009/23.1
23.1 Inleiding
A.J. van Doesum, datum 01-01-2009
- Datum
01-01-2009
- Auteur
A.J. van Doesum
- JCDI
JCDI:ADS368218:1
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting (V)
Onbekend (V)
Omzetbelasting / Algemeen
Europees belastingrecht / Richtlijnen EU
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Fiscaal ondernemingsrecht (V)
Omzetbelasting / Belastingplichtige en -schuldige
Ondernemingsrecht / Personenvennootschappen
Europees belastingrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
H.A.J.P. te Niet, Het beleggingsbegrip in de directe belastingen (diss.), Kluwer, Deventer, 2007, blz. 3.
N.V. Ponsen, Ontwikkelingen in, rond en onder de Wet toezicht beleggingsinstellingen, in: Beleggingsinstellingen nader belicht, Preadviezen voor de Vereniging voor Effectenrecht, Kluwer, Deventer, 2000, blz. 17 en H.A.J.P. te Niet, Het beleggingsbegrip in de directe belastingen (diss.), Kluwer, Deventer, 2007, blz. 2.
Vgl. P. Klemann, Enkele aspecten van beleggingsfondsen, in: Beleggingsinstellingen nader belicht, Preadviezen voor de Vereniging voor Effectenrecht, Kluwer, Deventer, 2000, blz. 47.
In dezelfde zin: J.W.P.M. van der Velden, Beleggingsfondsen naar burgerlijk recht (diss.), Kluwer, Deventer, 2008, blz. 36 en 37.
N.V. Ponsen, Ontwikkelingen in, rond en onder de Wet toezicht beleggingsinstellingen, in: Beleggingsinstellingen nader belicht, Preadviezen voor de Vereniging voor Effectenrecht, Kluwer, Deventer, 2000, blz. 6.
Het eerste Nederlandse beleggingsfonds droeg niet voor niets de naam: “Eendragt maakt Magt”. J.W.P.M. van der Velden, Beleggingsfondsen naar burgerlijk recht (diss.), Kluwer, Deventer, 2008, blz. 3.
P.J.M. Bongaarts en P.H.J. Essers, Het fiscale regime voor beleggingsinstellingen, Kluwer, Deventer, 1993, blz. 2.
Zie over de bij een beleggingsfonds betrokken partijen: paragraaf 23.2.8.
Zie: Van Dale Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal, Van Dale Lexicografie BV, Utrecht / Antwerpen, veertiende editie, 2005
De kern van het begrip “samenwerking” is dat partijen gedrag op elkaar afstemmen met het oog op het genereren van meerwaarde (zie deel II, hoofdstuk 8, paragraaf 1.2) van partijen. Hoe meer partijen hun gedrag coördineren, hoe sterker de onderlinge band (relatie) tussen hen zal worden. Zolang een hechte band tussen samenwerkende partijen voor de buitenwereld niet zichtbaar is, is in beginsel sprake van een samenwerkingsverband van het tweede niveau van samenwerking (zie deel II, hoofdstuk 8, paragraaf 8.6). Wanneer het samenwerkingsverband echter als zodanig voor de buitenwereld zichtbaar wordt, moet er rekening mee worden gehouden dat niveau twee omslaat in niveau drie. Op niveau drie zijn de betrokken subjecten zo nauw met elkaar verweven dat zij geheel of op onderdelen niet meer van elkaar te onderscheiden zijn (ze zijn “geïntegreerd”).
Beleggingsfondsen bevinden zich in het model op de grens tussen niveau twee en niveau drie van samenwerking. Duidelijk is dat partijen bij een beleggingsfonds hun gedrag nauw op elkaar hebben afgestemd, zij het dat dit doorgaans via het aanvaarden van fondsvoorwaarden is gebeurd. De afstemming is zo nauw dat het beleggingsfonds zich in sommige facetten ook voor de buitenwereld lijkt te personifiëren. Het beleggingsfonds heeft iets weg van een entiteit met uitwendige organen (de bewaarder en beheerder). Het zijn niet meer de participanten die handelen voor het beleggingsfonds, maar het is het beleggingsfonds zelf dat, althans diens beheerder die, handelt (gezamenlijke handelingen van de beleggers verricht). Schematisch is dit als volgt weer te geven:
Figuur 49. Beleggingsfondsen
Beleggingsfondsen hebben met pot- en poolovereenkomsten gemeen dat er vermogensbestanddelen bijeen gebracht worden. Partijen bij een pot- of poolovereenkomst beperken zich tot het op een later moment weer verdelen van die contanten (zie hoofdstuk 19). Partijen kunnen echter ook veel verder gaan en met het ingebrachte een activiteit ontplooien. Zij kunnen gezamenlijk een onderneming drijven met het ingebrachte (zie hoofdstuk 24) of zich “beperken” tot het beleggen van het ingebrachte.
Het verschil tussen “ondernemen” enerzijds en “beleggen” anderzijds, is niet altijd duidelijk te maken en vormt in de (fiscale) literatuur al ruim een eeuw het onderwerp van discussie.1 Op de schaal van beleggen naar ondernemen zijn de uitersten nochtans te onderscheiden.2 Problemen ontstaan halverwege de schaal, waarbij de arbeidsinzet een kleinere rol en het gelopen risico een grotere rol speelt in het rendement dat wordt behaald.3 In het licht van dit onderzoek voert het te ver om hier op het onderscheid tussen ondernemen en beleggen in te gaan. Het volstaat vast te stellen dat in beginsel beleggen minder arbeid vergt dan ondernemen.4
Beleggers die samenwerken, delen gezamenlijk in de opbrengsten van de beleggingen en lopen gezamenlijk risico ten aanzien van hun beleggingen. Door samen te werken beschikken zij over meer middelen en kunnen zij tot betere risicospreiding komen.5 Het collectief beleggen kan aldus gezien worden als een vorm van samenwerking. De groep beleggers die collectief belegt, is als een samenwerkingsverband aan te merken.6
“Beleggerscollectieven” kunnen juridisch op diverse wijzen worden vormgegeven.7 Zo is het mogelijk om het samenwerkingsverband te gieten in de vorm van een kapitaalsvennootschap of een ander rechtspersoonlijkheid bezittend rechtssubject. Er ontstaat dan een zogenoemde “beleggingsmaatschappij”. De participanten (beleggers) brengen dan geld of andere goederen in, tegen verkrijging van aandelen (participaties). De kapitaalsvennootschap belegt hetgeen verkregen is, om daarmee een rendement te behalen. Een andere mogelijkheid is dat partijen de samenwerking in de vorm van een overeenkomst gieten. Er ontstaat dan echter geen door de wet erkend (rechts)subject dat de juridische eigendom kan houden. Daarnaast gebiedt het effectenrecht onder omstandigheden dat er een rechtssubject wordt aangewezen bij wie het te beleggen vermogen wordt ondergebracht. Bij (kleine) beleggingsclubs kan het te beleggen vermogen nog bij één van de beleggers worden ondergebracht. Bij grotere beleggerscollectieven (“beleggingsfondsen”) wordt het te beleggen vermogen bij een derde partij, de “bewaarder” ondergebracht. Vervolgens treedt een (weer andere) partij op als vertegenwoordiger van de beleggers (“beheerder”) om het vermogen te beleggen (beheren).8
Ik merk op dat in het spraakgebruik het bovenstaande onderscheid tussen beleggingsmaatschappijen en beleggingsfondsen niet altijd wordt gemaakt. Beleggingsmaatschappijen die aandelen in zichzelf uitgeven aan de beleggers, worden in het spraakgebruik ook wel aangeduid als beleggingsfondsen.9 In dit onderzoek hanteer ik echter een strikt onderscheid tussen beleggingsmaatschappijen enerzijds en beleggingsfondsen anderzijds.
Het in beleggingsfondsen ter collectieve belegging bijeenbrengen van vermogensbestanddelen, resulteert in diverse handelingen aan en door de participanten (beleggers), de bewaarder, de beheerder en – indien het samenwerkingsverband als belastingplichtige moet worden aangemerkt – het samenwerkingsverband. Voor al deze transacties moet nagegaan worden of zij btw-belastbaar zijn.