CRvB, 04-10-2007, nr. 06/2593 AW + 06/2601 AW + 06/5577 AW
ECLI:NL:CRVB:2007:BB6462
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
04-10-2007
- Zaaknummer
06/2593 AW + 06/2601 AW + 06/5577 AW
- LJN
BB6462
- Vakgebied(en)
Ambtenarenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2007:BB6462, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 04‑10‑2007; (Hoger beroep)
Uitspraak 04‑10‑2007
Inhoudsindicatie
Procesbelang. Peildatum van functie(-beschrijving).
Partij(en)
06/2593 AW en 06/2601 AW en 06/5577 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Betrokkene], (hierna: betrokkene), en het College van Bestuur van Wageningen Universiteit (hierna: college),
tegen de uitspraak van de rechtbank van Arnhem van 22 maart 2006, 05/2577 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het college
Datum uitspraak: 4 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Betrokkene en het college hebben hoger beroep ingesteld en betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene heeft verder beroep ingesteld tegen het uitblijven van een ter uitvoering van de aangevallen uitspraak te nemen nieuw besluit op bezwaar.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 05/4520 AW, plaatsgevonden op 23 augustus 2007. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D.O. Pechler, werkzaam bij de VAWO. Het college heeft zich laten vertegen-woordigen door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen en [L.], werkzaam bij Wageningen Universiteit. Na het onderzoek ter zitting zijn de zaken gesplitst; thans wordt in de onderhavige zaak afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
- 1.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden
- 1.1.
Betrokkene was van 16 december 2000 tot 16 december 2003 op basis van een tijdelijke aanstelling werkzaam als post doc bij de leerstoelgroep Hydrologie, Hydraulica en Kwantitatief Waterbeheer van Wageningen Universiteit.
- 1.2.
Met ingang van 1 april 2003 is een nieuw systeem van functieordenen van toepassing op medewerkers van de universiteiten. Dit systeem is opgenomen in een bijlage bij de CAO Nederlandse Universiteiten, getiteld Universitair Functieordenen (hierna: UFO-systeem).
- 1.3.
Bij besluit van 10 januari 2005 heeft het college de functie van betrokkene op basis van het UFO-systeem per de peildatum 1 april 2003 ingedeeld in het functieprofiel onderzoeker op het functieniveau 3. Na bezwaar heeft het college bij het bestreden besluit van 13 juni 2005 de functie van betrokkene ingedeeld in het functieprofiel universitair docent (hierna: UD) op het functieniveau 2 (hierna: UD2), dit met volledige overneming van het ter zake uitgebrachte advies van de Landelijke Adviescommissie Bezwaren Functieordening.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het namens betrokkene tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit wegens motiveringsgebrek vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met voorts bepalingen inzake griffierecht en proceskosten.
Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat aan de uitoefening van de (uitsluitend nog in geding zijnde) onderwijstaak van de functie van universitair docent inherent is dat voldaan wordt aan de indelingscriteria van het profiel UD op functieniveau 1 (hierna: UD1), te weten zorgen voor periodiek onderhoud van de toegewezen onderwijs-onderdelen en signaleren van verbetermogelijkheden voor deze onderdelen. Indien derhalve deze taken als onderscheidende criteria voor de niveau-indeling van de functie UD1 en UD2 worden gehanteerd, dan zal naar het oordeel van de rechtbank een daartoe strekkend besluit ten minste moeten steunen op duidelijke en verifieerbare gegevens die dat besluit van een voldoende draagkrachtige motivering voorzien. De rechtbank is vervolgens tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit in dat opzicht tekortschiet. De rechtbank heeft namelijk in de gedingstukken geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat genoemde taken niet aan betrokkene zouden zijn opgedragen. De rechtbank heeft de omvang van die taken niet bepalend geacht voor de indeling in het functieniveau.
- 3.1.
Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek heeft vernietigd. Uit de door betrokkene overgelegde stukken blijkt naar zijn mening dat op of rond de peildatum van 1 april 2003 het zorgen voor periodiek onderhoud van en het signaleren van verbetermogelijkheden voor de toegewezen onderwijsonderdelen tot de hem opgedragen onderwijstaken behoorden.
- 3.2.
Het college heeft in hoger beroep aangevoerd dat betrokkene geen procesbelang meer heeft. Voorts is het college van oordeel dat de aangevallen uitspraak tot gevolg heeft dat het onderscheid tussen de functie UD1 en UD2 feitelijk vervalt: iedere UD zou dan indeling in UD1 kunnen verlangen. Dat is niet de achterliggende gedachte van het UFO-systeem. Zowel op grond van de omvang van de door betrokkene verrichte onderwijs-taken als vanwege het niveau waarop deze taken werden uitgevoerd, is het college van oordeel dat betrokkene niet aan de gestelde eisen voor de functie van UD1 heeft voldaan.
- 4.
De Raad overweegt als volgt.
- 4.1.
Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 19 oktober 2000 (LJN AA8815), is de uitkomst van de waardering van een ambtelijke functie niet alleen van belang voor de bepaling van de salarisschaal van de ambtenaar maar ook overigens voor diens ambtelijke positie. De Raad kan het college dan ook niet volgen in het standpunt dat betrokkene, omdat een indeling in functieprofiel UD1 niet tot toekenning van een hogere salarisschaal zou leiden - wat daar verder ook van zij -, geen belang heeft bij de onderhavige procedure.
- 4.2.
Blijkens de in 1.2. bedoelde bijlage wordt het UFO-systeem toegepast in twee stappen. Eerst wordt voor de medewerker het functieprofiel gezocht dat het best bij zijn werk past. Een functieprofiel is een compacte beschrijving van een generieke (voor-
beeld)functie. Nadat een functieprofiel is gekozen, wordt de zwaarte, het niveau, van de functie bepaald. Daartoe is per functieprofiel voorzien in zogenoemde indelingscriteria en indelingsregels. Grondslag voor de indeling zijn de door de werkgever aan de mede-werker opgedragen werkzaamheden.
- 4.3.
Tussen partijen staat vast dat de aan betrokkene opgedragen werkzaamheden op de peildatum moeten worden ingedeeld in het functieprofiel van UD. In geschil is het antwoord op de vraag of op betrokkenes functie het functieprofiel van UD 1 of van UD 2 van toepassing is. Dit moet worden bepaald aan de hand van de indelingscriteria, zoals die in het UFO-systeem bij de respectievelijke (taak)onderdelen Onderwijs, Onderzoek en Organisatie zijn omschreven.
- 4.4.
De Raad stelt met de rechtbank vast dat partijen het er over eens zijn dat de functie van betrokkene op de taakonderdelen Onderzoek en Organisatie op de peildatum voldoet aan de indelingscriteria van het functieprofiel van UD1. Het geschil tussen partijen is dan ook beperkt tot de vraag of de functie van betrokkene op de peildatum op het onderdeel Onderwijs voldeed aan de voor de functie UD1 geldende indelingscriteria, te weten het zorgen voor periodiek onderhoud van de toegewezen onderwijsdelen en signaleren van verbetermogelijkheden voor deze onderdelen.
- 4.5.
In zijn uitspraak van 15 februari 2007 (LJN BA1494 en TAR 2007, 85) heeft de Raad reeds overwogen dat, hoewel in het UFO-systeem niet is voorgeschreven dat vooraf-gaande aan de functieordening een functiebeschrijving wordt opgemaakt, de start van het proces van functieordening niet kan worden gemaakt zonder te beschikken over een deugdelijke voorstelling van de inhoud van de in te delen functie. Een schriftelijke vastlegging van de tot uitgangspunt genomen functie-inhoud is niet alleen vereist met het oog op de zorgvuldigheid van de besluitvorming, maar ook om deze voor de betrokken ambtenaar inzichtelijk en voor de rechter toetsbaar te maken.
- 4.6.
Ter zitting is gebleken dat het college voor het bepalen van het profiel en de zwaarte van de functie van betrokkene op de peildatum 1 april 2003 gebruik heeft gemaakt van een functiebeschrijving van juni 2001. In deze functiebeschrijving wordt echter naar het oordeel van de Raad de onderwijstaak van betrokkene op een zodanig globale wijze beschreven dat op grond daarvan niet kan worden vastgesteld of op de peildatum het zorgen voor periodiek onderhoud van de toegewezen onderwijsonderdelen en het signaleren van verbetermogelijkheden voor deze onderdelen tot de aan betrokkene opgedragen onderwijstaken behoorden. In de dossiers bevinden zich verder ook geen andere door het college opgestelde functiebeschrijvingen op grond waarvan vastgesteld kan worden of de aan betrokkene opgedragen onderwijswerkzaamheden op de peildatum, 1 april 2003, voldeden aan de specifieke indelingscriteria behorende bij de functie UD1.
- 4.7.
De Raad is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking.
- 4.8.
Gelet op de omstandigheid dat partijen in (hoger) beroep eveneens uitvoerig aandacht hebben besteed aan de aan betrokkene opgedragen onderwijswerkzaamheden, zal de Raad uit een oogpunt van proceseconomie bezien of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
- 4.8.1.
De Raad is van oordeel dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat het periodiek onderhoud en het signaleren van verbetermogelijkheden van de aan betrokkene toegewezen onderwijsonderdelen op het niveau van UD1 tot de aan hem opgedragen onderwijstaken behoorden. Anders dan betrokkene ziet de Raad niet in dat het in het Engels vertalen van een bestaand collegedictaat, het maken van sheets voor colleges en het selecteren van bestaande literatuur voor bespreking tijdens de colleges een indeling van zijn functie van UD op functieniveau 1 rechtvaardigen. Gezien de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de Raad dan ook van oordeel dat het college in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de functie van betrokkene wat betreft de onderwijstaken niet aan de gestelde indelingscriteria van het profiel UD 1 voldoet.
- 4.8.2.
De grief van het college dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat aan de uitoefening van de functie van UD inherent is dat voldaan wordt aan de indelingscriteria van het profiel UD op functieniveau 1, slaagt derhalve.
- 4.9.
Gelet op het vorenoverwogene ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De Raad acht het, mede uit het oogpunt van duidelijkheid, aangewezen de aangevallen uitspraak te vernietigen, behoudens de toewijzing van de proceskosten en griffierecht, en te doen hetgeen de rechtbank zou behoren te doen.
- 4.10.
Gezien het vorenstaande behoeft naar het oordeel van de Raad het beroep van betrokkene ingesteld tegen het uitblijven van een ter uitvoering van de aangevallen uitspraak te nemen nieuw besluit op bezwaar, geen bespreking meer.
- 5.
In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding het college op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen de proceskostenveroordeling in zaak 05/4520 AW.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens wat betreft de bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten;
Verklaart het beroep van betrokkene tegen het besluit van 13 juni 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door Wageningen Universiteit;
Bepaalt dat Wageningen Universiteit aan betrokkene het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht van € 211,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en J.L.P.G. van Thiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.H. van Baalen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2007.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.J.H. van Baalen.
HD