Verdrag betreffende gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten voor arbeid van gelijke waarde
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 23-05-1953
- Bronpublicatie:
29-06-1951, Trb. 1952, 45 (uitgifte: 27-03-1952, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-05-1953
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-08-1971, Trb. 1971, 134 (uitgifte: 01-01-1971, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
International Labour Organization
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Arbeidsrecht / Bijzondere onderwerpen arbeidsrecht
1.
Verklaringen, gezonden aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau overeenkomstig lid 2 van artikel 35 van het Statuut van de Internationale Arbeidsorganisatie, moeten aangeven:
- a.
de gebieden, ten aanzien waarvan het betrokken Lid zich verbindt de bepalingen van het Verdrag ongewijzigd toe te passen;
- b.
de gebieden, ten aanzien waarvan het zich verbindt de bepalingen van het Verdrag met wijzigingen toe te passen, en waarin die wijzigingen bestaan;
- c.
de gebieden, waar het Verdrag niet toegepast kan worden, en in die gevallen de redenen waarom;
- d.
de gebieden, waarvoor het zich zijn beslissing voorbehoudt, hangende nader onderzoek van de omstandigheden.
2.
De verplichtingen, bedoeld onder a en b van het eerste lid van dit artikel, zullen geacht worden een integrerend deel van de bekrachtiging uit te maken en zullen dezelfde rechtskracht hebben.
3.
Elk Lid kan te allen tijde bij een nadere verklaring geheel of gedeeltelijk afstand doen van enig voorbehoud, krachtens het bepaalde onder b, c of d van het eerste lid van dit artikel vervat in zijn oorspronkelijke verklaring.
4.
Elk Lid kan op elk tijdstip waarop dit Verdrag overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 kan worden opgezegd, aan de Directeur-Generaal een verklaring doen toekomen, waarbij in enig ander opzicht de inhoud van een vorige verklaring gewijzigd wordt en de toestand ten aanzien van bepaalde aangegeven gebieden medegedeeld wordt.