NJB 2023/2135
Feitelijk leidinggeven en voorwaardelijk opzet bij medeplegen witwassen, art. 51 lid 2 onder 2 Sr jo art. 420bis lid 1 onder b Sr: in casu kan uit de bewijsvoering van het hof niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte als feitelijk leidinggever bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het bedrag dat de B.V. op haar bankrekening ontving, van misdrijf afkomstig was. De enkele omstandigheid dat de verdachte het ‘blijkbaar (...) geen bezwaar [vond] dat de vennootschap werd gebruikt voor transacties die niet te maken hadden met die vennootschap’ volstaat daartoe niet.
HR 05-09-2023, ECLI:NL:HR:2023:1151
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
5 september 2023
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, A.E.M. Röttgering, C.N. Dalebout
- Zaaknummer
21/00689
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:1151, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 05‑09‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:565, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑06‑2023
- Wetingang
(art. 51 Sr)
Essentie
Feitelijk leidinggeven en voorwaardelijk opzet bij medeplegen witwassen, art. 51 lid 2 onder 2 Sr jo art. 420bis lid 1 onder b Sr: in casu kan uit de bewijsvoering van het hof niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte als feitelijk leidinggever bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het bedrag dat de B.V. op haar bankrekening ontving, van misdrijf afkomstig was. De enkele omstandigheid dat de verdachte het ‘blijkbaar (...) geen bezwaar [vond] dat de vennootschap werd gebruikt voor transacties die niet te maken hadden met die vennootschap’ volstaat daartoe niet. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.