ABRvS, 02-11-2016, nr. 201601824/1/A1
ECLI:NL:RVS:2016:2882
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
02-11-2016
- Zaaknummer
201601824/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2882, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 02‑11‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Wetingang
art. 5:1 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
AR 2016/3351
JAF 2016/662 met annotatie van Van der Meijden
JOM 2017/1078
Uitspraak 02‑11‑2016
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft het college zijn beslissing om op 25 september 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 (hierna: de Afvalstoffenverordening) op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
201601824/1/A1.
Datum uitspraak: 2 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft het college zijn beslissing om op 25 september 2015 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 (hierna: de Afvalstoffenverordening) op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 22 januari 2016 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. L. van der Roest, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 25 september 2015 naast een aangewezen inzamelvoorziening op de Tienhovenselaan ter hoogte van nummer 11 is aangetroffen. Omdat in de huisvuilzak poststukken met de naam- en adresgegevens van [appellant] zijn aangetroffen, heeft het college hem in het besluit van 16 oktober 2015 als overtreder van artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening aangemerkt. Bij de beslissing op bezwaar heeft het college zich voorts, in reactie op het betoog van [appellant] dat de huisvuilzak door zijn achtjarige zoon is aangeboden, op het standpunt gesteld dat hij voor het handelen van zijn zoon verantwoordelijk is.
2. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
3. [appellant] betoogt dat het college hem in de bezwaarprocedure ten onrechte niet heeft gehoord. Volgens [appellant] kon hij vanwege gezondheidsklachten niet naar de geplande hoorzitting in bezwaar op 16 december 2015 komen en heeft hij dit nog die dag telefonisch gemeld. Hem is op dat moment medegedeeld dat hij het besluit op bezwaar moest afwachten, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt het bestuursorgaan belanghebbenden, voordat het op het bezwaar beslist, in de gelegenheid te worden gehoord.
3.2. [appellant] is bij brief van 3 december 2015 uitgenodigd voor een hoorzitting op 16 december 2015, om 11:40 uur. Blijkens het verhandelde ter zitting bij de Afdeling is [appellant] in de ochtend van 16 december 2015 als gevolg van de dagelijks door hem gebruikte medicijnen in slaap gevallen, waardoor hij de hoorzitting heeft gemist. Dat zijn medicijngebruik kon leiden tot sufheid en slaperigheid in de ochtend was [appellant] bekend. Zoals hij zelf heeft verklaard, heeft hij hier vaker last van. Het missen van de hoorzitting komt dan ook voor rekening van [appellant]. Het college was niet gehouden om hem opnieuw in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt dat niet hij, maar zijn achtjarige zoon de huisvuilzak op onjuiste wijze ter inzameling heeft aangeboden. Volgens [appellant] kan dit hem niet worden toegerekend, omdat hij en zijn vrouw vanwege hun fysieke gesteldheid niet in staat waren om de huisvuilzak zelf ter inzameling aan te bieden.
4.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Awb wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 15 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF8999) is de overtreder in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en daarom als overtreder worden aangemerkt.
4.2. Onbestreden is dat de achtjarige zoon van [appellant] de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden. Deze overtreding kan [appellant] echter worden toegerekend. Dat [appellant] en zijn vrouw naar gesteld vanwege fysieke problemen niet in staat waren om de huisvuilzak zelf ter inzameling aan te bieden, laat onverlet dat [appellant] als ouder verantwoordelijk kan worden gehouden voor het verkeerd aanbieden van de huisvuilzak door zijn minderjarige zoon. Het college heeft [appellant] dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat het college van kostenverhaal had moeten afzien. Hij voert daartoe aan dat sprake was van overmacht, omdat hij en zijn vrouw vanwege hun fysieke gesteldheid zelf niet in staat waren de huisvuilzak ter inzameling aan te bieden. [appellant] voert verder aan dat het om een eerste en eenmalige overtreding gaat. Volgens [appellant] was zijn zoon niet op de hoogte van de werking van de inzamelvoorziening, maar heeft hij de werking daarvan inmiddels aan zijn zoon uitgelegd en zal hij erop toezien dat huisvuilzakken voortaan op juiste wijze worden aangeboden.
5.1. In artikel 5:25 van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:499), kan voor het maken van een uitzondering blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt kan worden gemaakt en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal.
5.2. Doordat de huisvuilzak in strijd met de Afvalstoffenverordening is aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor de verwijdering daarvan. In beginsel behoren deze kosten ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb voor rekening van [appellant] te komen, nu hij als overtreder is aan te merken. Dat [appellant] en zijn vrouw naar gesteld vanwege fysieke problemen niet in staat waren om de huisvuilzak zelf ter inzameling aan te bieden, betekent niet dat sprake was van een situatie van overmacht, waarin [appellant] geen verwijt gemaakt zou kunnen worden van het op onjuiste wijze aanbieden van de huisvuilzak door zijn zoon. Zoals is overwogen onder 4.2, is [appellant] verantwoordelijk voor het handelen van zijn minderjarige zoon. Het college heeft er verder rekening mee gehouden dat het de eerste keer is dat [appellant] de Afvalstoffenverordening heeft overtreden. In het besluit van 16 oktober 2015 is hierover vermeld dat bij een eerste overtreding een bedrag van € 126,00 wordt verhaald, terwijl de totale kosten voor de verwijdering van een huisvuilzak € 194,00 bedragen. De stelling van [appellant] dat het de eerste overtreding is en zich geen herhaling zal voordoen, levert geen bijzondere omstandigheid op die voor het college aanleiding had moeten zijn om in verdergaande mate van kostenverhaal af te zien.
Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016
462-833.