ABRvS, 18-02-2015, nr. 201406466/1/A4
ECLI:NL:RVS:2015:499
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
18-02-2015
- Zaaknummer
201406466/1/A4
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:499, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 18‑02‑2015; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 18‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 7 april 2014 heeft het college zijn beslissing om op 1 april 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
201406466/1/A4.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2014 heeft het college zijn beslissing om op 1 april 2014 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 9 juli 2014 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2015, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.
Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit moeten inzamelmiddelen door de gebruiker van het perceel worden aangeboden op de voor dat perceel vastgestelde inzameldag zoals aangegeven op de huisvuilkalender.
Ingevolge het tweede lid is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op maandag 1 april 2014 is aangetroffen in de Jan van Houtstraat ter hoogte van nummer 134. Vast staat dat voor deze locatie vrijdag de vastgestelde inzameldag is en dat [appellante], door deze huisvuilzak op een andere dag aan te bieden, artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, gelezen in samenhang met artikel 6, eerste en tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit, heeft overtreden.
3. [appellante] betoogt dat haar niet kan worden verweten dat zij de huisvuilzak op een onjuiste dag heeft aangeboden, zodat de kosten van de bestuursdwang niet in redelijkheid op haar kunnen worden verhaald. Daartoe voert zij aan dat huisvuil voorheen altijd op maandag werd ingezameld. Dat de inzameldag is gewijzigd naar vrijdag, is aan haar nimmer bekendgemaakt. De door het college genoemde brief waarin deze wijziging zou zijn meegedeeld, heeft zij niet ontvangen. Verder voert [appellante] aan dat zij thans voor het eerst huisvuil verkeerd heeft aangeboden en dat zij dit zeker niet opzettelijk heeft gedaan. Tot slot wijst zij erop dat op de dag waarop haar huisvuilzak is aangetroffen ook andere huisvuilzakken ter inzameling waren aangeboden. Ter zake daarvan heeft het college niet handhavend opgetreden, aldus [appellante].
3.1. In artikel 5:25 van de Awb is neergelegd dat bestuursdwang en kostenverhaal als regel samengaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 juli 2013 in zaak nr. 201201721/1/A4), kan voor het maken van een uitzondering blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling onder meer aanleiding bestaan indien de aangeschrevene van de ontstane situatie geen verwijt kan worden gemaakt en bij het ongedaan maken van de met het recht strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel voor rekening van de aangeschrevene behoren te komen. Ook andere bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal.
3.2. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die huisvuil ter inzameling aanbiedt om dit op de daartoe vastgestelde inzameldag te doen. Op de huisvuilkalender is deze dag weergegeven. Vast staat dat de huisvuilkalender via de gemeentelijke website kan worden geraadpleegd. Op deze website is vermeld dat bij stadsdeelkantoren voorts een papieren versie kan worden afgehaald. Er bestaat geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de wijziging van de inzameldag in de Jan van Houtstraat van maandag naar vrijdag was doorgevoerd in de digitale en papieren huisvuilkalender, zodat [appellante] zich door raadpleging daarvan van deze wijziging op de hoogte had kunnen stellen.
Blijkens de stukken en zoals het college ter zitting heeft toegelicht, wordt van een wijziging van de inzameldag tevens mededeling gedaan door het versturen van niet op naam gestelde brieven naar bewoners waarvoor de wijziging geldt. De Afdeling ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat dergelijke brieven in dit geval zijn verstuurd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellante] heeft gesteld dat andere omwonenden wel een brief hebben ontvangen.
Gezien het voorgaande biedt de enkele stelling van [appellante] dat zij de hiervoor bedoelde brief niet heeft ontvangen geen grond voor het oordeel dat haar ter zake van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt. Reeds hierom behoefde deze omstandigheid voor het college geen reden te zijn om geheel of gedeeltelijk van kostenverhaal af te zien.
3.3. Ook de overige aangevoerde omstandigheden behoefden voor het college geen reden te zijn om geheel of gedeeltelijk van kostenverhaal af te zien. Ten aanzien van het betoog van [appellante] dat ter zake van andere verkeerd aangeboden huisvuilzakken niet handhavend is opgetreden, heeft het college ter zitting toegelicht dat het bij constateringen van verkeerd aangeboden huisvuil handhavend optreedt. De kosten hiervan worden verhaald op diegene die als overtreder kan worden aangemerkt, mits deze kan worden achterhaald. Dit laatste is niet altijd het geval. Volgens het college heeft ter zake van één van de op de betrokken locatie aangetroffen andere huisvuilzakken kostenverhaal plaatsgevonden. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
462-732.