Rb. Noord-Nederland, 05-11-2020, nr. LEE 18/2893
ECLI:NL:RBNNE:2020:3838
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
05-11-2020
- Zaaknummer
LEE 18/2893
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2020:3838, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 05‑11‑2020; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2022:4247, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2020/2524 met annotatie van
NTFR 2020/3574 met annotatie van mr. P.S. Schouten
Uitspraak 05‑11‑2020
Inhoudsindicatie
IB/PVV 2012. De rechtbank oordeelt dat de winst die eiser heeft gerealiseerd met de herwaardering van grond niet onder de landbouwvrijstelling valt. De waardestijging is namelijk niet toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economisch verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, maar het gevolg van een sfeerovergang (van bos- naar landbouwgrond).
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/2893
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 5 november 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te Donderen, eiser
(gemachtigden: J.L.J. Jansen)
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2012 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomsten-belasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV), berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.281.704 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 170.621. Deze aanslag is gedagtekend 20 januari 2017. Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 53.692 aan belastingrente in rekening gebracht.
Bij uitspraak op bezwaar van 31 juli 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser (gedeeltelijk) gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanslag IB/PVV 2012 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.190.266 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 153.133. De belastingrente heeft verweerder verminderd tot een bedrag van € 51.109.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 10 juni 2020 heeft de rechtbank onder meer het volgende geschreven aan partijen:
“Op 19 maart 2020 zou de zaak met nummer 18/2893 op zitting worden behandeld. Als gevolg van de coronacrisis is deze zitting niet doorgegaan. Het ziet er naar uit dat veel belastingzaken voorlopig niet op een fysieke zitting zullen worden behandeld. De rechtbank probeert daarom om zaken ook op andere manieren af te doen. Om te beoordelen of dit ook mogelijk is voor de zaak met nummer 18/2893, heeft de rechtbank een aantal vragen aan u.”
In het vervolg van deze brief heeft de rechtbank vragen geformuleerd en partijen verzocht om deze te beantwoorden. Partijen hebben gevolg gegeven aan dit verzoek, waarna de rechtbank heeft ontvangen van de zijde van:
- eiser een brief, met bijlagen, gedateerd 3 juli 2020;
- verweerder een brief, gedateerd 3 juli 2020.
Partijen hebben beiden in hun brief laten weten zich te kunnen vinden in de schriftelijke
afdoening van de zaak.
Mede naar aanleiding van een verzoek van partijen heeft de rechtbank partijen op 8 juli 2020 in de gelegenheid gesteld om te reageren op elkaars stukken. Vervolgens heeft de rechtbank (na verlenging van de reactietermijn) ontvangen van de zijde van:
- verweerder een brief, gedateerd 29 juli 2020;
- eiser een brief, gedateerd 28 augustus 2020;
- verweerder een brief, gedateerd 15 september 2020.
Bij brief van 29 september 2020 heeft de rechtbank partijen laten weten dat zij het onderzoek heeft gesloten en uitspraak zal doen.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Eiser exploiteert samen met zijn echtgenote een agrarische onderneming.
1.2
Met ingang van 15 oktober 2009 is eiser samen met zijn zoon [vennoot 1] , [vennoot 2] en [vennoot 3] een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam [naam vennootschap] (hierna: de vennootschap). In 2012 zijn de vennoten overgegaan tot schriftelijke vastlegging van de vennootschapsovereenkomst. Op dat moment is ook de echtgenote van eiser, [vennoot 4] , toegetreden als vennoot.
1.3
Op 15 oktober 2009 heeft eiser samen met [vennoot 2] 204.77.11 hectare grond (hierna: de grond) in volle eigendom verkregen van [naam B.V.] en Stichting [naam stichting] (hierna samen: de verkopers). De aankoopprijs bedroeg € 4.635.758, oftewel € 22.638 per hectare. De grond is ingebracht in de vennootschap.
1.4
De verkopers hadden de grond zelf gekocht om Robinia’s op te planten, deze na minimaal twintig jaar te rooien en om (een deel van) de opbrengst uit te betalen aan hun beleggers. In dat kader hadden zij aan (destijds) het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voor (ten minste) 168 hectare vrijstelling gevraagd en gekregen van de herplantplicht op grond van de Boswet.
1.5
[namen aannemer(s)] hebben met de vennootschap een ‘overeenkomst vellen accacia’s’ gesloten, gedateerd 16 november 2009. In deze overeenkomst staat onder meer het volgende:
“Bovengenoemde aannemers en opdrachtgevers verklaren hierbij als volgt te zijn overeengekomen:
Het vellen van ca. 158 ha. Robinia pseudoaccacia opstand op diverse percelen in totaal ter grootte van 203 ha. verspreid gelegen in de provincies Groningen en Overijssel conform bijlage. De werkzaamheden bestaan uit het vellen van de bomen tot juist boven maaiveldshoogte en de afvoer van de opstaande bovengrondse delen.”
Vervolgens zijn de onder 1.3 genoemde Robinia’s in 2009 en 2010 gerooid waarna de grond is gediepwoeld. Daaropvolgend is de grond de eerste jaren ingezaaid met klaver, gras en luzerne. Nadat de wortels van de bomen waren weggerot, was de grond vervolgens geschikt geworden voor de teelt van andere landbouwgewassen, zoals aardappelen, bieten en mais.
1.6
In 2012 is de grond, met uitzondering van de onder 1.3.c genoemde één hectare bos, binnen de vennootschap geherwaardeerd naar de op dat moment geldende waarde in het economisch verkeer bij agrarische bestemming (hierna: wevab). De waarde van de grond is daarbij vastgesteld op € 8.159.641. De boekwinst voor eiser als gevolg van deze herwaardering bedroeg € 2.378.824.
1.7
Eiser heeft zijn belastingaangifte IB/PVV 2012 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.890 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 153.113. In deze aangifte heeft eiser aanspraak gemaakt op de landbouwvrijstelling tot een bedrag van € 2.410.752. Hiervan had een bedrag van € 2.378.824 betrekking op de onder 1.6 bedoelde herwaardering van de grond.
1.8
[naam taxateur] , werkzaam voor de Belastingdienst, kantoor Zwolle, heeft op 1 december 2016 een taxatierapport opgemaakt waarin hij de wevab van de grond op:
- 15 oktober 2009 heeft getaxeerd op: € 7.229.000;
- 9 maart 2010 heeft getaxeerd op: € 7.229.000.
1.9
Bij zijn brief van 3 juli 2020 heeft eiser onder meer een artikel uit het Nederlands Bosbouw Tijdschrift 2000 overgelegd. Daarin staat op:
a. pagina 180:
“Sinds 1995 bestaat [naam B.V.] . Dit legt Robinabossen aan op landbouwgronden.
(...)
Er bleek een snel groeiende Europese hardhoutboom te zijn en er was vraag. Op basis daarvan is dit bedrijf opgezet. Wij kopen grond, planten en onderhouden de bomen, de kennis komt van de Stichting [naam stichting] en wij zorgen voor de klanten.
Onze beleggers zijn Jan Modaal en Jan Modaal+ (...). ‘Ik heb een eigen bosje’. Doet het goed op een verjaardag.”
b. pagina 182:
“Waarom geen collectief bos i.p.v. voor iedereen een stukje bos?
(...)
Hoe vinden jullie grond voor de aanplant?
‘We laten Stichting [naam stichting] bodem en groeiplaatseisen opstellen inclusief watertrappen e.d. Aan onze twee makelaars en andere aangeschreven makelaars vragen wij uit te kijken naar akkerbouw- of weidegrond. Op de kaart bekijken we eerst globaal of het aangebodene groeiplaatstechnisch zou kunnen. Dan kijkt de Stichting [naam stichting] ter plekke of de grond geschikt is. Vervolgens gaan we naar de gemeente voor toestemming op basis van de het gemeentelijke bestemmingsplan of dat er een procedure opgestart moet worden voor bosaanleg. Je hebt wel een vergunning nodig voor het (tijdelijk) aanplanten van bos, maar de grond behoudt de bestemming landbouwgrond.
(...)
c. pagina 183:
“Na een omloop van 20 jaar valt er weer grond af, en elkaar jaar komt er weer zoveel bij. De gemeente kan na 20 jaar zeggen: ‘Weg met dat bos!’ Of ‘Leuk bos, laat maar staan!’ Om er zeker van te zijn dat we na 20 jaar mogen kappen, regelen we op voorhand vrijstelling (Boswet) en kapervergunning.”
d. pagina 184
“Dus mijn bos voegt altijd 20 jaar toe. (…)”
Geschil en beoordeling
2. In deze procedure staat de aanslag IB/PVV 2012, voor zover gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar, centraal. In dat kader is tussen partijen uitsluitend nog in geschil
of de landbouwvrijstelling van toepassing is op de boekwinst die is gerealiseerd door de herwaardering van de grond die eiser in 2009 heeft gekocht en zo ja, tot welk bedrag. Dit geschil spitst zich toe op de vraag of de waardeverandering van de grond het gevolg is van een veranderde aanwending daarvan (hierna ook: sfeerovergang). Partijen zijn het er over eens dat is voldaan aan de overige voorwaarden voor toepassing van de landbouw-vrijstelling. De rechtbank deelt die visie.
3. Eiser heeft gesteld dat er geen sprake van een sfeerovergang. Primair is eiser van mening dat hij de grond heeft gekocht als landbouwgrond en ook steeds als zodanig is blijven gebruiken. Volgens eiser stonden er ten tijde van de aankoop weliswaar Robinia’s op de grond, maar was geen sprake van exploitatie en instandhouding als bos. Volgens eiser is de grond (met daarop de houtopstand) direct in het agrarisch bedrijf opgenomen, waarna de bomen zijn gekapt en het zaaibed gereed is gemaakt voor opvolgend agrarisch maaigewas. De waardestijging van de grond is dan ook ontstaan door normale aanwending van deze grond binnen het landbouwbedrijf, aldus eiser. Subsidiair heeft eiser gesteld dat van de 204 hectare waarop de boekwinst ziet, hooguit 158 hectare als bosgrond kan worden aangemerkt. Voor zover de boekwinst betrekking heeft op de overige 46 hectare, is
daarop de landbouwvrijstelling in elk geval van toepassing, aldus eiser.
4. Verweerder heeft aangevoerd dat de grond ten tijde van de aankoop werd gebruikt als bosgrond. Vervolgens heeft eiser de grond geschikt gemaakt voor landbouw en is hij deze ook als zodanig gaan gebruiken. Volgens verweerder is de waardestijging van de grond dan ook het gevolg van het veranderde gebruik binnen het landbouwbedrijf van eiser. De met deze waardestijging behaalde boekwinst valt volgens verweerder daarom niet onder de landbouwvrijstelling. Verweerder betwist dat dit slechts zou gelden voor 158 hectare. Hij stelt dat uit de offerte van [namen aannemer(s)] (zie 1.5) hooguit volgt dat de Robinia’s over de 203 hectare verspreid stonden.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 3.12 van de Wet op de Inkomstenbelasting
2001 (hierna: Wet IB 2001) luidt als volgt:
Tot de winst behoren niet voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeverandering
van gronden - daaronder begrepen de ondergrond van gebouwen - voor zover de
waardeverandering van de grond is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in
het economisch verkeer bij voortzetting van de aanwending van de grond in het kader van een landbouwbedrijf, en niet is ontstaan in de uitoefening van het bedrijf.”
Omdat eiser een beroep heeft gedaan op toepassing van de landbouwvrijstelling, rust op hem de stelplicht en - gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder - bewijslast
dat hij heeft voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing daarvan. In de gegeven
situatie dient eiser dus aannemelijk te maken dat de grond, fiscaal gezien als landbouwgrond dient te worden gekwalificeerd ten tijde van de aankoop daarvan door hem én dat tot de herwaardering is gebleven (vgl. 2.). De rechtbank is van oordeel dat hij daarin niet is geslaagd en overweegt daartoe het volgende.
6. Vast staat dat de grond door de verkopers was aangekocht voor het aanplanten van bomen, met de bedoeling deze na twintig jaar te rooien en (een deel van) de opbrengst uit te betalen aan de beleggers. Bij dit doel past dat de verkopers voor het grootste deel van de grond een vrijstelling van herplantplicht hadden gevraagd (zie 1.4). Evenmin in geschil dat er zich ten tijde van de aankoop door eiser, op de gekochte grond in ieder geval voor 158 hectare aan Robinia’s bevonden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit dat de grond in gebruik was als bosgrond op het moment dat eiser daarvan de eigendom verkreeg.
7. Dat - zoals eiser heeft gesteld - de grond als landbouwgrond werd gebruikt toen de verkopers deze op hun beurt in eigendom verkregen, maakt het voorgaande niet anders. Dit geldt temeer omdat eiser de stelling van verweerder dat in Nederland geen vrije, nog te beplanten, bosgrond kan worden gekocht ook niet heeft weersproken. Anders gezegd: de verkopers konden ook niet anders dan landbouwgrond aankopen om als bosgrond te gaan gebruiken voor het telen van Robinia’s.
8. De rechtbank acht verder van belang dat eiser na de aankoop van de grond werkzaam-heden heeft verricht om de grond geschikt te maken voor de teelt van landbouwgewassen. Eiser heeft de Robinia’s gerooid en de grond gediepwoeld. Vervolgens is de grond de eerste jaren, in verband met de tijd die gemoeid was met het wegrotten van de boomwortels, ingezaaid met klaver, gras en luzerne. Pas daarna was de grond geschikt voor de teelt van andere landbouwgewassen (zie 1.5). Deze feitelijke gang van zaken vormt een concrete aanwijzing dat eiser de aangekochte bosgrond (zie 6.) geschikt heeft gemaakt voor het gebruik als landbouwgrond.
9. Het argument van eiser dat volgens het gemeentelijk bestemmingsplan sprake is van landbouwgrond (zie 1.9.b), maakt het voorgaande niet anders. Naar het oordeel van de rechtbank is bepalend of de manier waarop eiser de grond ten tijde van de herwaardering feitelijk gebruikte anders was dan op het moment dat hij de grond kocht. Dat is het geval. De rechtbank heeft hiervoor (zie 6.) immers geconstateerd dat de verkopers de grond als bosgrond (de productie van Robinia’s) gebruikten, terwijl eiser de grond als landbouwgrond is gaan exploiteren. Ook eisers stelling dat de grond met daarop de houtopstand in het agrarisch bedrijf is opgenomen, waarna het ‘te velde staande gewas is geoogst’, helpt hem niet. Naar het oordeel van de rechtbank kan een perceel grond met daarop bomen bedoeld voor de productie van hout, niet anders worden aangemerkt dan als bosgrond. Van een te oogsten gewas, zoals in geval van landbouwgrond, is geen sprake. Daarbij komt dat de Robinia’s op het moment van de kap nog geen twintig jaar oud waren en dus nog niet de ten tijde van de aanplant beoogde ouderdom hadden bereikt (zie 1.4).
10. De rechtbank passeert de stelling van eiser dat hij de grond tegen een (voor landbouwgrond) marktconforme prijs heeft aangekocht. Dat de mededeling van de curator, dat de prijs marktconform was, op iets anders zou zien dan de 502 hectare grond die (grotendeels) voor de productie van Robinia’s in gebruik was, is gesteld, noch gebleken. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat die mededeling ziet op de prijs voor bosgrond. Overigens blijkt ook nergens uit dat de grond die eiser heeft gekocht, behoorde tot deze 502 hectare grond. De rechtbank merkt in dat verband verder op dat eiser de grond heeft gekocht voor € 4.635.758, oftewel € 22.638 per hectare (zie 1.3), terwijl de betreffende 502 hectare grond werd verkocht voor € 9.200.000, wat overeenkomt met € 18.327 per hectare. Een verklaring voor dit verschil heeft eiser niet gegeven. Evenmin heeft eiser verklaard waarom zijn aankoopprijs lager is dan de door de deskundige van de Belastingdienst getaxeerde wevab van € 7.229.000 (zie 1.8). De enkele stelling van eiser dat die taxatie niets zegt over de waarde van de grond op het moment van de herwaardering (per 1 januari 2012) is daartoe in elk geval onvoldoende. Door eiser is niet concreet gesteld en evenmin is (anderszins) gebleken dat de taxatie van de deskundige van de Belastingdienst van de wevab van de door eiser aangekochte grond per 15 oktober 2009 niet juist zou zijn. Dat lag wel op zijn weg.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat het subsidiaire standpunt van eiser evenmin doel treft. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden gesteld, noch aannemelijk gemaakt, waaruit volgt dat 46 hectare van de grond klaarblijkelijk ten minste vier jaar braak heeft gelegen, zoals op welke percelen er concreet nog geen bomen zouden zijn geplant, dan wel dat op 46 hectare andere dan bosbouwactiviteiten zouden zijn verricht. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verkopers de grond zelf, zo volgt uit de stukken, hadden gekocht in de periode van 1997 tot 2005 en dat eiser zelf heeft gesteld dat de verkopers normaliter Robinia’s plantten in het najaar van het jaar waarin de grond werd gekocht. De rechtbank overweegt verder dat de verkopers voor ten minste 168 hectare - dus meer dan de 158 hectare waarop volgens eiser bomen stonden - vrijstelling hadden gevraagd en gekregen van de herplantplicht (zie 1.4). Ook de verwijzing van eiser naar de offerte van [namen aannemer(s)] helpt hem niet. In de betreffende offerte staat namelijk dat de in totaal 158 hectare Robinia’s gerooid moeten worden “op diverse percelen in totaal ter grootte van 203 ha” (zie 1.5). Klaarblijkelijk stonden de Robinia’s verspreid over de ruim 203 hectare grond. Door eiser is evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake was van 46 hectare grond die zonder bewerking daarvan, geschikt was voor de teelt van landbouwgewassen. Tot slot neemt de rechtbank in ogenschouw dat de doelstelling van de verkopers was gericht op een zo hoog mogelijke productie van bomen. Ook in dat licht bezien ligt het voor de hand dat alle door hen gekochte grond in gebruik was als productiebos.
12. Op grond van wat de rechtbank onder 6. tot en met 11. heeft overwogen en beslist, is zij van oordeel dat:
- de verkopers de door eiser in 2009 gekochte grond in gebruik hadden als bosgrond;
- door het kappen van de bomen en het weer geschikt maken van de grond voor landbouw sprake is van sfeerovergang;
- de waardestijging van de grond is ontstaan als gevolg van de sfeerovergang en niet het gevolg is van het gebruik daarvan binnen de onderneming van eiser;
- het resultaat van de herwaardering van de grond voor zover deze volgt uit de sfeerovergang, belaste boekwinst is waarop de landbouwvrijstelling niet van toepassing is.
Omvang van de correctie van de landbouwvrijstelling
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door eiser in zijn aangifte IB/PVV 2012 toegepaste landbouwvrijstelling niet op de juiste wijze heeft gecorrigeerd. Verweerder heeft eisers stelling dat hij de Robinia’s in 2009/2010 heeft laten rooien en de grond vervolgens als landbouwgrond in gebruik heeft genomen (zie 1.5), namelijk niet gemotiveerd betwist. Dit betekent dat de waardestijging van de grond vanaf de sfeerovergang tot het moment van de herwaardering (zie 1.6) - anders dan waarvan verweerder is uitgegaan - wél onder de landbouwvrijstelling valt. Het beroep is in zoverre gegrond. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in dat geval nog recht heeft op toepassing van de landbouwvrijstelling tot een bedrag van € 628.385 en dat eisers inkomen uit werk en woning € 1.637.287 bedraagt. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Belastingrente
14. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de met de beschikking belastingrente samenhangende aanslag zal worden verminderd, zal de rechtbank het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig verminderen.
Griffierecht
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 46 vergoedt.
Proceskostenvergoeding
16. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder voor de bezwaarfase een proceskosten-vergoeding van € 492 aan eiser toegekend. In deze procedure is daarom alleen nog plaats voor een veroordeling van verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 787,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en ½ punt voor de reactie op de vragenbrief, met een waarde van € 525 per punt en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, behalve voor wat betreft de proceskosten-vergoeding in de bezwaarfase;
- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.637.287 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 153.133;
- vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van € 787,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Zomer, griffier, op 5 november 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.