Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht
Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/2.7.2.3:2.7.2.3 Rechtswaarborgen bij vrijheidsbeperking nader bezien
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/2.7.2.3
2.7.2.3 Rechtswaarborgen bij vrijheidsbeperking nader bezien
Documentgegevens:
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Harris, O’Boyle & Warbrick 2009, p. 737.
Ondanks dat het IVRK niet voorziet in recht op vrije verplaatsing, brengt een jeugdspecifieke uitleg van artikel 12 IVBPR en artikel 2 van het Vierde Protocol van het EVRM mee dat extra terughoudend moet worden omgegaan met het beperken van dit recht. Dit kan worden afgeleid uit het fundamentele kinderrechtelijke uitgangspunt dat bij alle maatregelen die kinderen betreffen, de belangen van het kind een eerste overweging vormen (vgl. artikel 3, eerste lid IVRK).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In het voorgaande is duidelijk geworden dat uit artikel 12, derde lid IVBPR en artikel 2, derde lid Vierde Protocol EVRM voortvloeit dat een beperking van het recht op vrije verplaatsing slechts toelaatbaar is indien dit rechtmatig is en noodzakelijk is voor het nastreven van één van de in deze bepalingen opgesomde doeleinden, waarvan de ratio is gelegen in de bescherming van het individu tegen willekeurige vrijheidsbeperking. Niettemin bieden deze waarborgen minder vergaande bescherming dan de in artikel 37(b) IVRK, artikel 9, eerste lid IVBPR en artikel 5, eerste lid EVRM neergelegde waarborgen tegen onrechtmatige en willekeurige vrijheidsbeneming. Zo zijn de legitiem geachte doeleinden die volgens artikel 2, derde lid Vierde Protocol EVRM met vrijheidsbeperking mogen worden nagestreefd aanzienlijk ruimer geformuleerd dan de in artikel 5, eerste lid EVRM limitatief opgesomde gronden voor vrijheidsbeneming.1 Dit verschil moet echter in zoverre worden genuanceerd dat vrijheidsbeperkende interventies, wanneer deze als alternatief voor voorlopige hechtenis worden gebruikt, zullen moeten strekken tot verwezenlijking van de doelstellingen die zouden zijn beoogd met toepassing van voorlopige hechtenis (zie par. 2.7.1).
Belangrijk is wel dat vrijheidsbeneming slechts de dubbele toets van rechtmatigheid en willekeur kan doorstaan indien dit als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke (passende) duur wordt toegepast. Vrijheidsbeperkende maatregelen worden dan ook eerder toelaatbaar geacht dan vrijheidsbenemende interventies. Niettemin is vereist dat deze vrijheidsbeperkende interventies een wettelijke basis hebben, noodzakelijk zijn voor het nastreven van een legitieme doelstelling en dat het algemeen belang dat hiermee wordt gediend zwaarder weegt dan het recht van het individu op vrije verplaatsing. Gesteld kan worden dat in het geval dit individu een minderjarige betreft, extra hoge eisen moeten worden gesteld aan deze noodzakelijkheidstoets en dat in de belangenafweging extra gewicht zal moeten worden toegekend aan het belang dat de minderjarige heeft bij de eerbiediging van zijn recht op vrije verplaatsing.2