Rb. Zeeland-West-Brabant, 13-02-2014, nr. STR-13, 700179
ECLI:NL:RBZWB:2014:846, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
13-02-2014
- Zaaknummer
STR-13_700179
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2014:846, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13‑02‑2014; (Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2016:5165, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 13‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Brandstichtingen en vernielingen in Oosterland. Getuigenbewijs door o.a. medeverdachte onbetrouwbaar. Onvoldoende technisch en overig bewijs voor betrokkenheid.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummers: 02-700179-13 (en 02-700169-13)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 februari 2014 (bij vervroeging)
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg, locatie Torentijd,
Torentijdweg 1, 4337 PE Middelburg,
Raadsman mr. A.J. Sol, advocaat te Terneuzen.
1. Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 februari 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Groothuizen en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
(aangifte [aangever 1], pagina 461)
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 21 februari 2013 tot en met 28 februari 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk 4, althans één of meer, autoband(en), in elk geval (telkens) enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
(aangifte [aangever 1], pagina 461)
hij op of omstreeks 28 februari 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een rolcontainer en/of schuur (gelegen aan de [adres aangever 1]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk de inhoud van een rolcontainer, althans de rolcontainer, in aanraking gebracht met vuur en/of die rolcontainer tegen de schuur geplaatst, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die rolcontainer en/of schuur, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die rolcontainer en/of schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schuur en/of in die schuur aanwezige goederen en/of de omliggende begroeiing en/of de belendende schuren en/of woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3.
(aangifte [aangever 2], pagina 473)
hij op of omstreeks 09 maart 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een rolcontainer en/of schuur (gelegen aan het [adres aangever 2]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met de inhoud van een rolcontainer, althans een rolcontainer, en/of die rolcontainer tegen de schuur geplaatst, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een rolcontainer en/of schuur, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die rolcontainer en/of schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die rolcontainer en/of schuur en/of in die schuur aanwezige goederen en/of de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
4.
(aangifte [aangever 3], pagina 479)
hij op of omstreeks 09 maart 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/in een rolcontainer en/of schuur (gelegen aan de [adres aangever 3]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met de inhoud van een rolcontainer, althans de rolcontainer, en/of die rolcontainer tegen die schuur heeft geplaatst, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een rolcontainer en/of schuur, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan de rolcontainer en/of schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die rolcontainer en/of schuur en/of de in die schuur aanwezige goederen en/of de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personene aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
5.
(aangifte [verdachte], pagina 496)
hij op of omstreeks 15 maart 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een schuur (gelegen aan de [adres verdachte]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof in die schuur, althans met de schuur, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die schuur en/of campingtafel geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schuur en/of de in die schuur aanwezige goederen en/of de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
6.
(aangifte [aangever 4], pagina 519)
hij op of omstreeks 16 maart 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan/in een fiets en/of (houten) schuur (gelegen aan de [adres aangever 4]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk vuur in aanraking gebracht met die fiets welke in de schuur stond tegen, althans nabij, de muur van die schuur en/of die schuur, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een fiets en/of schuur, althans met(een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die fiets en/of schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die fiets en/of schuur en/of andere in die schuur aanwezige goederen en/of de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
7.
(aangifte [aangever 5], pagina 528)
hij op of omstreeks 11 april 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een caravan (gelegen aan de [adres caravan aangever 5]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met het interieur van die caravan en/of waardoor het dekbed vlam heeft gevat, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een dekbed, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het interieur van de caravan en/of die caravan geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die caravan en de daarin aanwezige goederen en/of de naast de caravan geparkeerde auto en/of aanhangwagen en/of belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
8.
(aangifte [aangever 6], pagina 552)
hij op of omstreeks 20 april 2013 (rond 03:00 uur) te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een paardenstal (gelegen aan de [adres aangever 6]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met/gebracht bij hooi in die paardenstal en/of de paardenstal, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die paardenstal geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die paardenstal en/of de daarin aanwezige paarden en/of andere goederen en/of de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
9.
(aangifte [aangever 6], pagina 552)
hij op of omstreeks 20 april 2013 (tussen 05:00 uur en 07:00 uur) te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een tuinhuis/schuur (gelegen aan de [adres aangever 6]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met dat tuinhuis/die schuur en/of de daarin aanwezige goederen, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat tuinhuis/die schuur en/of een bijzettafel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat tuinhuis/die schuur en/of de daarin aanwezige goederen en/of de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
10.
(aangifte [verdachte], pagina 567 + 580)
hij op of omstreeks 21 april 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een rolcontainer en/of een schuur (gelegen aan de [adres verdachte]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk de inhoud van die rolcontainer, althans de rolcontainer, in aanraking heeft gebracht met open vuur en/of die rolcontainer in de schuur heeft gezet, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die rolcontainer en/of de schuur, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die rolcontainer en/of die schuur en/of de in die schuur aanwezige goederen en/of de belendende woning en/of de schuur gelegen op de [adres aangever 8] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die rolcontainer en/of die schuur en/of de belendende woningen en/of de belendende schuren, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
11.
(aangifte [aangever 7], pagina 578)
hij op of omstreeks 21 april 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een rolcontainer en/of een schuur (gelegen aan de [adres aangever 7]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met de inhoud van een rolcontainer, althans met een rolcontainer, en/of die rolcontainer tegen de schuur(deur) heeft /hebben gezet, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een rolcontainer en/of een schuur, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die rolcontainer en/of de schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die rolcontainer en/of die schuur en/of de in die schuur aanwezige goederen en/of de belendende schuren en/of woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
12.
(aangifte [verdachte], pagina 580)
hij op of omstreeks 26 april 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, opzettelijk brand heeft gesticht in een vuilcontainer/rolcontainer (aan de [adres verdachte]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk met een aansteker een vuilniszak (inclusief inhoud) in brand gestoken en/of vervolgens papier erbij gegooid/gelegd, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een vuilniszak en/of papier, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die vuilcontainer/rolcontainer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voor die vuilcontainer/rolcontainer en/of de naastgelegen beplanting/planten/struiken/bomen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 12 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 april 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, opzettelijk en wederrechtelijk een vuilcontainer/rolcontainer (aan de [adres verdachte]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Gemeente Schouwen-Duiveland, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
13.
(aangifte [verdachte], pagina 608 + aangifte [aangever 8], pagina 611)
hij op of omstreeks 03 mei 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een rolcontainer (gelegen aan de [adres verdachte]) en/of een schuur (gelegen aan de [adres aangever 8]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met de inhoud van die rolcontainer, althans met de rolcontainer en/of die rolcontainer tegen de achterkant van een schuur (gelegen aan de [adres aangever 8]) gezet, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een rolcontainer en/of een schuur, althans met (een) brandbare
stof(fen), ten gevolge waarvan die rolcontainer en/of schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die rolcontainer en/of schuur en/of de in die schuur aanwezige goederen en/of de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor voor de personen aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
14.
(aangifte [aangever 7], pagina 622)
hij op of omstreeks 03 mei 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een schuur (gelegen aan de [adres aangever 7]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met de goot van die schuur, althans met die schuur, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die goot en/of schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die schuur en/of in die schuur aanwezige goederen en/of de naastgelegen schutting en/of de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
15.
(aangifte [verdachte], pagina 608)
hij op of omstreeks 03 mei 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk (een) ruit(en) (van een woning gelegen aan de [adres verdachte]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam woningcoörporatie], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
16.
(aangifte [aangever 9], pagina 650)
hij op of omstreeks 05 mei 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een kattenkrabpaal en/of een kattenren (gelegen aan de [adres aangever 9]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met een kattenkrabpaal welke in de kattenren geplaats was, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die kattenkrabpaal geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die kattenbrabpaal en/of de kattenren en/of andere in die kattenren aanwezige goederen en/of de belendende woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen aanwezig in die belendende woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
17.
(aangifte [aangever 10], pagina 660)
hij op of omstreeks 08 mei 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een pand/schuur (gelegen aan de [adres aangever 10]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een aansteker/lucifer, althans een brandend/gloeiend voorwerp, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde schuur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in de schuur aanwezige goederen en/of voor de naast de schuur gelegen personenauto, te weten een [merk en kenteken auto 1], en/of de belendende schuren en/of de belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de belendende schuren en/of woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
18.
(aangifte [aangever 10], pagina 660)
hij op of omstreeks 08 mei 2013 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk 4, althans één of meer, autoband(en) (behorende bij een [merk en kenteken auto 2] en/of een [merk en kenteken auto 3]), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 10], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1.
Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte vrij te spreken van het onder 3 en 4 ten laste gelegde en het onder 1, 2, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12 primair, 13, 14, 15, 16, 17 en 18 ten laste gelegde bewezen te verklaren (feit 17 in vereniging met een ander, de overige feiten alleen). Hij heeft gevorderd dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot
- een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van voorarrest, en daarnaast de terbeschikkingstelling (TBS) van verdachte zal gelasten, met bevel tot verpleging van overheidswege
- subsidiair, indien de rechtbank wel TBS maar geen dwangverpleging aan de orde acht: heropening van het onderzoek met benoeming van een deskundige om daarover te rapporteren en daarna eventueel een maatregelenrapport op te laten stellen;
- meer subsidiair, indien de rechtbank geen TBS aan de orde acht: een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar, met aftrek van voorarrest.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de benadeelde partijen [aangever 3] (feit 4), en [aangever 10] (feiten 17 en 18) niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding en dat de vorderingen van de benadeelde partijen
[aangever 6] (feit 9), [aangever 8] (feit 13) en [aangever 9] (feit 16) zullen worden toegewezen, telkens met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel conform artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit dat de rechtbank verdachte van alle ten laste gelegde feiten zal vrijspreken en dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun vorderingen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Inleiding
In de periode van 3 maart 2012 tot en met 8 mei 2013 heeft in het dorp Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, een groot aantal branden (in schuren, rolcontainers, een caravan en een kattenren) plaats gevonden. Die branden verschilden in omvang en mogelijke gevaarzetting voor goederen en/of personen. De voortdurende dreiging van brandstichting heeft, zoals uit het dossier en de mediaberichten over de branden blijkt, grote impact gehad op de inwoners van de kleine dorpsgemeenschap van Oosterland en de omliggende dorpen.
De medeverdachte (verder: [medeverdachte] of [medeverdachte]) is door de politie aangemerkt als verdachte van de brandstichtingen in 2012 op grond van de verklaringen van de verschillende aangevers en getuigen van die feiten over het signalement van de vermeende dader van die feiten. Sommigen van hen noemen de hen bekende [medeverdachte] in dat verband ook bij naam.
Aan verdachte wordt door het openbaar ministerie (OM) verweten dat hij, al dan niet samen met [medeverdachte], een strafbaar aandeel heeft gehad in de brandstichtingen die in de periode van 21 februari 2013 tot en met 8 mei 2013 in Oosterland zijn gepleegd. Daartoe overweegt het OM dat verdachte eind 2012 in Oosterland is komen wonen en dat hij vanaf januari 2013 bevriend is geraakt met [medeverdachte]. Naast deze zestien brandstichtingen wordt aan verdachte verweten dat hij tweemaal autobanden lek heeft gestoken (feiten 1 en 18). Verdachte is op dezelfde dag als [medeverdachte] (op 8 mei 2013) aangehouden wegens deze verdenkingen.
4.3.2.
Wettig bewijs/schakelbewijs/betrouwbaarheid medeverdachte en getuigen
De officier van justitie baseert het wettig bewijs dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan telkens op de aangifte van de betrokken aangever, al dan niet in onderling verband en samenhang beschouwd met de bevindingen van het technisch onderzoek naar die feiten en de verklaringen van [medeverdachte] en de diverse getuigen.
De rechtbank deelt – met de raadsman − het standpunt van de officier van justitie dat er geen sprake is van een heel specifieke modus operandi ter zake van de brandstichtingen. Het brand stichten aan of bij een woning of schuur met behulp van een kliko die dichtbij een in brand te steken object staat of wordt geplaatst en in brand wordt gestoken, is niet als een zeer specifieke werkwijze aan te duiden. Voor de bewezenverklaring van de ten laste gelegde brandstichtingen acht de rechtbank de modus operandi derhalve niet bruikbaar als schakelbewijs. De rechtbank geeft zich er aldus tevens rekenschap van dat geen aanleiding bestaat voor de veronderstelling dat de branden telkens door dezelfde dader(s) moeten zijn veroorzaakt.
De officier van justitie acht - anders dan de raadsman - [medeverdachte] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] voldoende betrouwbaar en geloofwaardig in hun verklaringen omdat (1) [medeverdachte] beschikt over specifieke daderinformatie die hij alleen van verdachte kan hebben gehoord en zijn verklaringen overeen komen met de bevindingen van de technische recherche, en (2) de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] (de moeder van verdachte) – hoewel zij niet 100% consistent hebben verklaard – op onderdelen bevestigd worden door de bevindingen van de politie.
Voor wat betreft de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] overweegt de rechtbank als volgt. Allereerst stelt zij ten aanzien van de door deze getuigen afgelegde verklaringen vast dat deze onder meer het volgende inhouden:
Medeverdachte [medeverdachte]:
[medeverdachte] heeft als verdachte in totaal elf verklaringen afgelegd, te weten tien bij de politie en één bij de rechter-commissaris. Zijn verklaringen zijn wisselend en op onderdelen tegenstrijdig. Verbalisanten hebben geconstateerd dat hij zijn verklaringen tegenover hen voortdurend heeft aangepast. In zijn laatste verklaringen bij de politie heeft [medeverdachte] belastend over verdachte verklaard.
Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij in de laatste twee verhoren bij de politie, d.d. 17 en 23 juli 2013, afgelegd nadat hij uit zijn voorlopige hechtenis was geschorst, naar waarheid heeft verklaard over zijn eigen rol en die van verdachte bij de brandstichtingen in 2013. Hij stelt dat hij eerder anders heeft verklaard vanwege de bedreigingen die verdachte jegens hem heeft geuit. De eerste bedreiging zou hebben plaats gehad op 21 april 2013. De angst vanwege deze bedreiging op 21 april 2013 heeft hem ervan weerhouden naar de politie te gaan, aldus [medeverdachte]. Bij de tweede bedreiging, op 8 mei 2013, zou verdachte met een mes voor hem hebben gestaan. Die bedreigingen hebben zijn verklaringen beïnvloed. [medeverdachte] verklaart dat hetgeen hij eerder verklaarde over de rol van [getuige 3] niet juist is. Ook verklaart hij dat hij een lichte vorm van Alzheimer heeft waar hij dagelijks last van heeft. Zo stelt hij dat hij zijn opa niet van een foto herkent en dat hij zelfs naar zijn pa moet kijken van “goh is hij het wel echt?” Verder stelt hij dat de politie hem waarschijnlijk woorden in de mond heeft gelegd. Als voorbeeld daarvan noemt [medeverdachte] de naam van verdachte.
[medeverdachte] heeft een aandeel in de branden op 16 maart 2013 en 8 mei 2013 bekend. Hij stelt dat hij op 16 maart 2013 vrijwillig, uit bewondering en ontzag voor verdachte, met verdachte is meegegaan en alleen op de uitkijk heeft gestaan en dat hij bij de brand op 8 mei 2013 onder bedreiging van verdachte heeft gehandeld.
[medeverdachte] heeft tegenover de politie daarnaast uit eigener beweging verklaard: “Je wil het verhaal van vorig jaar weten zeker ook”, aldus verwijzend naar de brandstichtingen in 2012. Desgevraagd heeft hij over die mededeling verklaard: “Het enige verhaal over 2012 is, dat ik er niks mee te maken heb”.
Op de mededeling dat verdachte op geen enkele manier de schuld op hem, [medeverdachte], heeft geschoven, heeft hij geantwoord: “Daar ben ik enigszins verbaasd over. Dat had ik niet verwacht”. Op de daaropvolgende vraag waarom hij denkt dat verdachte zaken op hem zou willen afschuiven, heeft hij geantwoord: “Omdat andere mensen net zo doen als ik zou doen”.
Getuige [getuige 1]:
[getuige 1] heeft een paar maanden een relatie met verdachte gehad. Zij heeft twee verklaringen afgelegd: eenmaal bij de politie en eenmaal bij de rechter-commissaris. In haar verklaring bij de politie verklaart zij dat zij op een nacht bij verdachte in de woning was (op 26 april 2013) toen zij wakker werd van een brandlucht. Zij zag verdachte bij de voordeur staan. Verdachte zei dat iemand een brandende folder in zijn brievenbus had gestopt en dat hij er een emmer water over had gegooid. Zij heeft de folder niet zien branden. Even later zei verdachte tegen haar dat de poort open stond en dat hij zag dat er iets gloeide in de rolcontainer. Zij heeft gezien dat er iets gloeide. Zij zag dat verdachte een vuilniszak uit de mini-kliko in de keuken pakte. Verdachte zei haar dat hij die vuilniszak in brand zou steken boven de rolcontainer. Zij heeft niet gezien dat hij de vuilniszak in brand stak. Zij heeft wel gezien dat verdachte nog een stapel oude kranten erop gooide en daarna heeft verdachte de politie gebeld.
Bij de rechter-commissaris is [getuige 1] gehoord in het bijzijn van haar moeder. Dit op verzoek van [getuige 1] omdat zij aangaf dat zij verstandelijk beperkt is en graag wenste dat haar moeder ter ondersteuning bij haar was. De rechter-commissaris heeft haar gezegd dat dit ongebruikelijk is, maar heeft daarin alsnog toegestemd toen [getuige 1] door die mededeling hevig geëmotioneerd raakte. In haar verklaring heeft [getuige 1] verklaard dat zij samen met haar moeder en getuige [getuige 2], die na [getuige 1] door de rechter-commissaris zou worden gehoord, is meegereden naar het kabinet van de rechter-commissaris en dat zij onderweg alles nog eens hebben doorgenomen. Zij verklaart dat zij in bijzijn van haar moeder eerst een anonieme verklaring bij de politie heeft willen afleggen (zie hiervoor pagina 754 van het eind proces-verbaal waarin zij verklaart dat zij weet dat verdachte zelf de krant in brand heeft gestoken omdat zij een paar keer het geluid van een aansteker hoorde). Bij de rechter-commissaris verklaart zij dat zij wakker werd van het geluid van een aansteker, maar dat het ook door een brandlucht kon zijn geweest. Zij heeft niet heeft gezien dat verdachte een folder heeft aangestoken, maar alleen dat verdachte bij de voordeur stond. Anders dan in haar verklaring bij de politie verklaart zij dat zij wel heeft gezien dat verdachte de vuilniszak in brand stak voordat hij deze in de rolcontainer gooide. [getuige 1] verklaart evenwel ook dat zij, net als verdachte, iets in de rolcontainer zag gloeien alvorens verdachte daar de vuilniszak in stak. Zij verklaart over hun alcoholgebruik dat verdachte die avond “een sloot bier” had gedronken en dat zij zelf zes boswandelingen had genuttigd.
Getuige [getuige 2]:
[getuige 2] is de moeder van verdachte, met wie zij in onmin leeft. Zij heeft drie verklaringen
afgelegd: eenmaal bij de politie en tweemaal bij de rechter-commissaris. In haar verklaring bij de politie verklaart zij dat zij met haar moederinstinct zeker weet dat verdachte brand heeft gesticht, ook al heeft zij hem nooit brand zien stichten. In haar eerste verklaring bij de rechter-commissaris verklaart zij echter dat zij negatief over verdachte heeft verklaard om op die manier te proberen hulp voor hem te krijgen. Ook verklaart zij dat zij geen aangifte tegen verdachte wegens verduistering heeft gedaan, maar geconfronteerd met het tegendeel komt zij daar later op terug. Dat heeft zij wel gedaan. Zij heeft de verkoopwagen van verdachte verkocht omdat zij nog geld van hem krijgt.
De rechtbank is op grond van bovenstaande vaststellingen van oordeel dat de afgelegde verklaringen van [medeverdachte], [getuige 1] en [getuige 2] met de nodige behoedzaamheid moeten worden bezien en slechts bruikbaar zijn voor het bewijs indien hun verklaringen direct betrekking hebben op enig onderdeel van het ten laste gelegde, controleerbaar juist zijn op objectief te verifiëren feiten die bevestiging vinden in een andere bron, niet beïnvloed zijn door mededelingen van “horen zeggen” en dus niet op zichzelf staan.
De verklaringen van [medeverdachte] over wat verdachte hem over de feiten zou hebben verklaard acht de rechtbank zeer twijfelachtig, omdat [medeverdachte] niet consistent heeft verklaard. Dit deel van zijn verklaringen zal de rechtbank daarom, als niet betrouwbaar, niet voor het bewijs gebruiken. Voor zover de officier van justitie naar voren heeft gebracht dat [medeverdachte] beschikt over daderkennis die hij alleen van verdachte kan hebben gekregen, stelt de rechtbank vast dat het dossier hiervoor geen steun biedt, met mogelijke uitzondering van feit 7, dat plaatsvond op een datum waarop [medeverdachte] niet in Nederland was. Ten aanzien van de overige feiten biedt het dossier geen aanknopingspunten voor de impliciete stelling van de officier van justitie dat [medeverdachte] de betreffende gegevens uitsluitend van verdachte zou kunnen hebben gehoord en daar niet uit andere bron kennis van kan hebben genomen, bijvoorbeeld omdat hijzelf de dader geweest zou kunnen zijn.
De verklaringen van de overige getuigen in het dossier zijn vaak van “horen zeggen”. Bij de beoordeling van het waarheidsgehalte van hun verklaringen zal rekening moeten worden gehouden met de geruchten die in de Oosterlandse gemeenschap de ronde hebben gedaan in de tijd tussen de brandstichtingen en het afleggen van de getuigenverklaringen, waardoor de kans bestaat dat getuigen met elkaar hebben gesproken en waardoor hun verklaringen kunnen zijn gekleurd, met name waar het namen van mogelijke daders betreft. Uit het dossier blijkt bovendien dat er na verloop van tijd sprake was van een zekere hetze tegen verdachte en [medeverdachte]. Zo werden zij in het plaatselijke café belaagd door personen en buiten opgewacht door een groep jongeren waarna zij door de cafébaas naar huis werden gebracht, waren er jongeren die jacht op [medeverdachte] maakten en is door een getuige gezien dat een persoon hard met een vuist tegen het raam van de woning van verdachte sloeg. Daarnaast is verdachte naar aanleiding van de gebeurtenissen op 8 mei 2013, in diens woning belaagd door boze dorpsbewoners waarna hij door de politie is ontzet. De rechtbank houdt rekening met de mogelijkheid dat ook deze omstandigheden de verklaringen van getuigen (onbewust) kunnen hebben beïnvloed. Daarnaast houdt de rechtbank er om die reden rekening mee dat deze aandacht ook tot andere vormen van strafbaar gedrag jegens verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] kan hebben geleid, derhalve ook in de vorm van brandstichting bij en aan hun bezittingen.
4.3.3.
Wettig en overtuigend bewijs?
Verdachte heeft van meet af (en consequent) ontkend dat hij zich aan de ten laste gelegde feiten schuldig heeft gemaakt. In zijn verklaringen kan onderscheid worden gemaakt in zijn ontkenning van de feiten, omdat hij niet op de plaats delict aanwezig was en zijn ontkenning over zijn betrokkenheid bij de feiten, hoewel hij wel op de plaats delict aanwezig was. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de enkele aanwezigheid van verdachte op de plaats delict geen concludent bewijs vormt van een strafbare betrokkenheid van verdachte bij het betreffende feit. Ook neemt de rechtbank daarbij in ogenschouw dat verdachte naar het oordeel van de geraadpleegde deskundigen van het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht reële lichamelijke klachten heeft wegens een spondylodese-operatie (vastzetten van rugwervels wegens verschuiving) een heupkop-operatie links, op 14 september 2012, en een operatie aan de rechterheup die nog moet volgen, ten gevolge waarvan verdachte naar zijn zeggen niet kan rennen of klimmen. Mede in dat licht beschouwd zal de rechtbank de ten laste gelegde feiten nader beoordelen. Waar nodig zal worden verwezen naar de betreffende pagina uit het onderliggende proces-verbaal van politie.
Feiten 1 en 2
Op 22 februari 2013 omstreeks 02.32 uur wordt melding gedaan van een woningbrand aan de [adres aangever 8] te Oosterland en het gegeven dat de bewoonster vermoedelijk nog in haar woning is. Als de politie ter plaatse komt blijken de buren van [adres verdachte en adres aangever 1], te weten verdachte en mevrouw [aangever 1] in die woning aanwezig. Terwijl de brandweer nog doende is met bluswerkzaamheden meldt verdachte aan [aangever 1]: “Er is hier meer aan de hand, je banden zijn allemaal lek gestoken”. Een verbalisant ziet vervolgens dat de vier banden van de auto van [aangever 1] lek zijn gestoken (466). [aangever 1] doet hiervan aangifte (455).
Op 28 februari 2013 doet [aangever 1] aangifte van brandstichting in haar schuurtje achter haar woning in de nacht van 28 februari 2013 om 02.30 uur. Toen zij naar buiten keek en zag dat haar schuurtje in brand stond heeft zij 112 gebeld. Zij zag buren van [adres verdachte] (verdachte) en van [adres aangever 7] ([aangever 7]) buiten staan. Die ochtend, omstreeks 08.00 uur ziet [aangever 1] dat opnieuw twee banden van haar auto lek gestoken zijn (461/462). In haar verklaring deelt zij mee het idee te hebben dat verdachte erachter zit, onder meer vanwege zijn nachtelijke levensstijl en zijn gedrag naar haar toe.
Behalve de aangifte is er geen bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij deze feiten. De enkele omstandigheid dat verdachte melding heeft gemaakt van de lek gestoken banden is evenmin redengevend voor de conclusie dat verdachte die banden lek zou hebben gestoken. Verdachte zal van deze feiten dan ook worden vrijgesproken.
Feiten 3 en 4
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat ter zake van deze feiten niet aan het bewijsminimum is voldaan, zodat verdachte van deze feiten zal worden vrijgesproken.
Feit 5
Op 21 maart 2013 doet verdachte aangifte van brandstichting in het schuurtje achter zijn woning aan de [adres verdachte] op 15 maart 2013 omstreeks 02.50 uur (496). Verdachte heeft verklaard dat hij waarschijnlijk is wakker geworden van een brandlucht en dat hij rook uit het dak van de schuur zag komen. Nadat de brand is geblust worden in het schuurtje onder meer diverse dozen met oud papier aangetroffen, die door vuur zijn aangetast. De betrokken verbalisanten stellen vast dat de kiep/kantelramen aan de achterzijde van de woning dicht zijn en dat de wind niet in de richting van de woning staat, waardoor de rook van de woning afdrijft. Op grond daarvan concluderen zij dat het moeilijk is te verklaren dat verdachte de brand in zo’n vroeg stadium heeft kunnen waarnemen.
De aangifte noch de bevindingen van verbalisanten zijn voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de brand door verdachte zou zijn gesticht, ook niet in hun onderlinge samenhang bezien. Ook overigens is er geen bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij deze brandstichting. Hij zal daarom ook van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 6
Op 16 maart 2013 doet mevrouw [aangever 4] aangifte van brandstichting in haar schuurtje, aan de [adres aangever 4] te Oosterland. Omstreeks 01.00 uur hoorde zij een klap/knal waarna zij even later een brandlucht rook (519).
Niemand heeft gezien dat de brand werd gesticht.
[medeverdachte] heeft over dit feit verklaard dat verdachte deze brand zou hebben gesticht terwijl hij zelf op de uitkijk moest gaan staan. [medeverdachte] heeft echter tevens verklaard dat hij, tot het moment dat verdachte zou zijn terug gekomen en zou hebben gezegd dat het schuurtje zo goed als verkoold was, geen enkel idee had van wat verdachte van plan was. Dit ondanks het feit dat hij, naar zijn zeggen, van verdachte een set handschoenen had gekregen en verdachte zou hebben gezegd dat hij wraak wilde nemen. De rechtbank acht deze verklaringen van [medeverdachte], mede in het licht van diens eerdere voortdurend wisselende verklaringen over de brandstichtingen, dermate tegenstrijdig dat deze niet kunnen bijdragen aan de overtuiging dat verdachte deze brand in de schuur heeft gesticht. Daar komt bij dat de betrokkenheid van verdachte bij dit feit geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel.
Een en ander betekent dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor betrokkenheid van verdachte bij deze brandstichting en dat hij daarom van dit feit zal worden vrijgesproken.
Feit 7
Op 11 april 2013 doet [aangever 5] aangifte van brandstichting in zijn tourcaravan, die geparkeerd stond voor zijn woning aan de [adres aangever 5] te Oosterland op 11 april 2013 omstreeks 00.50 uur. Aangever hoorde een doffe klap en werd daarna gewekt door zijn buurman [naam buurman aangever 5] (532). [naam buurman aangever 5] verklaart dat hij vanaf 23.00 uur tot rond 01.12 uur in het plaatselijke café ([naam horecagelegenheid]) was en dat verdachte daar ook aanwezig was. Op laatstgenoemd tijdstip ging zijn pieper van de vrijwillige brandweer af en de barkeeper verklaarde desgevraagd dat verdachte ongeveer een kwartier daarvoor het café had verlaten (534). Getuige [getuige 4] heeft de klap ook gehoord en hoorde iemand wegrennen (536). Niemand heeft gezien dat de brand gesticht werd en door wie dat is gedaan. Bij deze stand van het bewijs behoeft de enkele verklaring van [medeverdachte] dat hij [verdachte] heeft horen zeggen dat hij deze brand zou hebben gesticht geen verdere bespreking.
Een en ander betekent dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor betrokkenheid van verdachte bij deze brandstichting en dat vrijspraak dient te volgen.
Feiten 8 en 9
Op 20 april 2013 doet [aangever 6] aangifte van brandstichting in zijn paardenstal achter zijn woning aan de [adres aangever 6] te Oosterland, op 20 april 2013 omstreeks 03.00 uur. Hij werd wakker van kabaal door een buurvrouw van de [straatnaam 1]. Terwijl hij de brand aan het blussen is komt verdachte (gekleed in badjas) die zegt dat hij wakker geklopt is en dat hij komt helpen. Aangever stuurt verdachte weg. De dagen ervoor heeft de vrouw van aangever een gat in de heg ontdekt. Omstreeks 03.45 uur ziet hij dat zijn rolcontainer onder het afdak van zijn tuinhuis staat, die daar normaal gesproken niet staat. In de container liggen verkoolde folders, die niet van hem zijn (552/553).
Nadat aangever rond 05.00 uur naar bed is gegaan zegt zijn vrouw rond 05.45 uur dat ze iets hoorde. Rond 07.00 uur ziet aangever dat het brandt in zijn tuinhuis (554). Op 27 april 2013 overhandigt aangever aan verbalisant een visitekaartje met daarop de naam en een foto van [getuige 3], dat hij heeft gevonden onder de heg naast zijn woning (556-558).
[getuige 3] heeft over het visitekaartje (twee) tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Bij de politie verklaart hij dat hij zijn kaartje aan [medeverdachte] heeft gegeven en verder aan alle Oosterlanders (712), bij de rechter-commissaris verklaart hij dat [medeverdachte] de enige persoon in Oosterland is die zijn visitekaartje heeft gekregen.
Volgens het proces verbaal van sporenonderzoek is in beide gevallen de oorzaak van de brand het bijbrengen van of achterlaten van open vuur, waardoor brandstichting aannemelijk wordt geacht.
Uit geen van de hierboven aangehaalde wettige bewijsmiddelen volgt dat verdachte deze branden zou hebben gesticht. Een en ander betekent dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor betrokkenheid van verdachte bij deze brandstichtingen en dat hij daarom dient te worden vrijgesproken van deze feiten.
Feiten 10 en 11
Deze feiten lenen zich voor gezamenlijke bespreking omdat zij betrekking hebben op dezelfde pleegdatum, 21 april 2013.
Over wat er in de nacht van 21 april 2013 is voorgevallen is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten Van Tuijl en Wilstra. Zij verklaren dat zij omstreeks 00.20 uur een melding krijgen van een ruzie/vechtpartij voor de woning van verdachte. Ter plaatse gekomen zien verbalisanten verdachte, mank lopend zich ondersteunend met een kruk, en [medeverdachte] in lichte paniek uit de woning naar buiten komen. Zij melden “Ga ze achterna”, wijzend in de richting van de aangrenzende straat, de [straatnaam 2]. Zij geven signalementen op van twee manspersonen. Op dat moment komt vanuit de richting van de [straatnaam 2] een persoon aanlopen. Het blijkt te gaan om [getuige 5]. Hij verklaart dat hij poolshoogte komt nemen van de ruzie die even daarvoor door zijn vrouw was waargenomen op het adres van verdachte, waarbij een manspersoon luid vloekend “Trut, Bitch” richting de woning van verdachte riep (562). Verbalisanten spreken verdachte en [medeverdachte] in de woning van verdachte. Verdachte en [medeverdachte] verklaren dat zij die avond in de kroeg in Oosterland waren belaagd door zes personen en buiten waren opgewacht door een groep jongeren waarna de kroegbaas hen naar huis had gebracht. Omstreeks 02.00 uur krijgen verbalisanten een melding van genoemde [getuige 5] die verklaart dat hij vijf jongens in de brandgang tegenover zijn woning heeft aangesproken die een klopjacht maakten op [medeverdachte]. Omstreeks 02.25 uur zien verbalisanten dat de lichten in de woning van verdachte niet branden en dat de gordijnen gesloten zijn. Om 2.50 uur branden de lichten weer en zijn de gordijnen geopend. Om 04.10 uur zijn de lichten weer uit en de gordijnen dicht. Omstreeks 05.05 uur krijgen zij de melding dat er brand is gesticht op de [straatnaam 1] en dat de schuurtjes van [adressen aangever 7, verdachte en aangever 8] in lichterlaaie staan (563).
Getuige [getuige 6], woonachtig op de [adres getuige 6], verklaart dat hij omstreeks 00.15 uur een jongen voor het voorraam van verdachtes woning heeft gezien. De jongen slaat meermalen met zijn vuist op het raam, waarna verdachte in de deuropening verschijnt en tegen de jongen begint te schreeuwen. De jongen schreeuwt terug en rent vervolgens in de richting van de [straatnaam 2] (565).
Getuige [getuige 5] bevestigt wat verbalisanten hebben gerelateerd. Hij verklaart dat hij tot 04.50 uur buiten heeft gestaan voor `de woning’ en dat hij daar tot 04.00 uur licht heeft zien branden. Hij ziet door het raam heen dat verdachte en [medeverdachte] binnen zitten. Daarna gaat het licht uit. Om 04.50 uur gaat het licht (in de hal van de woning) weer aan. Hij gaat terug naar zijn woning om koffie te halen. Als hij om 05.00 uur weer op straat komt ziet hij dat het tuinhuis van de woning van verdachte in brand staat (569-570).
Verdachte doet op 21 april 2013 aangifte van brandstichting in zijn schuurtje achter zijn woning aan de [adres verdachte] in die afgelopen nacht. Door de brand is ook schade ontstaan aan de ramen en kozijnen van de woning (567-568).
[aangever 7] doet op 25 april 2013 aangifte van brandstichting in/van haar rolcontainer. Zij was 21 april 2013 gebeld door haar buurvrouw dat er brand was geweest bij haar buurman en dat er bij haar niets aan de hand was geweest. Op 22 april 2013 werd zij weer gebeld door een buurvrouw met de mededeling dat op het nieuws was geweest dat haar rolcontainer in brand was gestoken en dat deze tegen haar houten schuur was gezet. Thuis gekomen ziet zij dat haar rolcontainer is afgebrand, dat er brandplekken op de deur van de schuur zitten en dat een ruit is gesprongen. Zij had de rolcontainer op advies van de brandweer tegen de stenen muur van de afscheiding geplaatst. Deze was bij thuiskomst tegen de schuur geplaatst (578).
Bij technisch onderzoek is komen vast te staan dat zowel bij de [adres aangever 7] als [adres verdachte] een rolcontainer tegen de schuur heeft gestaan en dat deze zeer waarschijnlijk bij de brandstichtingen werden gebruikt. Er is geen indicatie gevonden van het gebruik van een ontbrandbare vloeistof (575).
[medeverdachte] heeft over dit feit verklaard: “Op 21 april, toen zijn schuur uitbrandde heb ik erop staan kijken. Ik kreeg te horen dat ik op de bank moest. Hij hield zijn t-shirt en spijkerbroek omhoog en vroeg wat sneller zou branden. Ik wees het t-shirt aan. Ik heb staan kijken bij het keukenraam. Ik zag hem die grijze rolemmer erin zetten. Er zat aardig wat troep in. Hij heeft die dingen erin gelegd en de fles erover leeg gegooid, de fles terpentine. Die heeft hij aangestoken en hij is een tijdje blijven kijken. Hij had de schuurdeur weer op haakje gedaan en kwam weer binnen. Hij deed zijn kleren in de wasmachine en ging douchen. Hij zei dat ik op de bank moest gaan liggen en moest wachten.”
De rechtbank acht de hierboven aangehaalde verklaring van [medeverdachte] niet bruikbaar voor het bewijs. Waar [medeverdachte] immers uitdrukkelijk heeft verklaard dat verdachte een fles terpentine in de container zou hebben leeggegoten alvorens deze te hebben aangestoken, heeft het door de politie verrichte sporenonderzoek uitgewezen dat geen indicatie bestaat voor het gebruik van een ontbrandbare vloeistof.
Een en ander betekent dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor betrokkenheid van verdachte bij deze brandstichtingen, terwijl de beschrijving door getuigen van het gedrag van een derde persoon bij de woning van verdachte ondersteuning biedt aan diens stelling dat anderen het op hem gemunt hadden. Gelet op het voorgaande dient verdachte ook van deze feiten te worden vrijgesproken.
Feit 12
Op 26 april 2013 doet verdachte aangifte van brandstichting in zijn grijze vuilniscontainer achter zijn woning aan de [adres verdachte], omstreeks 05.31 uur in die nacht.
Verdachte verklaart dat hij [medeverdachte] heeft gebeld en dat deze de brand is komen blussen met twee brandblussers. Eerder die nacht, omstreeks 04.30 uur was de politie al aan de deur geweest in verband met een brandende krant die in zijn brievenbus was gestopt (580).
Om 04.36 uur komt de politie voor de eerste keer ter plaatse. Verbalisant ziet dat een reclamefolder half in de brievenbus van de voordeur steekt, die aan de onderkant over de hele breedte zwart is geblakerd. Aan de buitenzijde van de brievenbus ziet hij geen verbrande resten. De buitenkant was vochtig als gevolg van de regen. Terwijl verbalisant met zijn onderzoek bezig is, komt [medeverdachte] bij de woning. Verdachte verklaart dat hij [medeverdachte] heeft gebeld om zijn katten in veiligheid te brengen. Ook [getuige 1] is in de woonkamer (587).
Omstreeks 05.45 uur komt de politie voor de tweede keer ter plaatse, ditmaal op de melding van de brandstichting in de vuilniscontainer. Verbalisanten zien dat de container op zijn kant ligt in de achtertuin, met een plasje water op de bodem en dat hij voor de rest leeg is (600).
Bij het technisch onderzoek zijn geen bruikbare sporen aangetroffen (602).
De verklaringen van [getuige 1], inhoudende dat zij niet gezien heeft dat verdachte de vuilniszak in brand stak respectievelijk dat zij wel heeft gezien dat verdachte de vuilniszak in brand stak voordat hij deze in de rolcontainer gooide, moeten vanwege die tegenstrijdigheid ervan, voor het bewijs buiten beschouwing blijven. Daarbij is voorts van belang de verklaring van deze getuige dat zij zich die nacht in kennelijke staat bevond (onder invloed van alcohol) in combinatie met de omstandigheid dat de verklaring geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel.
De rechtbank ziet geen noodzaak om nader onderzoek te gelasten naar de oorzaak van de brandstichting van de folder, nu deze brandstichting niet ten laste is gelegd en de mogelijke uitkomst van dat onderzoek (namelijk dat verdachte wel of niet naar waarheid heeft verklaard over de brandende folder) bij gebreke van enig ander bewijs niet redengevend kan zijn voor de beoordeling van een brand die ruim een uur later buiten de woning plaatsvond.
Een en ander betekent dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor betrokkenheid van verdachte bij deze brandstichting. Hij zal om die reden worden vrijgesproken.
Feiten 13, 14 en 15
Ook deze feiten lenen zich voor gezamenlijke bespreking omdat zij betrekking hebben op dezelfde pleegdatum, 21 april 2013.
Op 3 mei 2013 doet verdachte aangifte van brandstichting in zijn kliko, op 3 mei 2013 omstreeks 02.00 uur. Tevens doet hij aangifte van vernieling van drie ruiten van zijn woning aan de [adres verdachte]. Omstreeks 2.00 uur hoorde hij een harde klap. Hij zag dat de schuur van de buurvrouw (van [adres aangever 8]) in brand stond. Zijn kliko stond tegen de linkerkant van die schuur (608-609).
Diezelfde dag doet mevrouw [aangever 8] aangifte van brandstichting in haar schuurtje, gelegen achter haar woning aan de [adres aangever 8]. Zij werd wakker gemaakt door een buurvrouw, mevrouw [buurvrouw aangever 8] uit de [straatnaam 2] (611).
[buurvrouw aangever 8] verklaart dat zij omstreeks 02.40 uur wakker werd gemaakt door haar moeder. Eenmaal beneden zag zij een man in de woonkamer van de woning aan de [adres verdachte], zijnde de woning van verdachte. Zij zag hem bukken met zijn handen bij zijn schoenen. Later zag zij de bewoner van de [adres verdachte] in zijn badjas (617).
Op 3 mei 2013 doet mevrouw [aangever 7] aangifte van brandstichting in haar schuurtje, gelegen achter haar woning aan de [adres aangever 7]. Rond 02.00 uur hoorde zij een harde knal. Buiten werd zij aangesproken door verdachte. Hij zei “Nu ben jij aan de beurt buurvrouw.”
Verder zijn geen redengevende bewijsmiddelen voorhanden, zodat verdachte ook van deze feiten dient te worden vrijgesproken.
Feit 16
Op 5 mei 2013 doet mevrouw [aangever 9] aangifte van brandstichting van een krabpaal in een kattenren die achter haar woning ter hoogte van het slaapkamerraam aan de [adres aangever 9] is gemonteerd, omstreeks 06.25 uur in die nacht. Zij werd wakker van een brandlucht en zag dat de krabpaal in brand stond. Zij heeft dat vuur kunnen blussen. Zij zag ook brandplekken op de houten klimopstellage aan de achterzijde van de schuur. De plastic plantenhouders, die op de stellage gemonteerd waren, waren weggebrand (650-651).
Een verbalisant die ter plaatse komt spreekt daar omstreeks 06.45 uur een persoon genaamd [getuige 5]. Deze verklaart dat zijn zoon [naam zoon getuige 5], die aan de [adres zoon getuige 5] woont, eerder die nacht verdachte had aangesproken op de herhaaldelijke brandstichtingen en het laat in en uit zijn woning gaan. Verdachte had hierop gezegd “Het kan zomaar zijn dat jouw schuurtje de volgende is (655).”
Het bovenstaande is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij deze brandstichting. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Feiten 17 en 18
Ook deze feiten lenen zich voor gezamenlijke bespreking, gelet op de datum van de feiten en de betrokken benadeelde.
Op 8 mei 2013 doet mevrouw [aangever 10] (moeder van [medeverdachte]) mede namens haar ex-man [naam vader medeverdachte] aangifte van brandstichting in een haar in eigendom toebehorend pand aan de [adres aangever 10] te Oosterland, gepleegd op 8 mei 2013. Zij verklaart dat het pand bestaat uit drie schuren waarvan er één in gebruik is bij haar ex-man. De brand woedde in de door haar ex-man in gebruik zijnde schuur. De brandweercommandant verklaarde dat het ruitje van de achterdeur van de middelste schuur was ingeslagen en dat dit niet door de brandweer was gebeurd (660-661).
Tevens doet zij aangifte van het leksteken van de (totaal vier) rechter autobanden van twee bedrijfsbusjes, een [merk en kenteken auto 2] en een [merk en kenteken auto 3].
[naam echtgenoot aangever 7] verklaart dat hij die nacht omstreeks 03.10 uur wakker werd gemaakt door zijn vrouw omdat zij klappen had gehoord vanuit de richting van de [straatnaam 3]. [naam echtgenoot aangever 7] had zijn auto geparkeerd op een stuk grond naast de garage (schuur) waar de brand was uitgebroken. [naam echtgenoot aangever 7] gaat erheen en ziet heel veel rook uit het pand op [adres aangever 8] komen. Hij weet dat er in dat pand diverse gasflessen staan en durft daarom niet voorlangs het pand te lopen. Op dat moment statn bij de brand onder meer medeverdachte [medeverdachte]. [naam echtgenoot aangever 7] ziet dat [medeverdachte] met een mobiele telefoon aan zijn oor staat. Hij is in ontbloot bovenlijf (668).
[getuige 7], wonende aan de [adres getuige 7], verklaart dat hij rond 03.10 uur wakker werd van een soort ontploffing. Hij kijkt naar de woning van zijn overbuurjongen [medeverdachte] en ziet daar geen licht branden. Hij waarschuwt [naam echtgenoot aangever 7] en loopt weer naar het brandende pand. Hij ziet dat [medeverdachte] naar buiten komt. Hij is in zijn blote lijf en heeft alleen een onderbroek aan en donkere zwarte “kisten” (670).
[getuige 8], wonende aan de [adres getuige 8], schrikt die nacht rond 02.17 uur wakker uit zijn slaap vanwege een hoop gerommel. Hij kijkt vanuit de dakkapel met zicht op de [buurhuizen adres getuige 8]. Hij kijkt in de richting van de achterzijde van [adres aangever 8] en hoort glasgerinkel. Hij ziet dat heel kort het licht in de schuur van [adres aangever 8] aangaat waarna het weer uitgaat. Hij hoort een geluid alsof er blokken hout op elkaar vallen. Hij blijft kijken en ziet na enkele minuten een manspersoon bij de schutting staan. Deze heeft zijn beide handen op de bovenzijde van de schutting geklemd, alsof hij erover wilde klimmen. De man is blank, heeft kort gemillimeterd haar en een vierkant hoofd/aparte bollende gezichtsvorm. Hij kan het gezicht niet goed zien, alleen de bovenkant van zijn hoofd. Hij herkent deze persoon als [medeverdachte], omdat hij precies dezelfde gezichtsvorm heeft en gemillimeterd haar.
[aangever 6] verklaart dat zij vanuit haar woning zicht heeft op het huis van [medeverdachte], die zij goed kent. In de nacht van 8 mei 2013 moet zij rond 02.00 uur naar het toilet. Zij kijkt naar buiten en ziet dat de verlichting in het huis van [medeverdachte] nog aan is (674).
In zijn nadere verklaring op 14 mei 2013 verklaart [naam vader medeverdachte] dat hij na de melding van de brand op 8 mei 2013 naar het appartement van zijn zoon [medeverdachte] is gegaan. Hij treft daar [medeverdachte] die 112 aan het bellen is. Hij vraagt om een ambulance voor verdachte die onder de douche staat omdat hij zijn arm verbrand heeft. [medeverdachte] is slechts gekleed in zijn onderbroek en zijn werklaarzen. Hij ziet verdachte in zijn blote kont in de doucheruimte staan. Getuige ziet dat de kleding van verdachte en [medeverdachte] in de douchebak ligt. De kleding is nat. Hij ruikt in de doucheruimte een benzinelucht. [medeverdachte] is van slag over het feit dat verdachte brandwonden heeft opgelopen; hij is in een stoel gezakt en vraagt zich af wie hem toch weg wil hebben (702).
[echtgenote vader medeverdachte] (de huidige vrouw van [naam vader medeverdachte]) verklaart dat zij om 22.45 uur, toen zij met haar man naar bed ging, nog licht zag branden in de woning van [medeverdachte]. Omstreeks 03.09 uur gaat de pieper van haar man, die zegt dat de schuur in brand staat. Terwijl haar man al de trap af is roept zij nog “Ik loop via [medeverdachte]” Zij hoort dan geschreeuw: “Auw auw auw, die klootzak”. Zij ziet [medeverdachte] staan in zijn onderboek en laarzen. [medeverdachte] zei: “[verdachte] is verbrand.” Zij ziet en hoort dat [medeverdachte] 112 belt. Zij ziet [verdachte], helemaal bloot, onder de douche staan. In de douchebak ziet zij zijn spijkerbroek en zijn shirt. Zij ziet op zijn rechter onderarm los vel en blaren. Zij hoort de beide jongens veelvuldig vloeken en tieren. Zij vraagt wat er is gebeurd. [verdachte] zegt dat hij die klootzak bijna te pakken had. Als de politie en de ambulance arriveren ziet zij dat [verdachte] bij [medeverdachte] gaat zitten en hoort hem zeggen dat alles goed zal komen. Nadat [verdachte] met een ambulance is afgevoerd gaat zij met een politieagent mee naar de woning van [medeverdachte]. Daar ruikt zij een enorme benzinelucht. Zij doet de kledingstukken van [verdachte] en [medeverdachte] apart in vuilniszakken. In de kamer ligt een keukenmes. Het valt haar op dat een collega van de politieman daar veel aandacht voor heeft (705).
Uit de bevindingen van de politie blijkt het volgende:
* [medeverdachte] meldt de brand bij 112 en zegt tegen de centralist dat de persoon met brandwonden onder de douche staat. De centralist geeft het advies de kleding te laten zitten, waarop [medeverdachte] antwoordt dat de kleding al weg is (1277);
* terwijl de ambulancebroeders doende zijn verdachte te behandelen hoort verbalisant verdachte zeggen dat hij de klootzak van de brandstichtingen in Oosterland bijna te pakken had gehad vannacht. Hij had de dader bij de brandhaard naar de grond gewerkt en had daarbij brandwonden opgelopen aan zijn rechter onderarm. Toen het personeel van de ambulance verdachte vroeg om mee te gaan voor nader onderzoek in het ziekenhuis ging verdachte heel geëmotioneerd afscheid nemen van [medeverdachte] (728);
* de kleding van verdachte en [medeverdachte] lag naast de douche in de woning van [medeverdachte]. De kleding was nat. Verbalisant rook aan de kleren een sterke benzinelucht en hij nam ze in beslag (729);
* de ambulancechauffeur en de ambulanceverpleegkundige delen verbalisant (anoniem) mee dat zij beiden de indruk hebben dat het verhaal van verdachte niet kan kloppen met zijn verwondingen (730);
* in de woning van [medeverdachte] worden aangetroffen en in beslag genomen: werkschoenen (blijkens diens verklaring eigendom van [medeverdachte]), die sterk naar dieselolie of benzine ruiken en twee aanstekers en zes aansteeklonten en een pot met calciumcarbide. In doucheruimte liggen een hamer en een aansteker (755-756);
* het water in het doucheputje en de aangetroffen werkschoenen, Mil’Tec gaven beide positieve indicatie aanwezigheid ontbrandbare vloeistof (774-775). De daarvan genomen monsters zijn onderzocht door een deskundige chemisch brandonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (NFI). Deze heeft gerapporteerd dat er in beide monsters vluchtige stoffen zijn aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine (778);
* de aangetroffen kledingstukken (een zwart vest en zwart poloshirt van verdachte en een blauw vest en blauwe spijkerbroek van [medeverdachte], p. 736-737) zijn bemonsterd. De daarvan genomen monsters zijn onderzocht door een deskundige chemisch brandonderzoek van het NFI. Deze heeft gerapporteerd dat er in alle monsters vluchtige stoffen zijn aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine (1281);
* een vergelijkend sporenonderzoek tussen de lek gestoken vier autobanden en het in de woning van [medeverdachte] aangetroffen en in beslaggenomen keukenmes heeft opgeleverd dat niet kan worden vastgesteld dat de beschadiging van de autobanden met dat keukenmes zijn veroorzaakt (808).
Het letsel van verdachte is onderzocht door de forensisch geneeskundige van de GGD. Als informatie van verdachte is genoteerd: Met m’n armen een steekvlam afgeweerd.
De arts constateert het volgende letsel (1) aan de pinkzijde van de onderarm en de vingers (m.u.v. duim) van de rechter arm: roodheid (1e graads brandwond) met op de pols drie diepe ontvellingen na verwijderde blaren (2e graads brandwonden) aan de handrugzijde bij de pols. (2) bij de elleboog rechts een brandwond met een haakse vorm, niet passend bij een steekvlam maar bij kontakt met een hoekig warm voorwerp. De arts merkt op dat het letsel voor een deel (1) te verklaren is door informatie betrokkene.
[medeverdachte] verklaart over deze feiten: “Toen we bij mij thuis zaten begon [verdachte] weer dat hij een grote brand als klapper wilde. Ik vroeg wat hij in gedachte had. Hij zei een hele grote fik. Iets waar op zijn minst 4 korpsen aan te pas moesten komen. Ik zei: ik wil zien, dat je het lef hebt. Hij stond op. Hij had mijn haar nog gedaan, had mijn messen geslepen en afgedaan en pakte een mes op en liep naar buiten. Ik hoorde 4 keer van pssssst. Dat waren dus 4 lekke banden, 2 auto’s. Hij komt terug naar binnen. Hij maakte het mes weer vettig met de borden. Hij komt tegenover me staan met het mes. Hij zei je werkt mee, je helpt me, zo niet, dan steek ik deze in je, dan ben je er binnen een kwartier aan. Hij legde het mes terug in de wasbak. De lichten gingen uit. 10 minuten gewacht en hij zei kom mee naar buiten. Ik heb niets gezegd, ik heb hem gevolgd. Ik heb niet gezegd dat ik niet wilde. Ik durfde dat niet.
Ik keek eens om me heen. Niemand op straat en hij dirigeerde mij rechtstreeks naar het zijdeurtje van de schuur. Ik heb voorzichtig het deurtje opengemaakt. Ik krijg gewoon bevelen. Hij zei maak die deur open. Er was wel iets kracht voor nodig, maar het ging wel. Ik heb hem half open kunnen duwen. Wij naar binnen. Hij ziet waar die jerrycans staan. We liepen er naartoe en hij keek rond. Hij vroeg mij wat brandbare spullen aan te wijzen. Hij vroeg wat er op zolder lag. Ik zei, wat hout en dergelijke rommel, plastic. Hij zei oke. Wacht hier even. Hij ging weer naar buiten, klimt over de schutting. Dat hamertje had hij meegenomen uit de schuur, dat lag daar op een kist. Hij had niet gezegd wat hij ging doen. Op een gegeven moment hoorde ik glas rinkelen. Hij heeft dus aan de achterkant van de schuur de ruit van de achterdeur proberen in te slaan. Daar is hij dus ook gezien. Meneer [getuige 8] heeft hem daar gezien. Hij kwam op een gegeven moment terug, hij zei dat bij er niet in kwam. Ik had zitten wachten. Op een gegeven moment staat hij in eens weer voor mijn neus. Hij zei ik kom er niet in. Ik begreep dat hij had geprobeerd om in de middelste schuur in te breken. Hij zei, draai die kleine jerrycan open. Ik pakte hem en draaide hem open en gaf hem aan hem. Hij pakte hem aan en begon de benzine overal over te gooien. Hij gooide het ook omhoog maar daar lagen planken waardoor er een partij benzine over ons een kletste. Daardoor roken we naar de benzine. Het kwam op mijn schouder en hoofd terecht. Toen was het, ga eruit, ga terug naar binnen en houd je gedeisd daarzo, ik kom er zo aan. Het heeft nog een minuut of 5 geduurd, misschien iets langer en op een gegeven moment hoorde ik woesjjjj. Ik had mij al uitgekleed en even onder de douche gestaan. Een paar tellen later kwam hij binnen denderen. Hij riep dat hij verbrand was. Ik raak in paniek. Ik werd helemaal hysterisch. Ik heb de kleren die hij aan had van zijn lijf gescheurd en in de douche gesodemieterd en 112 gaan bellen. De rest van het verhaal is bekend. Hij is bij [echtgenote vader medeverdachte] onder de douche terecht gekomen. Daar heeft hij nog geprobeerd om, toen ik helemaal gek was en tegen de kastdeur aanzat, vlak voordat hij werd meegenomen, dat verhaal over die vent die weggelopen zou zijn, om dat in mijn maag te splitsen, zodat ik dat ook aan jullie zou vertellen, maar dat verhaal is bij mij niet binnengekomen.”
Ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte] merkt de rechtbank op dat deze heeft verklaard dat verdachte over de schutting is geklommen terwijl het juist [medeverdachte] is geweest die omstreeks dat tijdstip door de getuige [getuige 9] bij die schutting is gezien en herkend. De rechtbank heeft gelet op de inhoud van de verklaring van getuige [getuige 9] geen gronden om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen. Gelet op de veelvuldig wisselende verklaringen van [medeverdachte] zelf en diens verklaring, zoals hiervoor al aangehaald, dat hij had verwacht dat verdachte hem zou belasten, omdat hij dat zelf ook zou doen, heeft de verklaring van [medeverdachte] niet een zelfde betrouwbaarheid. De rechtbank hecht daarom geen waarde aan de verklaring van [medeverdachte] op dit punt. Daar komt bij dat niet kan worden uitgesloten dat het aantreffen van brandbare vloeistoffen in de kleding van verdachte het gevolg kan zijn van contaminatie door de in de douche op dezelfde hoop liggende kleding van [medeverdachte] die naar eigen zeggen deze vloeistof bij het leegschudden van de jerrycan over zich heen had gekregen. Voorts is het letsel van verdachte, blijkens de verklaring van de forensisch geneeskundige voor een deel wel te verklaren door het relaas van verdachte over die nacht.
Een en ander betekent dat, hoewel er ook naar het oordeel van de rechtbank wettig bewijs voor de schuld van verdachte aanwezig kan worden geacht, dit bewijs onvoldoende redengevend of overtuigend is voor diens betrokkenheid bij deze brandstichting. Ook van deze feiten zal hij daarom worden vrijgesproken.
4.4
Slotsom Hoewel de rechtbank zich realiseert dat het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte een aandeel heeft gehad in de ten laste gelegde feiten en dat verdachte, gegeven de afgelegde verklaringen van [medeverdachte] en zijn aanwezigheid op plaatsen van de delicten, minst genomen de schijn tegen zich heeft, is voor de rechtbank gelet op het voorgaande niet in voldoende mate komen vast te staan dat het verdachte is geweest die de feiten alleen of met anderen heeft gepleegd.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal hem dan ook van de feiten vrijspreken, met opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
5. De benadeelde partijen
De benadeelde partijen [aangever 3] (feit 4), [aangever 6] (feit 9), [aangever 8] (feit 13),
[aangever 9] (feit 16) en [aangever 10] (feiten 17 en 18) hebben zich in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen onder 4, 9, 13, 16, 17 en 18 waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kunnen de benadeelde partijen in hun vorderingen niet worden ontvangen. De rechtbank zal de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren.
6. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak - spreekt verdachte vrij van alle hem tenlastegelegde feiten;
De benadeelde partijen - verklaart de benadeelde partijen [aangever 3] (feit 4), [aangever 6] (feit 9), [aangever 8] (feit 13), [aangever 9] (feit 16) en [aangever 10] (feiten 17 en 18) in hun vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk;
- verwijst de benadeelde partijen in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis - heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op, zulks met onmiddellijke ingang.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Duinhof, voorzitter, mr. R.A. Borm en mr. J.B. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van P.L. Francke, griffier, en is (bij vervroeging) uitgesproken ter openbare zitting op 13 februari 2014.