Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/1.1
1.1 Inleidende opmerkingen
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS394509:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zo luidt het opschrift van de Tweede Afdeling van Titel 2 van Boek 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Onder derdenbeslag wordt in dit boek niet begrepen het beslag op een goed waarvan een derde stelt rechthebbende te zijn (art. 456) en evenmin een rechtstreeks beslag op een roerende zaak die zich bij een derde bevindt (vgl. bijv. de art. 461d en 500).
In deze zin ook Stein/Rueb, Compendium, 2002, p. 322.
Volgens mededeling van de advocaat van ABN AMRO Bank worden alleen al onder déze bank jaarlijks ongeveer 5000 derdenbeslagen gelegd. Hoeveel executoriale derdenbeslagen (de Vordering als bedoeld in art. 19 Invorderingswet 1990 daaronder begrepen; zie daarover § 8.2.2) de Ontvanger jaarlijks legt, is niet bekend, maar het zullen er vele duizenden zijn.
Aldus in zijn noot onder HR 16 maart 1951, NJ 1952, 155 (Flora/Nederlands Beheersinstituut).
Zie Dl van der Kwaak, Het rechtskarakter van het beslagrecht (diss. Groningen), 1990. Dit boek bevat echter niet een wetenschappelijke én praktische behandeling van een groot deel van het Nederlandse beslag- en executierecht, wat ook niet de opzet ervan was.
Zie E. Dirix/K. Broeckx, Beslag, 1992. Uit de vele literatuurverwijzingen in dit boek blijkt dat in België heel veel geschreven is over beslag- en executierecht, waaronder met name ook het derden-beslag; zie ook Laurie Lanoye, 'Beslag onder derden op lcwaliteits-/derdenrekeningen', in: Inzake Kwaliteit, 1998, p. 105 e.v.
Zie (o.a.) BaumbachfLauterbachfAlbersfHartmann, Zivil-processordnung, 2001, aant. bij § 828§ 882 (Zwangsvollstreckung in Forderungen und Vermëgensrechtes; 0. Jauernich, Zwangsvollstreckung- und Insolvenzrecht, 1996; p. 85-94; BGH 29 maart 2001, ZIP 19/2001, p. 825 e.v. (in welke uitspraak vele literatuur- en rechtspraakverwijzingen te vinden zijn over met name derdenbeslag (Drittprändung) onder banken); W. Schuschke, 'Die Prändung der offenen kredietlinien', ZIP 2526i2001, p. 1084 e.v., houdende een bespreking van voormelde uitspraak van het BGH (eveneens met vele verwijzingen naar rechtspraak en literatuur, waaronder (zie daar noot 23) alleen al twee dissertaties over derdenbeslag onder banken).
Zie (o.a.) Jean Vincent/Jacques Prévault, Voies d'execution et procédures de distribution, 1993, p. 95112 (la saisie-attribution); Nouveau Code de Procédure Civile, 2002, art. 42-48 van de wet van 9 juli 1991 (nr. 91-650), p. 1873-1881.
Zie daarover o.a. mijn artikel naar aanleiding van de bijdrage van R.D. Vriesendorp in WPNR (2001), 6455, en met name de hiervoor in noot 8 genoemde uitspraak van het BGH uit 2001, onder de titel 'Derdenbeslag en niet opgenomen krediet', NTBR 2002/6, p. 224 e.v. De opmerkingen van Vriesendorp hebben geleid tot tal van beschouwingen over derdenbeslag in bancaire verhoudingen (zie de vindplaatsen vermeld in de noten 2, 5 en 12 van mijn artikel); zie verder ook nog § 3.6.5 (nr. 74, met daarbij noot 217).
Hoewel de laatste druk van dit standaardwerk dateert van 1990 - en ook reeds een bespreking inhoudt van het met ingang van 1 januari 1992 vernieuwde beslag- en executierecht - is dit boek toch niet meer een werkelijk betrouwbare gids.
Zie daarvoor G..J. Hijink, Gerechtelijke uitwinning van roerende zaken (diss. Leiden), 1902 en W. Hugenholtz, Maritaal beslag (diss. Leiden), 1937.
Zie daarvoor Glenn P. Dayala, Het Surinaamse executie- en beslagrecht (diss. Amsterdam UvA), 1998.
Zie daarvoor I.B. Cohen en G. Parser, Behoeft de regeling van het beslag onder derden wijziging?, preadviezen voor de NJV van 1932. Ook Cohen wees er al op (p. 2) hoe 'schaars de Nederlandsche rechtsliteratuur de executie en de conservatoire maatregelen heeft bedeeld'.
Zie daarvoor Stein/Rueb, Compendium Nieuw Burgerlijk procesrecht, 2002, dertiende druk, p. 322341 (executoriaal derdenbeslag) en p. 359-360 (conservatoir derdenbeslag).
Zie daarvoor F.H.J. Mijnssen, Materieel beslagrecht, 1992, tweede druk, p. 66-85.
Zie daarvoor H. Oudelaar, Recht halen, Inleiding in het executie- en beslagrecht, 2000, zesde druk, p. 84-100 (executoriaal derdenbeslag) en p. 147-148 (conservatoir derdenbeslag).
Zie daarvoor Vademecum Burgerlijk Procesrecht, Executie en Beslag, hoofdstuk 8 Q.C. van Oven), 2001, p. 195-256.
Zie in Kluwer Burgerlijke Rechtsvordering, aant. bij de art. 475 e.v. en de art. 719 e.v. Na het overlijden van Stein in het najaar van 1998, is de bewerking door van Mierlo overgenomen, maar nog niet helemaal voltooid; zie voorts nog H.A. Stein, Beslag en executie, 2002, waar het derden-beslag ook vrij uitvoerig wordt behandeld ( p. 61-88).
Zie daarvoor Pari. Gesch. Wijz. Rv, p. 152 e.v. (executoriaal derdenbeslag), en p. 325 e.v. (conservatoir derdenbeslag).
Een veelvoorkomend verhaalsmiddel
1 Het 'beslag onder derden’1 - of in dit boek verder te noemen: het derdenbeslag2 - is vermoedelijk sinds jaar en dag, en mogelijk al vanaf de opneming ervan in ongeveer de huidige vorm in ons burgerlijk procesrecht in 1838, het meest voorkomend door schuldeisers gelegd beslag om tot verhaal van een geldvordering te komen.3 Het belang ervan is in de loop van de vorige eeuw door een aantal ontwikkelingen vermoedelijk nog verder toegenomen. Daarbij kan worden gedacht aan het verschijnsel, zowel bij particulieren als bij ondernemers, om leningen aan te gaan tegen het verstrekken van zekerheden, zoals pand (voorheen: fiduciaire eigendom/cessie) en hypotheek op hun goederen. De aldus bezwaarde goederen - meestal roerende en onroerende zaken - vormen voor andere schuldeisers dan meestal geen reëel verhaalsobject meer, terwijl met name roerende zaken bij executie weinig plegen op te brengen. Mede daardoor zijn vorderingsrechten als verhaalsmiddel meer in zwang gekomen. Een andere ontwikkeling is het met name in de tweede helft van de vorige eeuw sterk toegenomen gebruik van het girale betalingsverkeer, waardoor schuldeisers zich op een betrekkelijk eenvoudige wijze, door het leggen van derdenbeslag onder een bank- of giro-instelling, op door hen gehouden tegoeden kunnen verhalen. Dit neemt niet weg dat ook deze tegoeden in het kader van de hiervoor genoemde - meestal bedrijfsmatige - financieringen (stil) worden verpand (art. 3:239). In de praktijk blijkt dit er toch niet aan in de weg te staan dat, zeker bij particulieren, op grote schaal met succes derdenbeslagen worden gelegd. Zo is de fiscus - in de persoon van de Ontvanger - een veelvuldig beslaglegger onder derden, terwijl de grote banken de meest in aanmerking komende derde-beslagenen zijn.4
Geringe wetenschappelijke belangstelling
2 Het is dan ook bepaald merkwaardig te moeten vaststellen, dat aan een zó veelvuldig in de praktijk gehanteerd verhaalsmiddel als het derdenbeslag, in ons land zó weinig aandacht is besteed. Dat geldt zowel voor de juridische literatuur als ook voor de jurisprudentie die, gemeten over een periode van méér dan 160 jaren waarin het derdenbeslag in ons recht voorkomt, zeker niet overvloedig is te noemen. Een en ander lijkt zeker verband te houden met het feit dat het beslag- en executierecht zich in het algemeen bij ons niet in een grote belangstelling onder juristen heeft kunnen verheugen. Reeds Veegens verzuchtte in 19525 dat
'het executierecht te onzent niet voldoende wetenschappelijk bewerkt is.'
Hoewel daarin sedertdien wel enige verandering is opgetreden6 - zo dient hier met name te worden gewezen op het proefschrift van Van der Kwaak uit 1990 - is de verzuchting van Veegens in de kern genomen nog steeds actueel. In Nederland ontbreekt een moderne en volledige behandeling van het beslag- en executierecht, zoals in België (o.a.) het handboek van Dirix en Broeckx.7 Hetzelfde geldt voor het Duitse beslagen executierecht8 en mogelijk in iets mindere mate voor het Franse recht ter zake.9 Vergelijkingen met vreemd recht zullen in dit boek, waar dat nuttig en verhelderend lijkt, met name worden getrokken met het Duitse en Belgische derdenbeslagrecht, nu die stelsels - meer dan het Franse - vergelijkbaar zijn met het Nederlandse derdenbeslagrecht.10 In Nederland moeten we het echter nog voornamelijk doen met het inmiddels zeer verouderde boek van Jansen over het executie- en beslagrecht.11 De geringe wetenschappelijke belangstelling voor dit onderdeel van het recht blijkt ook uit het feit dat in de twintigste eeuw slechts twee juristen - Hijink (1902) en Hugenholtz (1932) - op een specifiek beslagrechtelijk onderwerp zijn gepromoveerd.12 Voorts heeft Dayala in 1998 nog een dissertatie gewijd aan het Surinaamse executie- en beslagrecht.13
Wat het derdenbeslag betreft zijn het - op de keper beschouwd - eigenlijk alleen de preadviezen van Cohen en Parser uit 193214, waarin deze beslagvorm enigszins als één geheel - maar niet uitputtend en voor een deel inmiddels achterhaald - is behandeld (zie daarover § 2.3.3). Verder moeten wij het sinds jaar en dag doen met algemene en vrij globale beschrijvingen van het derdenbeslagrecht in de algemene handboeken over het burgerlijk procesrecht. Een positieve uitzondering daarop vormt nog steeds het boek van (PA) Stein/Rueb15, waarin veel aandacht wordt besteed aan het (executoriaal en conservatoir) derdenbeslag. Voorts moet in dit verband worden gewezen op Mijnssen16, Oudelaar17, Van Oven18 en (H.) Stein/Van Mierlo19, die allen op hun eigen wijze het derdenbeslagrecht hebben 'bewerkt' en daarmee bijgedragen aan een beter begrip van dit gecompliceerde leerstuk. Zij zullen allen regelmatig in dit boek worden vermeld en aangehaald. Ten slotte dient in dit verband nog de parlementaire geschiedenis van het huidige beslag- en executierecht, zoals dat op 1 januari 1992 in nauwe samenhang met de Boeken 3, 5 en 6 van kracht is geworden, als belangrijke kenbron worden vermeld.20 De regeling van het executoriaal (art. 475-479a) en conservatoir derdenbeslagrecht (art. 718-723), is toen in een aantal opzichten vrij ingrijpend gewijzigd (zie daarvoor § 2.4), zij het dat het derdenbeslag als zodanig in aard en wezen ongewijzigd is gebleven. Hoezeer deze wetsgeschiedenis op tal van punten duidelijk en verhelderend is, toch heeft de wetgever hier - wetenschappelijk gezien - ook kansen laten liggen om dit onderdeel van het beslagrecht werkelijk verder tot ontwikkeling te brengen. Bovendien heeft de wetgever een aantal problemen, zoals bijv. de voor de praktijk belangrijke vraag of de derde-beslagene op de door hem afgelegde Verklaring (art. 476a lid 1) mag terugkomen (zie daarover § 53.4), laten liggen.