ABRvS, 15-08-2018, nr. 201709812/1/A2
ECLI:NL:RVS:2018:2710
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
15-08-2018
- Zaaknummer
201709812/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2018:2710, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 15‑08‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 15‑08‑2018
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 7 oktober 2015 heeft de RDW de erkenning van Oud en Nieuw voor het uitvoeren van algemene periodieke keuringen (hierna: APK) voor de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg met ingang van 14 oktober 2015 voor de duur van zes weken ingetrokken. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de RDW ten grondslag gelegd dat als gevolg van ongepast gedrag van [directeur] van Oud en Nieuw, op 30 juli 2015 onvoldoende medewerking aan de steekproefherkeuring van een voertuig is verleend. Dit was in strijd met artikel 31, vijfde lid, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK, zodat de RDW de erkenning krachtens artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 heeft kunnen intrekken.
201709812/1/A2.
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
APK Keuringsstation Oud en Nieuw B.V. (hierna: Oud en Nieuw), gevestigd te Haarlem,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 6 november 2017 in zaken nrs. 16/3934 en 3936 in het geding tussen:
Oud en Nieuw
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2015 heeft de RDW de erkenning van Oud en Nieuw voor het uitvoeren van algemene periodieke keuringen (hierna: APK) voor de categorie voertuigen tot en met 3.500 kg met ingang van 14 oktober 2015 voor de duur van zes weken ingetrokken.
Bij besluit van 17 augustus 2015 heeft de RDW het door Oud en Nieuw daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 november 2017 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door Oud en Nieuw daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Oud en Nieuw hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2018, waar Oud en Nieuw, vertegenwoordigd door mr. M. Baadoudi, advocaat te Haarlem, en [directeur], en de RDW, vertegenwoordigd door W. de Kwant, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 7 oktober 2015 heeft de RDW ten grondslag gelegd dat als gevolg van ongepast gedrag van [directeur] van Oud en Nieuw, op 30 juli 2015 onvoldoende medewerking aan de steekproefherkeuring van een voertuig is verleend. Dit was in strijd met artikel 31, vijfde lid, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK, zodat de RDW de erkenning krachtens artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 heeft kunnen intrekken.
3. Blijkens zijn verslag van de gebeurtenissen op 30 juli 2015 heeft de steekproefcontroleur de keurmeester, na het technische gedeelte van de herkeuring, medegedeeld dat hij het voertuig zou afkeuren. De steekproefcontroleur is vervolgens naar het kantoor van Oud en Nieuw gelopen om zijn rapport van de steekproefcontrole op te maken. Tijdens het opmaken van zijn rapport heeft hij gezien dat een medewerker van het bedrijf, samen met [directeur], met het aan de steekproefcontrole onderworpen voertuig bezig was. De steekproefcontroleur is naar buiten gelopen en heeft [directeur] en de medewerker opgedragen het voertuig te laten staan tot hij klaar was met zijn rapport en is teruggelopen naar het kantoor.
Vervolgens is [directeur] het kantoor binnengelopen. Hij heeft tegen de steekproefcontroleur gezegd dat hij het niet eens was met het afkeuren van het voertuig en heeft een schop gegeven tegen de tafel, waaraan de steekproefcontroleur zat te schrijven, en daarbij tegen de steekproefcontroleur op luide toon gezegd dat deze hem moest aankijken als hij tegen hem sprak. De steekproefcontroleur heeft [directeur] te kennen gegeven dat hij van dit gedrag niet gediend is en zich niet meer veilig voelde. Hij heeft zijn spullen gepakt en het pand verlaten.
4. Oud en Nieuw betoogt dat de rechtbank ten onrechte meer bewijskracht heeft toegekend aan het schriftelijk verslag van de steekproefcontroleur dan aan de verklaring van [directeur]. Daartoe voert zij aan dat zij zowel in bezwaar als in beroep de verklaring van de steekproefcontroleur heeft betwist. In dit verband acht zij van belang dat zij het schriftelijk verslag van de steekproefcontroleur, dat op 30 juli 2015 zou zijn opgemaakt, pas op 4 augustus 2016 heeft ontvangen en dit tijdsverloop de inhoud en dagtekening van het verslag onbetrouwbaar maakt. Voorts is de rechtbank ten onrechte niet ingegaan op de verklaring van [directeur], dat hij, per ongeluk, tegen de tafel van de steekproefcontroleur is aangelopen en niet daartegen een schop heeft gegeven. Verder heeft de steekproefcontroleur onnodig een voor alle partijen onprettige sfeer gecreëerd en was al langere tijd sprake van spanning in de relatie tussen [directeur] en de steekproefcontroleur, aldus Oud en Nieuw.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat aan de inhoud van een rapport van een steekproefcontroleur sterke bewijskracht toekomt en dat in beginsel van de juistheid van een rapport van een steekproefcontroleur mag worden uitgegaan. In hetgeen Oud en Nieuw aanvoert, is geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de RDW in dit geval ten onrechte geen uitzondering op dat uitgangspunt heeft gemaakt. Dat Oud en Nieuw het schriftelijk verslag van de steekproefcontroleur van 30 juli 2015 eerst op 4 augustus 2016 heeft ontvangen, brengt, anders dan zij stelt, niet met zich dat de inhoud of dagtekening van het verslag onbetrouwbaar is. Voorts is de rechtbank, anders dan Oud en Nieuw stelt, ook op de verklaring van [directeur] ingegaan. De rechtbank heeft overwogen dat zij in die verklaring onvoldoende grond ziet om aan de juistheid van de andersluidende verklaring van de steekproefcontroleur te twijfelen. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat [directeur] als erkenninghouder belang bij zijn ontlastende verklaring heeft. De door Oud en Nieuw gestelde gespannen relatie tussen [directeur] en de steekproefcontroleur brengt niet met zich dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen. Als de steekproefcontroleur, zoals Oud en Nieuw stelt, zich op 30 juli 2015 niet professioneel heeft gedragen door in het bijzijn van klanten op luide toon de aanwijzing te geven het voertuig te laten staan tot zijn rapport klaar was, is dat nog geen rechtvaardiging voor het daaropvolgend ongepast gedrag van [directeur] tegenover de steekproefcontroleur.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018
452.
BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f:
De Dienst Wegverkeer kan een erkenning intrekken indien degene aan wie de erkenning is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Artikel 31, vijfde lid:
Aan een steekproef wordt alle medewerking verleend en de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen worden in acht genomen. (…).