NJB 2017/735:Bestanddeel ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ in art. 343 (oud) Sr: deze bewoordingen impliceren dat de verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor het bewijs van het opzet ten minste is vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan. In casu heeft het hof uit de bewijsvoering – die onder meer inhoudt dat de verdachte wist dat sprake was van een ondeugdelijke administratie binnen de rechtspersoon waarvan hij bestuurder/penningmeester was en dat een faillissement van die rechtspersoon dreigde, maar dat hij desondanks geen maatregelen heeft genomen om de administratie op orde te krijgen – kunnen afleiden dat de verdachte als bestuurder ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon’ heeft gehandeld. Daaraan doet niet af dat binnen de rechtspersoon nimmer een deugdelijke boekhouding werd gevoerd