Hof 's-Hertogenbosch, 26-05-2015, nr. HD 200.124.831/01
ECLI:NL:GHSHE:2015:1887, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
26-05-2015
- Zaaknummer
HD 200.124.831/01
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:1887, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 26‑05‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:135, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 26‑05‑2015
Inhoudsindicatie
verdeling nalatenschap. Vordering ter zake van gebruiksvergoeding en huuropbrengsten afgewezen. Tussenkomst of derdenverzet?
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.124.831/01
arrest van 26 mei 2015
in de zaak van
1. [appellant],wonende te [woonplaats 1],
2. [appellante],wonende te [woonplaats 2],
samen te noemen: [kinderen],
in eerste aanleg eisers in de zaak tegen [geïntimeerde 1], gedaagde in conventie, eisers in reconventie in de (tussenkomst)zaak van [geïntimeerde 2],
advocaat: mr. A.P. van Knippenbergh te Best,
appellanten,
tegen
1. [geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats 3],
hierna te noemen: [vader],
advocaat: mr. L.G.A.A. de Hondt-Buijs, te Best,
in eerste aanleg gedaagde partij in de zaak tegen hem, toen niet verschenen,
2. [geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats 4],
hierna te noemen: [geïntimeerde 2],
advocaat: mr. L.W.M. Hendriks te Maastricht,
in eerste aanleg tussenkomende partij, eiseres in (tussenkomst)conventie, verweerster in
(tussenkomst)reconventie,
geïntimeerden,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 28 mei 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, onder zaaknummer 186439/HAZA 09-94 gewezen vonnissen van 28 december 2011 en 9 januari 2013.
5. Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 28 mei 2013 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 juni 2013;
- -
de memorie van grieven met eiswijziging en één productie;
- -
de memorie van antwoord van [vader];
- -
de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2] met één productie.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
6. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
7. De beoordeling
7.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
7.1.1.
[vader] is in gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [moeder] (hierna: [moeder]). [kinderen] zijn uit dit huwelijk geboren. [moeder] is op [datum 1] 1985 overleden zonder bij testament over haar nalatenschap te hebben beschikt. [vader] en [kinderen] zijn ieder voor 1/3 deel gerechtigd in de nalatenschap van [moeder] (maar [kinderen] hebben de nalatenschap verworpen). De nalatenschap van [moeder] bestaat uit de onverdeelde helft van de volgende activa:
- de woning [adres 1] te [woonplaats 3];
- de woning [adres 2] te [woonplaats 3];
- het garagebedrijf van [vader];
- een klein bedrag aan liquide middelen.
Tot de nalatenschap hoort verder de helft van de schulden onder hypothecair verband met een omvang van € 130.646,13.
7.1.2.
[vader] is op [datum 2] 1995 hertrouwd met [geïntimeerde 2], wederom in gemeenschap van goederen. Dat huwelijk is op 22 januari 1999 ontbonden door inschrijving van hun echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
Omtrent de verdeling van de gemeenschap van goederen van [vader] en [geïntimeerde 2] is beslist in het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 29 september 2004 (productie 4 conclusie van eis in tussenkomst). De rechtbank heeft in dat vonnis (onder meer) de woning [adres 1] te [woonplaats 3], de woning [adres 2] te [woonplaats 3] alsmede de hypothecaire schuld en het garagebedrijf van [vader] aan [vader] toegedeeld onder de verplichting om aan [geïntimeerde 2] een bedrag van € 255.951,55 te voldoen. In het vonnis is voorts bepaald dat de schuld van [vader] aan [kinderen], voortvloeiende uit de verdeling van de nalatenschap van [moeder], bij helfte aan ieder van partijen ([vader] en [geïntimeerde 2]) wordt toegedeeld, zulks voorwaardelijk, namelijk indien en voor zover [vader] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [kinderen]. In het door [vader] tegen dit vonnis ingesteld hoger beroep is door dit hof bij arrest van 15 april 2008 (voor zover thans van belang) het door [vader] aan [geïntimeerde 2] te betalen bedrag verlaagd tot € 202.879,27 en is het vonnis van de rechtbank voor het overige bekrachtigd.
7.2.
Het geding in eerste aanleg
7.2.1.
[kinderen] vorderden in de onderhavige procedure in eerste aanleg, tegen [vader], samengevat:
- verdeling van de nalatenschap van [moeder];
- veroordeling van [vader] tot het afleggen van rekening en verantwoording van het
door hem gevoerde beheer over de nalatenschap van [moeder];
- veroordeling van [vader] tot inbreng in de nalatenschap van [moeder] van de door hem ontvangen vruchten van de nalatenschap en van de huurwaarde van de door hem gebruikte registergoederen, behorend tot de nalatenschap van [moeder].
[vader] is in eerste aanleg niet verschenen.
7.2.2.
[geïntimeerde 2] heeft in eerste aanleg gevorderd dat het haar zou worden toegestaan in de procedure tussen [vader] en [kinderen] tussen te komen. Bij vonnis van de rechtbank van 1 april 2009 is haar toegestaan tussen te komen. Zij heeft vervolgens verweer gevoerd tegen de vorderingen van [kinderen] en van haar kant gevorderd (samengevat) dat de nalatenschap van [moeder] zal worden verdeeld op de wijze zoals door haar in haar conclusie van eis in tussenkomst is verwoord.
7.2.3.
[kinderen] hebben tegen die vorderingen in tussenkomst verweer gevoerd en van hun kant in reconventie gevorderd (samengevat) dat [geïntimeerde 2] zal worden veroordeeld met hen en met [vader] over te gaan tot verdeling van de nalatenschap van [moeder].
7.2.4.
De rechtbank heeft in het eindvonnis waarvan beroep (voor zover thans van belang) in de hoofdzaak (dat is de zaak tegen [vader]) de wijze van verdeling van de nalatenschap van [moeder] aldus gelast dat de woning [adres 1] te [woonplaats 3] aan [vader] wordt toegedeeld tegen een waarde van € 310.000,- onder gehoudenheid om wegens overbedeling aan ieder van de [kinderen] een/derde van de voormelde waarde te voldoen. Verder is [vader] veroordeeld tot het jegens [kinderen] afleggen van rekening en verantwoording ter zake van het beheer van de nalatenschap van [moeder]. De rechtbank heeft de vorderingen in de hoofdzaak voor het overige afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
7.2.5.
In de tussenkomst heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [kinderen] en [vader] ieder voor een/derde deel gerechtigd zijn in de nalatenschap van [moeder]. Het meer of anders gevorderde is afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd.
7.3.
Het geding in hoger beroep
7.3.1.
[kinderen] hebben hoger beroep ingesteld tegen zowel [vader] als [geïntimeerde 2] waarmee kennelijk wordt beoogd te appelleren in zowel de hoofdzaak als in de tussenkomst. Zij hebben in hoger beroep hun eis gewijzigd. Tegen die eiswijziging is geen bezwaar gemaakt. De eiswijziging is toelaatbaar; het hof zal recht doen op de gewijzigde eis.
7.3.2.
[kinderen] hebben één grief aangevoerd, die zich keert tegen rov. 4.9 van het tussenvonnis van 28 december 2011 waarvan beroep. Deze rechtsoverweging heeft betrekking op de hoofdzaak tegen [vader], en wel op de vordering tot toewijzing van een gebruiksvergoeding en van een huurwaarde.
7.3.3.
[kinderen] vorderen in hoger beroep weliswaar de volledige vernietiging van de vonnissen van de rechtbank van 28 december 2011 en 9 januari 2013, maar in hun grief en hun eiswijziging hebben zij uitsluitend aan de orde gesteld dat [vader] dient te worden veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding voor de woning [adres 1] in [woonplaats 3] en tot afdracht van door [vader] ontvangen huur. Het hof gaat er van uit dat het hoger beroep beperkt is tot deze onderwerpen.
7.3.4.
Hoewel [geïntimeerde 2] in het petitum wordt genoemd, wordt in dat petitum geen vordering ingesteld die betrekking heeft op [geïntimeerde 2]. In het bijzonder vorderen [kinderen] geen veroordeling van [geïntimeerde 2] tot betaling van een gebruiksvergoeding of huurwaarde.
7.3.5.
In hun petitum – dat dus betreft [vader] - vorderen [kinderen] ook nog dat het hof voor recht zal verklaren dat [vader] en [kinderen] ieder voor een/derde deel gerechtigd zijn in de nalatenschap van [moeder], maar die beslissing is al opgenomen in het dictum van het eindvonnis van de rechtbank, zodat zij bij die vordering geen belang hebben. Ditzelfde geldt voor hun vordering sub 4, voor zover inhoudende dat de verdeling zal worden gelast van de nalatenschap van [moeder] aldus, dat de woning [adres 1] in [woonplaats 3] wordt toegedeeld aan [vader] tegen een waarde van € 310.000,- onder gehoudenheid om aan ieder van de [kinderen] wegens overbedeling een/derde deel van voormelde waarde te voldoen.
7.3.6.
Wat betreft de gebruiksvergoeding en huurafdracht vorderen [kinderen] in het petitum van hun memorie van grieven:
- te verklaren voor recht dat [vader] ter zake van vergoeding voor het gebruik van
de woning [adres 1] in [woonplaats 3] een bedrag van € 155.800,- dient in te brengen in
de nalatenschap van [moeder];
- te verklaren voor recht dat [vader] ter zake van ontvangen vruchten uit verhuur
van de woning [adres 1] in [woonplaats 3] een bedrag van € 203.364,27 dient in te
brengen in de nalatenschap van [moeder];
- [vader] te gelasten aan [kinderen] ieder een bedrag van
€ 25.966,67 ter zake van hun aandeel in de gebruiksvergoeding van de woning
[adres 1] in [woonplaats 3] te voldoen alsmede een bedrag van € 33.894,04 ter zake van
hun aandeel in de vruchten van die woning, al deze bedragen te vermeerderen met
wettelijke rente.
7.3.7.
[vader] heeft zich ten aanzien van de (gewijzigde) vorderingen van [kinderen] gerefereerd aan het oordeel van het hof. [geïntimeerde 2] heeft tegen de vorderingen verweer gevoerd.
7.4.8.
[geïntimeerde 2] stelt dat zij om twee redenen belang heeft om verweer te voeren. Op de eerste plaats is in het vonnis van de rechtbank d.d. 29 september 2004 beslist dat zij voor de helft draagplichtig is voor de schuld waartoe [vader] jegens [kinderen] zal worden veroordeeld, voor zover die schuld voortvloeit uit de nalatenschap van [moeder].
Zij stelt voorts belang te hebben omdat zij meent dat [vader] en [kinderen] samenspannen om door middel van de onderhavige vorderingen haar verhaalsmogelijkheden met het oog op haar vordering op [vader], te frustreren.
7.5.
De tussenkomst
7.5.1.
Het hof neemt in overweging dat de rechtsfiguur van tussenkomst in de eerste plaats ertoe strekt de tussenkomende partij de mogelijkheid te bieden een eigen recht (vordering) geldend te maken. De tussenkomst strekt er niet toe verweer te voeren in de zaak tussen de eisers en gedaagde in de hoofdzaak (dus om te voorkomen dat [vader] wordt veroordeeld).
De rechtsfiguur van voeging biedt hier geen soelaas omdat [geïntimeerde 2] zich niet aansluit bij het standpunt van de gedaagde in de hoofdzaak, [vader]. Hij heeft zich immers gerefereerd en bestrijdt de vordering van [kinderen] niet.
7.5.2.
Dit eigen recht dat [geïntimeerde 2] geldend wil maken ontleent zij kennelijk aan de hiervoor genoemde draagplicht. [geïntimeerde 2] verlangt kennelijk vastgesteld te zien dat de onderliggende vordering niet bestaat, althans dat zij niet draagplichtig is voor een eventueel vast te stellen schuld van [vader].
7.5.3.
In zoverre vertoont de tussenkomst grote overeenkomst met het rechtsmiddel van verzet door derden, artikel 376 e.v. Rv. Gelet op het bepaalde in artikel 376 Rv moet worden aangenomen dat de rechtsfiguur van tussenkomst mede de strekking heeft te voorkomen dat [geïntimeerde 2] zelf wordt benadeeld door een vonnis tussen [kinderen] en hun vader. [kinderen] hebben de tussenkomst kennelijk ook zo opgevat nu zij [geïntimeerde 2] in hoger beroep hebben betrokken zonder tegen haar een vordering in te stellen.
Een zodanige tussenkomst is toelaatbaar.
7.6.
Verwerping van de nalatenschap
7.6.1.
Tussen partijen staat vast dat [kinderen] hun aandeel in de nalatenschap van [moeder] hebben verworpen wegens een negatief vermogen. Onder de randnummers 2.3 en 4 van de incidentele conclusie tot tussenkomst wordt dit rechtsfeit aangehaald waarmee kennelijk wordt beoogd dit aspect ten verwere voor te dragen (hoewel daar later niet op wordt teruggekomen). Aldus valt niet in te zien dat [kinderen] een recht op een gebruiksvergoeding en op huurafdracht jegens hun vader geldend kunnen maken. Deze vordering tot betaling van gebruiksvergoeding en huurafdracht wordt immers gerelateerd aan de waarde van een deel van de nalatenschap dat aan [kinderen] zou toekomen. Aan hen komt echter geen deel van de nalatenschap toe en derhalve ook geen gebruiksvergoeding respectievelijk huurafdracht met betrekking tot hun aandeel in de nalatenschap.
7.6.2.
Reeds om deze reden is de vordering van [kinderen] tot betaling van een gebruiksvergoeding en van huurafdracht niet toewijsbaar.
[vader] heeft zich in hoger beroep ten aanzien van de vorderingen van [kinderen] weliswaar gerefereerd aan het oordeel van het hof maar hij bestrijdt niet dat zijn kinderen de nalatenschap van [moeder] hebben verworpen (hij kan dat ook niet betwisten want hij heeft die verwerping immers als gevolmachtigde namens hen – zij waren toen nog minderjarig - gedaan). Hiermee ontvalt de grondslag aan de vorderingen van [kinderen] jegens hun vader.
7.7.
De conclusie is dat de vonnissen waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dienen te worden bekrachtigd en dat de in hoger beroep gewijzigde vorderingen van [kinderen] niet toewijsbaar zijn.
Het hof zal de proceskosten tussen [kinderen] en [vader] compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten moet dragen; het hof zal [kinderen] veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, voor zover betrekking hebbend op de procedure tegen [geïntimeerde 2].
8. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af hetgeen bij wijze van wijziging van eis in hoger beroep is gevorderd;
compenseert de kosten van het hoger beroep voor zover die kosten betrekking hebben op de procedure tussen [kinderen] en [vader];
veroordeelt [kinderen] in de kosten van het hoger beroep voor zover die betrekking hebben op de procedure tussen hen en [geïntimeerde 2] en begroot die kosten aan de zijde van [geïntimeerde 2] op € 1.601,- voor verschotten en op € 6.526,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, W.H.B. den Hartog Jager en T.J. Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 mei 2015.
griffier rolraadsheer