Hof Arnhem-Leeuwarden, 05-09-2013, nr. 200.129.395
ECLI:NL:GHARL:2013:6552
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
05-09-2013
- Zaaknummer
200.129.395
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:6552, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 05‑09‑2013; (Hoger beroep)
Uitspraak 05‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De wet voorziet niet in toepassing van de schuldsaneringsregeling indien reeds onherroepelijk sprake is van faillissement. Dan staat nog slechts de weg van artikel 15b Fw open. Verzoek tot omzetting van een (onherroepelijk geworden) faillissement kan niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.129.395
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: C/16/346886)
arrest van de eerste civiele kamer van 5 september 2013
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats appellant],
appellant,
advocaat: mr. J. Visscher.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1
Bij verzoekschriften van 12 februari 2013 hebben appellant (hierna te noemen:[appellant]) en zijn echtgenote [echtgenote appellant], ter afwending van een door hierna onder 1.9 te noemen schuldeisers aangevraagd faillissement, de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, verzocht de wettelijke schuldsaneringsregeling op hen van toepassing te verklaren.
1.2
Bij brief van 18 februari 2013 heeft voornoemde rechtbank [appellant] en zijn echtgenote in de gelegenheid gesteld hun verzoek binnen een maand met de ontbrekende gegevens aan te vullen. Binnen die gestelde termijn hebben [appellant] en zijn echtgenote hun verzoek niet met de gevraagde gegevens aangevuld.
1.3
Bij vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 maart 2013 zijn [appellant] en zijn echtgenote niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat zij niet binnen de in artikel 287 lid 2 van de Faillissementswet (hierna: Fw) genoemde termijn hun verzoek hadden aangevuld.
1.4
Bij brieven van 27 maart 2013 hebben [appellant] en zijn echtgenote hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alsnog aangevuld met de ontbrekende gegevens.
1.5
Bij vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 april 2013 zijn [appellant] en zijn echtgenote (wederom) niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat zij hun verzoek niet binnen de in artikel 287 lid 2 Fw gestelde termijn hebben aangevuld.
1.6
Van voormelde vonnissen zijn [appellant] en zijn echtgenote bij een ter griffie op 9 april 2013 ingekomen verzoekschrift in hoger beroep gekomen bij dit hof. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 13 juni 2013 hebben [appellant] en zijn echtgenote dat hoger beroep ingetrokken. Vervolgens heeft het hof bij arrest van 20 juni 2013 het verzoek in hoger beroep van [appellant] afgewezen.
1.7
Bij op 16 juni 2013 gedateerde verzoekschriften hebben [appellant] en zijn echtgenote de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, wederom verzocht om de wettelijke schuldsaneringsregeling op hen van toepassing te verklaren.
1.8
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 juni 2013 is [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
1.9
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 juli 2013 is [appellant], op verzoek van de stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg en de stichting Opleiding- en ontwikkelingfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en verhuur van mobiele kranen, in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. D.M. Staal tot rechter-commissaris en mr. R. Dufour tot curator.
1.10
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 20 augustus 2013 is ten aanzien van de echtgenote van [appellant] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. 2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij ter griffie van het hof op 28 juni 2013 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 21 juni 2013 en heeft hij het hof verzocht zijn beroep gegrond te verklaren, zijn oorspronkelijke verzoek alsnog toe te wijzen, en het verzoek om de kosten welke in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs moesten worden gemaakt, te vergoeden.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met één bijlage, alsmede van de brief met bijlagen van 15 augustus 2013 en het faxbericht met bijlagen van 27 augustus 2013 van mr. Visscher. In laatstgenoemd schrijven heeft [appellant] de gronden van zijn hoger beroep nader aangevuld. Daarbij verzoekt [appellant] het hof zijn beroep gegrond te verklaren, zijn oorspronkelijke verzoek alsnog toe te wijzen dan wel de zaak terug te wijzen naar de rechtbank, en de kosten die in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs moesten worden gemaakt, te vergoeden.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2013, waarbij [appellant] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Visscher.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
[appellant], geboren op [geboortedatum appellant], is in gemeenschap van goederen gehuwd met[echtgenote appellant]. Samen hebben zij drie kinderen. Van 25 juli 2001 tot 30 november 2012 heeft [appellant] een onderneming in de vorm van een eenmanszaak geëxploiteerd onder de naam [naam zaak]. De schuldenlast van [appellant] bedraagt volgens het bij de Verklaring Schuldsanering gevoegde schuldenoverzicht van 17 juni 2013 in totaal ruim € 327.000,-.
3.2
De rechtbank heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en daarbij het volgende overwogen.“De Faillissementswet voorziet in snelle procedures om aan schuldeisers en schuldenaar duidelijkheid te verschaffen in de situatie, waarin [appellant] beweerdelijk verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, dan wel anderszins in financiële problemen verkeert. [appellant] is reeds eerder in de gelegenheid gesteld om zijn verzoek tot de schuldsaneringsregeling toegelaten te worden aan te vullen.” Van die gelegenheid heeft [appellant] niet, althans niet tijdig, gebruik gemaakt, aldus de rechtbank.
3.3
Het hof oordeelt als volgt. Vast staat dat [appellant] bij vonnis van 9 juli 2013 in staat van faillissement is verklaard. Tegen dat vonnis heeft [appellant] geen rechtsmiddel aangewend, zodat dit vonnis en dus het faillissement onherroepelijk is geworden. In geval een faillissement eenmaal is uitgesproken rest een gefailleerde die alsnog wil worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling nog slechts de mogelijkheid om via de weg van artikel 15b Fw omzetting van het faillissement te verzoeken (HR 29 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010: BK4947 en HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4878). Het hoger beroep van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank van 21 juni 2013 kan er dus niet toe leiden dat op hem alsnog de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard. Dat zou immers betekenen dat [appellant] voor dezelfde schulden zowel in staat van faillissement verkeert als dat op hem de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is. In die samenloop voorziet de wet niet en die samenloop moet in strijd met het wettelijke systeem worden geacht.
3.4
[appellant] heeft ter gelegenheid van de behandeling in hoger beroep verzocht om zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling aan te merken als een verzoek tot omzetting ex artikel 15b Fw. Een dergelijk verzoek kan evenwel niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan. Een verzoek tot omzetting is een eigensoortig verzoek dat verschilt van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling en ook eigen procedurele voorschriften (zie bijvoorbeeld artikel 15b lid 4 Fw) kent. Een dergelijk verzoek dient te worden ingediend bij de rechtbank waarbij het verzoek tot faillietverklaring werd ingediend (artikel 15b lid 2 Fw).
3.5
Ten overvloede overweegt het hof dat de rechtbank [appellant] op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellant] had reeds eerder hangende een jegens hem ingediend faillissementsverzoek verzocht om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsanerings-regeling en hij was reeds bij vonnissen van 25 maart 2013 en 3 april 2013 in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Het tegen laatstgenoemd vonnis ingestelde hoger beroep heeft [appellant] ter zitting van het hof van 13 juni 2013 ingetrokken waarna dat vonnis onherroepelijk is geworden. De geboden spoed en duidelijkheid in faillissementsprocedures brengen met zich dat [appellant] dan niet weer een schuldsaneringsverzoek kan indienen waardoor de behandeling van het jegens hem ingediende faillissementsverzoek opnieuw zou worden geschorst. Dat zou anders geweest zijn indien op het faillissementsverzoek afwijzend was beslist (in dat geval had [appellant] in beginsel alsnog een nieuw verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kunnen indienen) maar nu het faillissementsverzoek (onherroepelijk) is toegewezen staat [appellant] nog slechts de weg van artikel 15b Fw open.
3.6
Het hoger beroep faalt derhalve. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 juni 2013;wijst het meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, P.H. van Ginkel en H.C. Frankena, en is op5 september 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.