RvdW 2020/407
Goederenrecht. ‘Inschrijfbaar feit’ in zin art. 3:17 BW; bescherming tegen onvolledigheid openbare registers (art. 3:24 BW); bestaand hypotheekrecht rust na ruilverkaveling op ander, vervangend perceel (art. 160 lid 3 Landinrichtingswet (oud)); zaaksvervanging geen inschrijfbaar feit.
HR 20-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:484
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
20 maart 2020
- Magistraten
Mrs. C.A. Streefkerk, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
19/00261
- Conclusie
A-G mr. W.L. Valk
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS195706:1
- Vakgebied(en)
Goederenrecht / Algemeen
Goederenrecht / Zekerheidsrechten
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:484, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑03‑2020
ECLI:NL:PHR:2019:1332, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑11‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑04‑2019
Beroepschrift, Hoge Raad, 16‑01‑2019
- Wetingang
Samenvatting
Of een feit ‘voor inschrijving in de registers vatbaar’ is als bedoeld in art. 3:24 BW, wordt bepaald door het antwoord op de vraag of inschrijving in de openbare registers door enige wettelijke bepaling mogelijk wordt gemaakt. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van art. 3:17 BW. In art. 3:17 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.