RvdW 2019/180
Procesrecht. Incidentele vordering tot verbinden voorwaarde van zekerheidstelling aan in vorige instantie uitgesproken uitvoerbaarverklaring bij voorraad (art. 235 Rv).
HR 18-01-2019, ECLI:NL:HR:2019:61
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
18 januari 2019
- Magistraten
Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders, H.M. Wattendorff
- Zaaknummer
18/01732
- Conclusie
A-G mr. M.L.C.C. Lückers
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS49172:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Burgerlijk procesrecht / Beslag en executie
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1440, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑09‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:602, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑06‑2019
ECLI:NL:HR:2019:61, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑01‑2019
ECLI:NL:PHR:2018:1455, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑11‑2018
- Wetingang
Essentie
Procesrecht. Incidentele vordering tot verbinden voorwaarde van zekerheidstelling aan in vorige instantie uitgesproken uitvoerbaarverklaring bij voorraad (art. 235 Rv).
Samenvatting
Met betrekking tot de vordering bedoeld in art. 235 Rv, tot het verbinden van de voorwaarde van zekerheidstelling aan de uitvoerbaarheid bij voorraad van een in vorige instantie gegeven beslissing, gelden op overeenkomstige wijze de maatstaven, genoemd in HR 20 maart 2015, NJ 2015/158, voor de vordering om een beslissing die in een vorige instantie is gegeven, alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De Hoge Raad heeft overwogen dat indien in vorige instantie ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.