Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/14.2.8.4
14.2.8.4 Causaal verband
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS376712:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie Kamphuisen 1943, p. 34; Meijers/Vermeulen 1967, p. 238, zie voorts Meijers 1934; Van Opstall 1961, p. 40.
Zie ook Van Nispen 1985, p. 226, noot 5, die opmerkt dat deze constructie niet erg overtuigt.
Zie ook Van Schaick 1987. Van Schaick betoogt dat dit volgt uit het arrest van het Benelux-Gerechtshof van 14 april 1983, NJ 1983, 615, m.nt. Heemskerk, 'dat ten aanzien van een verbeurde dwangsom, wat de tenuitvoerlegging betreft, niet anders moet worden geoordeeld dan ten aanzien van andere rechtsgevolgen van een tenietgegane rechterlijke uitspraak.'
Zie Heemskerk 1990, nr. 30.
Bij het al dan niet naleven van een hoofdveroordeling is dit het geval.
Anders: Kamphuisen 1943, p. 34.; Meijers/Vermeulen 1967, p. 238.
Zie ook 14.2.83.
Ter ondersteuning van de stelling dat de executant jegens de ongehoorzame veroordeelde ter zake van betaalde dwangsommen niet schadeplichtig zou zijn, is voorts in de literatuur wel aangevoerd dat dit handelen niet als adequate oorzaak van de schade zou kunnen worden opgevat1 Mijns inziens overtuigt ook deze stelling niet:2 de schade moet wel degelijk als - weliswaar indirect - gevolg van de bedreiging worden aangemerkt. 3 Voor zover gesteld zou worden dat de schade niet uit de bedreiging, maar uit het effectueren van de bedreiging voortvloeit, zal dit de executant echter ook niet van aansprakelijkheid ontslaan. In de woorden van Heemskerk: De betaling van dwangsommen is een vorm van nakoming van het kortgedingvonnis en wel van de daarin opgenomen subsidiaire veroordeling. De eiser, die door dreiging met executie zijn wederpartij tot betaling van dwangsommen heeft gedwongen of alsnog dwingt, dwingt hem dus tot nakoming van de subsidiaire veroordeling en pleegt daarmee een onrechtmatige daad'.4
Om te illustreren dat in een geval als dit causaal verband moet worden aangenomen, is het aardig een vergelijking te maken met een geval, waarin getracht wordt iemand onder dreiging met publicatie van een compromitterende foto een geldbedrag afhandig te maken. Stel dat de betrokken persoon zich niet laat chanteren, zijn bedreiger tot publicatie overgaat en daaruit schade voortvloeit. Is denkbaar dat men in dit geval het standpunt inneemt dat deze schade niet uit het handelen van de bedreiger voortvloeit, maar uitsluitend uit de keuze van het slachtoffer om aan de bedreiging geen gehoor te geven? Ik zou die stelling niet durven verdedigen. Is voorts relevant of de bedreiger op het negeren van zijn bedreiging heeft gerekend? Ik meen van niet. Aan de bedreiging kan gevolg worden gegeven of deze kan worden genegeerd; ook als beide gevolgen niet even geoorloofd zijn,5 zijn deze gevolgen wel beide redelijkerwijs te verwachten.6 Tegen het hiervoor gegeven voorbeeld zou wellicht nog kunnen worden aangevoerd dat het ontstaan van de dwangsomvordering en het handelen van de veroordeelde in één ondeelbaar rechtsmoment plaatshebben, terwijl in het gegeven voorbeeld het besluit niet te betalen voorafgaat aan publicatie en dit laatste bovendien een extra handeling van de bedreiger vereist. Toch levert deze constatering geen relevant verschil op. Essentieel is immers dat de dreiging van de executant in combinatie met het wettelijk systeem ervoor zorgt dat van de zijde van de executant voor het doen ontstaan van de dwangsomvordering geen nadere actie benodigd is. Door te betekenen heeft de executant - gegeven het wettelijk systeem - de situatie zo ingericht, dat het enkele handelen van de veroordeelde al het ontstaan van de dwangsomvordering met zich brengt. De schade die door het voldoen van de dwangsomvordering ontstaat, moet mijns inziens dan ook als gevolg worden gekwalificeerd van het aldus inrichten van de situatie als geheel.
Het is ten slotte niet juist om de dwangsomveroordeling te bezien als op zichzelf staande geldveroordeling, in plaats van als executiemiddel ten aanzien van de veroordeling die men ermee beoogt af te dwingen. Wanneer een voorlopige voorziening onrechtmatig ten uitvoer is gelegd, brengt dat in beginsel schadeplichtigheid mee, ook ten aanzien van de schade die als gevolg van toepassing van het executiemiddel is ontstaan.7 Het feit dat het gedrag van de veroordeelde de toepassing van het executiemiddel noodzakelijk heeft gemaakt, neemt niet weg dat de schade die door toepassing ervan wordt veroorzaakt, van het handelen van de executant het gevolg is.
Aldus luidt de conclusie dat de veroordeelde die op grond van een terzijde gesteld kortgedingvonnis dwangsommen heeft betaald, schade heeft geleden die een gevolg is van het handelen van zijn wederpartij. De executant kan zich niet tegen aansprakelijkheid verweren door zich erop te beroepen dat tussen zijn handelen en de schade causaal verband ontbreekt, omdat niet hij, maar de veroordeelde die schade zou hebben veroorzaakt.