EHRM 18 februari 2010, nr. 39660/02.
HR, 04-10-2011, nr. 10/00938
ECLI:NL:HR:2011:BR2216
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-10-2011
- Zaaknummer
10/00938
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BR2216
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Verkeersrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2011:BR2216, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑10‑2011; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2011:BR2216
ECLI:NL:PHR:2011:BR2216, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑06‑2011
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BR2216
- Vindplaatsen
VR 2013/52
Uitspraak 04‑10‑2011
Inhoudsindicatie
Bewijsmotivering. Het middel klaagt terecht dat niet uit het dossier blijkt dat het voertuig van verdachte metallic lak had en dat dat gegeven ook niet op de terechtzitting in hoger beroep aan de orde is geweest. Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, omdat hetgeen het Hof heeft overwogen m.b.t. de kleur van de auto van zo ondergeschikte aard is dat die omstandigheid aan de toereikendheid van de bewijsmotivering niet afdoet.
4 oktober 2011
Strafkamer
nr. 10/00938
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 29 januari 2010, nummer 20/004615-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel komt op tegen de verwerping van het verweer dat de verdachte moet worden vrijgesproken aangezien de getuige [getuige 1] melding maakt van een grijs voertuig dat bij het ongeval betrokken was, terwijl de auto van de verdachte groen is.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"Feit 1: hij op l december 2007 te Tilburg als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg en/of de Brakman de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [betrokkene 1]) schade was toegebracht.
Feit 2 subsidiair: hij op 1 december 2007 te Tilburg op de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto), bij het naar rechts afslaan, teneinde de Brakman in/op te rijden, een voertuig (fiets) (bestuurd door [betrokkene 1]), dat op dezelfde weg zich naast, althans zich rechts dicht achter hem bevond, niet heeft laten voorgaan, waarbij schade aan goederen is toegebracht."
3.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik doe aangifte van verlaten plaats ongeval.
Op zaterdag 1 december 2007 omstreeks 14.10 uur reed ik op mijn fiets in goede en onbeschadigde staat over het fietspad, gelegen langs de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg. Ter hoogte van de Brakman wilde ik rechtdoor oversteken om mijn weg te vervolgen. Toen ik groen licht kreeg, fietste ik langzaam op. Ik zag ineens een auto voor me op de weg. Deze auto reed mij aan. Mijn fiets heeft schade. De bestuurder van die auto heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder dat hij gelegenheid had geboden tot vaststelling van zijn identiteit en die van het door hem bestuurde motorvoertuig."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op zaterdag 1 december 2007 omstreeks 14.15 uur reed ik vanaf de Dongenseweg te Tilburg in de richting van de Reeshof te Tilburg. Ik reed op het fietspad langs de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg te Tilburg. Ik was even tevoren op hetzelfde fietspad voorbijgereden door een oudere man op een fiets. Ik zag dat deze man vervolgens was gestopt bij het verkeerslicht bij de kruising, omdat het verkeerslicht op rood stond en ik ben vervolgens bij hem gaan staan, omdat ik voor hetzelfde verkeerslicht moest wachten. Wij stonden daar met ons tweeën. Ik zag dat het verkeerslicht vervolgens op groen sprong en ik zag dat de oudere meneer aantrapte om de kruising over te steken. Ik zag vanuit de hoek van mijn ogen aan de linkerkant een grote auto aankomen en ik zag dat deze bij de kruising waar wij stonden rechtsaf het industrieterrein inreed. Ik zag dat de oudere meneer de kruising opgereden was en met zijn beide wielen op het weggedeelte stond. Ik zag dat de man door de bijrijderkant van de auto werd geraakt en dat de oudere man met zijn fiets omviel.
Ik zag dat de auto in de richting van de McDonalds was gereden. Ik heb het kenteken wel gezien echter heb ik alleen de eerste cijfercombinatie onthouden en deze combinatie was 14 en het was een geel kenteken. Ik zag dat nog een getuige, een jongen met een zwarte Volkswagen Golf, bij ons was komen staan. Die jongen zei dat hij naar de auto ging rijden. Ik had tegen hem gezegd dat het merk van de auto die de oudere man aangereden had, een Chrysler was van het type Voyager en dat de cijfercombinatie met 14 begon."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik ben afgelopen zaterdag, 1 december 2007, getuige geweest van een ongeval waarbij een oude meneer door een automobilist werd aangereden. Ik stond in mijn personenauto, een zwarte volkswagen Golf, voor het verkeerslicht aan de Brakman te Tilburg. Links van mij zag ik twee fietsers voor een verkeerslicht staan. Zij stonden op het fietspad dat langs de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg gelegen is. Ik zag dat de twee fietsers begonnen te fietsen. Ik zag ook een personenauto de bocht omkomen en rechtsaf slaan. De auto kwam van de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg en sloeg de Brakman in. Ik zag dat hij die oude man omver reed. Die man bevond zich namelijk al op de rijbaan. De man is op de grond gevallen. Ik zag dat diezelfde auto hierna gewoon doorreed.
De jongen die bij de oude man had gestaan bij het verkeerslicht had een deel van het kenteken van de auto gezien. Hij vertelde mij dat het kenteken begon met 14-[AA]-.
Nadat we de man overeind hadden geholpen ben ik gaan kijken of ik de auto nog ergens aantrof, ik zag dat de auto bij de McDrive stond. Ik zag dat het een auto van het merk Chrysler, type Voyager, betrof. Ik zag dat de auto gele kentekenplaten had. Ik sprak de bestuurder van deze auto aan. Ik kan deze bestuurder als volgt omschrijven:
- man
- getinte huidskleur (buitenlands ogend)
- kort donker haar
- fors dik postuur
Ik vertelde dat hij net een oude man had aangereden."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten of een van hen:
"Op zaterdag 1 december 2007 omstreeks 14.15 uur kregen wij de melding dat er zojuist op de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg een aanrijding had plaatsgevonden waarbij de tegenpartij was doorgereden.
Ter plaatse troffen we de getuige [betrokkene 2]. Ik, verbalisant [verbalisant 2], hoorde dat getuige [betrokkene 2] tegen mij vertelde dat hij de bestuurder van de personenauto die na het ongeval was doorgereden achterna was gegaan. Ik hoorde dat hij tegen mij vertelde dat hij hem zag staan bij de McDonalds. Het kenteken van de personenauto zou zijn: 14-[AA-BB].
Op dinsdag 4 december 2007 heb ik, verbalisant [verbalisant 1], onderzoek naar de tenaamgestelde van de personenauto gedaan. De personenauto bleek op naam te staan van '[A]' uit [plaats]. Ik zocht in het bedrijfsprocessensysteem van de politie op naam van '[A]'. Op deze naam komen twee personen naar voren die eigenaar zijn van dit bedrijf, [betrokkene 3] en [verdachte]. Ik reed naar [verdachte], woonachtig aan de [a-straat] te Tilburg. Hier stond vlakbij de woning de genoemde Chrysler met handelaarkentekenplaten. Ik belde aan bij de betreffende woning. Er werd open gedaan door een manspersoon, die zichzelf kenbaar maakte als zijnde [verdachte]. Ik vroeg hem of de auto van hem was, wat hij bevestigde. Hij vertelde dat de auto van zijn autobedrijf was. Ik vertelde hem dat die auto op zaterdag 2 (het hof begrijpt: 1) december 2007 betrokken was geweest bij een verlaten plaats ongeval. Ik hoorde dat [verdachte] hierop antwoordde dat er afgelopen zaterdag proefritten zijn geweest met de genoemde personenauto. Ik sprak met hem af dat hij achter de naam van degene zou komen die op die zaterdag omstreeks de tijd van de aanrijding een proefrit had gemaakt."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Ik ben mede-eigenaar van autobedrijf [A]. Op zaterdag 2 (het hof begrijpt: l) december 2007 is gereden met de Chrysler Voyager, kenteken 14-[AA-BB]. Er zijn twee proefritten geweest, o.a. door een blanke Nederlandse man. Proefritten zijn altijd met een groene kentekenplaat. Ik heb met dezelfde auto mijn zoon opgehaald. Ik heb geen gegevens van degenen die de proefrit maakten."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Het opgegeven signalement dat door getuige [betrokkene 2] wordt genoemd, komt overeen met de uiterlijke kenmerken van verdachte [verdachte]."
3.2.3. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Door de raadsman van verdachte is voorts aangevoerd, dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem ten laste gelegde, omdat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het voertuig dat betrokken is geweest bij de aanrijding, het voertuig van zijn cliënt is geweest, dan wel dat zijn cliënt de bestuurder is geweest.
De raadsman voert daartoe aan dat de getuige [betrokkene 2] verklaart dat getuige [getuige 1] verteld heeft dat het kenteken begon met 14-[AA]-, terwijl getuige [getuige 1] verklaart dat hij slechts de eerste cijfercombinatie heeft gezien. Voorts voert de raadsman aan dat de getuige [getuige 1] melding maakt van een grijs voertuig.
Op grond van de inhoud van het proces-verbaal van de politie en van hetgeen door aangever, de getuigen en de verdachte is verklaard, gaat het hof er van uit dat de getuige [betrokkene 2] van getuige [getuige 1] het eerste deel van het kenteken heeft gehoord. Getuige [betrokkene 2] heeft zelf de cijfer-lettercombinatie van het kenteken niet gezien. Met betrekking tot de kleur merkt het hof op dat bij lichtinval van metalliclak de kleur een vertekening kan geven.
De getuigen [getuige 1] en [betrokkene 2] verklaren beiden over gele kentekenplaten. Het hof wijst de verklaring van verdachte met betrekking tot de groene kentekenplaten als niet geloofwaardig van de hand.
Het verweer van de zijde van de verdediging wordt dan ook verworpen."
3.3. Het middel klaagt terecht dat niet uit het dossier blijkt dat het voertuig van de verdachte metallic lak had en dat dat gegeven ook niet op de terechtzitting in hoger beroep aan de orde is geweest. Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, omdat hetgeen het Hof heeft overwogen met betrekking tot de kleur van de auto van zo ondergeschikte aard is dat die omstandigheid aan de toereikendheid van de bewijsmotivering niet afdoet. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof immers vastgesteld dat:
- [getuige 1] en [betrokkene 1] getuigen waren van de aanrijding en de daarbij betrokken auto zelf hebben gezien;
- [getuige 1] het merk en het type van die auto heeft herkend, het begin van het kenteken van die auto heeft waargenomen en heeft gezien dat de auto wegreed in de richting van de McDonalds;
- [betrokkene 2], die van [getuige 1] het begin van het kenteken (14-[AA]) en merk en type van die auto heeft vernomen, deze auto - waarvan het complete kenteken 14-[AA-BB] bleek te zijn - zeer kort daarop heeft aangetroffen bij de McDrive;
- dit kenteken op naam stond van het autobedrijf van de verdachte en dat deze de auto die dag heeft gebruikt; en
- het signalement van de bestuurder van die auto overeenkwam met dat van de verdachte [verdachte].
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 4 oktober 2011.
Conclusie 28‑06‑2011
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch wegens ‘overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ (feit 1) en ‘overtreding van artikel 18, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens’ (feit 2 subsidiair) veroordeeld tot een geldboete van € 650,- subsidiair 13 dagen hechtenis (feit 1) en een geldboete van € 250,- subsidiair 6 dagen hechtenis (feit 2 subsidiair).
2.
Namens verdachte heeft mr. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt over de verwerping van een ter terechtzitting voorgedragen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, strekkende tot uitsluiting van het bewijs van de op 10 december 2007 tegenover de politie afgelegde verklaring van de verdachte, omdat de verdachte voorafgaand aan het verhoor niet in de gelegenheid is gesteld om een advocaat te raadplegen.
4.
Het Hof heeft het hiervoor bedoelde verweer als volgt weergegeven en verworpen:
‘Het hof overweegt in het licht van het verweer van de raadsman zoals weergegeven in zijn pleitnotitie het volgende:
‘De raadsman heeft onder verwijzing naar het arrest van het EHRM d.d. 27 november 2008 (zaak Salduz), waaruit zou voortvloeien dat de verdachte die door de politie wordt gehoord, enige vorm van rechtsbijstand moet hebben en dat, als het daaraan heeft ontbroken, de tijdens het politieverhoor afgelegde verklaring niet tegen hem mag worden gebruikt.
Het hof stelt vast dat de verdachte was uitgenodigd voor een gesprek bij de politie op 10 december 2007, 10 dagen na de aanrijding. Het hof is van oordeel dat, nu de verdachte niet is aangehouden, hij voldoende gelegenheid had om voorafgaand aan dat gesprek een advocaat te consulteren.
Dit verweer wordt dan ook verworpen.’’
5.
In de toelichting op het middel wordt gesteld dat, nu de verdachte voorafgaand aan het verhoor van 10 december 2007 niet is medegedeeld of hij als getuige of als verdachte werd gehoord en hij niet is gewezen op zijn recht om voorafgaand aan het verhoor een raadsman te consulteren, niet kan worden gesteld dat de verdachte op de hoogte was van het bestaan van het consultatierecht en dat hij ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dit recht.
6.
Het middel stelt de vraag aan de orde of ook een niet-aangehouden verdachte voorafgaand aan een verhoor door de politie in de gelegenheid moet worden gesteld om een advocaat te raadplegen. Deze vraag is reeds aan de orde geweest in de zaak Zaichenko v. Russia1. en in het arrest van de Hoge Raad van 9 november 20102.. Uit voornoemde uitspraken volgt dat de in de zaak Salduz3. geformuleerde regel met betrekking tot het consultatierecht van een aangehouden verdachte niet zonder meer ook geldt als het gaat om een niet-aangehouden verdachte.
7.
Zoals mijn ambtgenoot Knigge uiteenzet in zijn conclusie bij HR 9 november 2010, LJN BN7727, NJ 2010, 615 kan aan de zaak Zaichenko worden ontleend dat bij de beantwoording van de vraag of er omstandigheden zijn op grond waarvan de verklaringen die een niet-aangehouden verdachte heeft afgelegd zonder eerst in de gelegenheid te zijn gesteld een raadsman te raadplegen moeten worden uitgesloten van het bewijs, betekenis toekomt aan (de mate van) de beperking van de (bewegings)vrijheid van de verdachte.
8.
In aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet was aangehouden en hij tien dagen nadat de aanrijding had plaatsgevonden door de politie is uitgenodigd voor een gesprek, zodat hij voldoende gelegenheid had om een raadsman te consulteren, getuigt 's Hofs kennelijke oordeel dat het feit dat de verdachte door de politie niet uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld om een raadsman te raadplegen een eerlijk proces niet in de weg staat, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
9.
Voor zover in de toelichting op het middel wordt betoogd dat de verdachte voorafgaand aan het verhoor niet is medegedeeld of hij als getuige of als verdachte werd gehoord, miskent het dat in cassatie niet voor het eerst een beroep kan worden gedaan op feiten en omstandigheden die niet ter gelegenheid van de behandeling door het Hof zijn aangevoerd of door het Hof zijn vastgesteld.4.
10.
Het middel faalt.
11.
Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof onvoldoende gemotiveerd het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt heeft verworpen dat, nu de getuige [getuige 1] spreekt over een grijs voertuig terwijl uit het RDW-kentekenbestand blijkt dat de auto van de verdachte groen is, de verdachte van het hem tenlastegelegde zou moeten worden vrijgesproken.
12.
Het Hof heeft het verweer als volgt weergegeven en verworpen:
‘Door de raadsman van de verdachte is voorts aangevoerd, dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem ten laste gelegde, omdat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het voertuig dat betrokken is geweest bij de aanrijding, het voertuig van zijn cliënt is geweest, dan wel dat zijn cliënt de bestuurder is geweest.
De raadsman voert daartoe aan dat de getuige [getuige 1] verklaart dat hij slechts de eerste cijfercombinatie heeft gezien. Voorts voert de raadsman aan dat de getuige [getuige 1] melding maakt van een grijs voertuig.
Op grond van de inhoud van het proces-verbaal van de politie en van hetgeen door aangever, de getuigen en de verdachte is verklaard, gaat het hof er van uit dat de getuige [betrokkene 2] van getuige [getuige 1] het eerste deel van het kenteken heeft gehoord. Getuige [betrokkene 2] heeft zelf de cijfer-/lettercombinatie van het kenteken niet gezien. Met betrekking tot de kleur merkt het hof op dat bij lichtinval van metalliclak de kleur een vertekening kan geven. De getuigen [getuige 1] en [betrokkene 2] verklaren beiden over gele kentekenplaten. Het hof wijst de verklaring van verdachte met betrekking tot de groene kentekenplaten als niet geloofwaardig van de hand.
Het verweer van de zijde van de verdediging wordt dan ook verworpen.’
13.
Blijkens de toelichting richt het middel zich in het bijzonder tegen 's Hofs overweging dat ‘bij lichtinval van metalliclak de kleur een vertekening kan geven’. Deze stelling kan, aldus de toelichting, niet gelden als een feit van algemene bekendheid terwijl voorts de gebezigde bewijsmiddelen niet inhouden dat de auto metallic lak had.
14.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt inderdaad niet dat de auto waarmee de aanrijding werd veroorzaakt metallic lak had. Evenmin kan als feit van algemene bekendheid gelden dat metallic lak bij lichtinval een vertekening van de kleur kan geven. De verwerping van het verweer van de raadsman is derhalve onvoldoende met redenen omkleed.
15.
Het middel slaagt.
16.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑06‑2011
EHRM 27 november 2008, nr. 36391/02.
Een blik over de papieren muur leert dat het in het geding zijnde proces-verbaal van verhoor vermeldt dat de verdachte voorafgaand aan het verhoor is medegedeeld waarvan hij werd verdacht en dat hij niet tot antwoorden verplicht was.