Rb. Den Haag, 20-11-2014, nr. C/09/453708 / HA RK 13-562
ECLI:NL:RBDHA:2014:16643, Sprongcassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
20-11-2014
- Zaaknummer
C/09/453708 / HA RK 13-562
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2014:16643, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 20‑11‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2016:293, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
Wet conflictenrecht afstamming; art. 100 Burgerlijk Wetboek Boek 10; art. 2 Rijkswet op het Nederlanderschap; art. 4 Rijkswet op het Nederlanderschap
- Vindplaatsen
JV 2015/157
Uitspraak 20‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Rijkswet op het Nederlanderschap. Australisch afstammingsrecht.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/453708 / HA RK 13-562
Beschikking van 20 november 2014
in de zaak van
1. [A],
2. [B],
verzoekers,
advocaat mr. V. Kidjan te Amsterdam,
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Veiligheid en Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door mr. J.E.A. Pesch.
Verzoekers worden hierna afzonderlijk aangeduid met ‘[A]’ en ‘[B]’ en belanghebbende met ‘de IND’.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het op 29 oktober 2013 ingekomen verzoekschrift,
- -
het op 2 mei 2014 ingekomen aanvullend verzoek,
- -
de brieven van mr. Kidjan van 14 mei 2014 en 8 juli 2014,
- -
de brieven van de IND van 9 januari 2014 en 25 augustus 2014,
- -
de brief van de officier van justitie van 22 september 2014.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2014. Namens verzoekers is mr. Kidjan verschenen en namens de IND mr. Pesch. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven geen prijs te stellen op een mondelinge behandeling.
Mr. Kidjan heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
2. De feiten
2.1.
[A] is op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] (Australië) geboren. [B] is op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] (Australië) geboren. De moeder van [A] en [B] is [moeder] (Australische nationaliteit), geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats], Australië, (verder te noemen ‘[moeder]’). De biologische vader van [A] en [B] is de heer [vader] (Nederlandse nationaliteit), geboren op [geboortedag] 1949 te [geboorteplaats], Indonesië, (verder te noemen ‘[vader]’). Ten tijde van de geboorte van verzoekers was [vader] gehuwd met [X], geboren op [geboortedag] 1952 te [geboorteplaats] (Australië). Dit huwelijk is op 12 april 2008 door echtscheiding ontbonden. Op 3 juli 2013 zijn [vader] en [moeder] in Sydney met elkaar in het huwelijk getreden.
2.2.
Verzoekers zijn geboren en getogen in een feitelijke gezinssituatie met hun biologische vader, [vader], en hun moeder, [moeder]. Op 20 november 2002 hebben [vader] en [moeder] het vaderschap van [vader] bevestigd door ondertekening van ‘statutory declarations’. Op 30 oktober 2002 is [vader] als vader opgenomen in de geboorteakte van [B] en op [geboortedag] 2002 in de geboorteakte van [A].
2.3.
Verzoekers kregen bij hun geboorte de geslachtsnaam [moeder]. [A] heeft zijn geslachtsnaam eerst laten wijzigen in [andere achternaam] en vervolgens op 10 mei 2010 in [vader]. [B] heeft haar geslachtsnaam op 14 april 2010 laten wijzigen in [vader]. Op 28 mei 2011 hebben [moeder] en [vader] ‘Paternity Acknowledgments’ ondertekend, waarin zij beiden verklaren dat [vader] de vader is van verzoekers.
2.4.
Op 9 juli 2013 heeft de Supreme Court van New South Wales (hierna: Supreme Court) vastgesteld dat [vader] de juridische vader is van verzoekers vanaf hun geboorte. In november 2013 zijn door de Nederlandse vertegenwoordiging in [geboorteplaats] – volgens de IND op onjuiste gronden – paspoorten aan verzoekers verstrekt.
3. Het verzoek
3.1.
Verzoekers verzoeken de rechtbank vast te stellen dat zij beiden in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Zij stellen zich primair op het standpunt dat zij beiden, naar toepasselijk Australisch afstammingsrecht, bij en door hun geboorte in het gezin van [vader] en [moeder], de wettige kinderen zijn geworden van zowel [vader] als [moeder]. Zij voeren daartoe aan dat tussen hen en [vader], met terugwerkende kracht, familierechtelijke betrekkingen tot stand zijn gekomen, waardoor [A] op grond van artikel 1 van de toenmalige Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap en [B] op grond van artikel 3 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (oud) het Nederlanderschap ontlenen aan hun vader.
3.2.
Subsidiair stellen verzoekers zich op het standpunt dat, zelfs indien niet Australisch, maar Nederlands recht zou worden toegepast op het bepalen van hun afstammingsrelatie tot [vader], die afstammingsrelatie, gelet op artikel 1:209 van het Burgerlijk Wetboek, niet kan worden betwist. Zij stellen sedert hun geboorte een staat te hebben overeenkomstig hun geboorteakte, zodat hun staat volgens die akte niet door derden kan worden betwist.
3.3.
Voorts stellen verzoekers de Nederlandse nationaliteit niet op grond van artikel 15 lid 1 aanhef en onder c RWN te hebben verloren, aangezien zij geen van beiden tijdens hun meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het bezit van zowel hun Nederlandse als hun Australische nationaliteit hun hoofdverblijf hebben gehad buiten Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten en buiten de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is. Genoemd artikel dient volgens verzoekers achterwege te blijven, nu artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zich in deze zaak tegen toepassing van die regel verzet.
4. Het standpunt van de IND en van de officier van justitie
4.1.
De IND komt tot de conclusie dat verzoekers niet het Nederlanderschap hebben verkregen: niet door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap bij uitspraak van de Supreme Court op 9 juli 2013, omdat verzoekers op dat moment beiden reeds meerderjarig waren; niet door de vermelding van [vader] op de geboorteakten, omdat hiermee naar Australisch recht nog geen afstammingsrelatie tot stand is gekomen en die afstammingsrelatie overigens niet evident was vanwege het huwelijk waarin [vader] zich nog bevond; niet door geboorte als wettig kind van [vader], omdat verzoekers niet staande een huwelijk tussen hun moeder en [vader] zijn geboren; niet via wettiging door het huwelijk van hun ouders, omdat verzoekers op dat tijdstip beiden reeds meerderjarig waren, en ten slotte niet op grond van bezit van staat, omdat er geen aanknoping bestaat met de Nederlandse rechtssfeer.
4.2.
De officier van justitie heeft schriftelijk meegedeeld zich aan te sluiten bij het advies van de IND.
5. De beoordeling
5.1.
De rechtbank dient in deze zaak te beoordelen of verzoekers de Nederlandse nationaliteit aan [vader] ontlenen. Daarvoor dient allereerst de vraag te worden beantwoord of er op enig moment tussen verzoekers en [vader] een familierechtelijke betrekking tot stand is gekomen en zo ja, of deze familierechtelijke betrekking het Nederlanderschap tot gevolg heeft.
5.2.
Verzoekers voeren aan dat reeds bij hun geboorte van rechtswege een familierechtelijke betrekking tussen hen en [vader] is ontstaan. Zij verwijzen daarbij naar artikel 10 lid 3 Children Equality of Status Act 1976. Dit artikel luidt:
‘Where a woman gives birth to a child and, at any time during the period of 24 weeks commencing with the beginning of the forty-fourth week before the birth of the child, she cohabited with a man to whom she was not married, the child shall, for all purposes, be presumed to be the child of that woman and that man’.
De Rechtbank overweegt dat de vraag of de mogelijk op deze wijze in Australië tot stand gekomen familierechtelijke betrekkingen in Nederland worden erkend, niet wordt beheerst door de bepalingen in boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW), aangezien de veronderstelde familierechtelijke betrekkingen vóór 1 januari 2003 (de datum van inwerkingtreding van de Wet Conflictenrecht Afstamming, thans gecodificeerd in boek 10 BW) zijn ontstaan. Echter, ook voor vóór 1 januari 2003 ontstane familierechtelijke betrekkingen geldt dat die slechts kunnen worden erkend wanneer die zijn neergelegd in een door een bevoegde ambtenaar opgemaakte akte (vergelijk het huidige artikel 10:101 lid 1 BW). In de originele geboorteaktes die na de geboorte van verzoekers zijn opgemaakt, is het veronderstelde vaderschap van [vader] niet vastgelegd. Deze betrekkingen zijn immers voor het eerst vastgelegd in de in 2002 opgemaakte Australische aktes. Reeds daarom komen de veronderstelde in Australië ten tijde van de geboorten ontstane familierechtelijke betrekkingen niet voor erkenning in aanmerking.
5.3.
Voor de beantwoording van de vraag of door de uitspraak van de Supreme Court van 9 juli 2013 met terugwerkende kracht familierechtelijke betrekkingen zijn ontstaan, dient de rechtbank te beoordelen of deze uitspraak voor erkenning in aanmerking komt. De uitspraak is van ná 1 januari 2003, zodat artikel 10:100 lid 1 BW van toepassing is. Aan de in dat artikel genoemde criteria is voldaan. Er is geen sprake van strijd met de openbare orde op de grond dat [vader] ten tijde van de geboorten van verzoekers gehuwd was met een andere vrouw dan [moeder], omdat het huwelijksbeletsel alleen zag op erkenning en in deze zaak geen sprake is van erkenning. Bovendien levert een dergelijk huwelijk sinds 1 april 2014 in Nederland geen strijd meer op met de openbare orde. De uitspraak van de Supreme Court dient derhalve in Nederland te worden erkend. Daarmee staat vast dat [vader] vanaf de geboorte van verzoekers hun juridische vader is.
De uitspraak betekent voor verzoekers echter niet zonder meer dat zij daardoor het Nederlanderschap hebben verkregen. Zowel [A] als [B] waren ten tijde van deze uitspraak meerderjarig. Artikel 4 lid 1 RWN bepaalt nadrukkelijk dat verkrijging van het Nederlanderschap door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap alleen mogelijk is indien betrokkene minderjarig is. Voorts bepaalt artikel 2 lid 1 RWN dat verkrijging van het Nederlanderschap – anders dan gerechtelijke vaststelling van het vaderschap – geen terugwerkende kracht heeft. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het in strijd is met de RWN – die immers bij meerderjarigheid geen Nederlanderschap toelaat bij (op verwekkerschap gebaseerde) gerechtelijke vaststelling van het vaderschap – om wel het Nederlanderschap toe te kennen bij een na het bereiken van de meerderjarigheid in het buitenland gerechtelijk vastgestelde familierechtelijke betrekking.
5.4.
Verzoekers voeren voorts aan dat in 2002 familierechtelijke betrekkingen tussen hen en [vader] zijn ontstaan door de vermelding op hun geboorteaktes van [vader] als vader. Dit gaat niet op ten aanzien van [A], aangezien hij in 2002 reeds meerderjarig was en – zoals de rechtbank hiervoor onder 5.3 heeft overwogen – heeft het ontstaan van familierechtelijke betrekkingen na meerderjarigheid naar het oordeel van de rechtbank geen gevolg voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. [B] was op [geboortedag] 2002 echter nog minderjarig. Ten aanzien van haar overweegt de rechtbank als volgt.
5.5.
De enkele vermelding van [vader] als vader op de geboorteakte van [B] levert geen erkenning op, omdat de Status of Children Act 1996 (SCA) spreekt over een vermoeden van vaderschap en omdat de SCA in Division 2 een aparte regeling kent voor ‘acknowledgement of paternity’. De rechtbank is wel van oordeel dat er sprake is van een rechtshandeling waarbij een familierechtelijke betrekking is vastgesteld die is neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, als bedoeld in artikel 10:101 lid 1 juncto artikel 10:100 leden 1, onder b en c, 2 en 3 BW. De vermelding van [vader] als vader in de geboorteakte is immers gebaseerd op door [vader] en [moeder] ondertekende ‘statutory declarations’ van het plaatselijke geboorteregister. [vader] was op [geboortedag] 2002 weliswaar gehuwd met een andere vrouw dan de moeder van [B], maar dit huwelijksbeletsel is per 1 april 2014 komen te vervallen. Voorts blijkt uit de feiten en omstandigheden zoals door verzoekers gesteld voldoende dat de moeder heeft ingestemd met de erkenning door [vader]. Nu bovendien niet is gebleken van een schijnhandeling komt de rechtbank tot het oordeel dat op [geboortedag] 2002 een familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen [B] en [vader]. Deze familierechtelijke betrekking is in Australië ontstaan door een rechtsfiguur die Nederland niet kent, maar die wel in Nederland wordt erkend. Het ligt vervolgens in de lijn met de RWN dat het ontstaan van deze familierechtelijke betrekking leidt tot verkrijging van het Nederlanderschap. [B] is derhalve vanaf [geboortedag] 2002 in het bezit van de Nederlandse nationaliteit.
5.6.
[B] is haar Nederlandse nationaliteit niet op grond van artikel 15 lid 1 aanhef en onder c RWN verloren. [B] is op [geboortedag] 2003 meerderjarig geworden, zodat de in voormeld artikel bedoelde termijn van tien jaar voor haar is aangevangen op [geboortedag] 2003. De tienjaarstermijn is echter overeenkomstig het bepaalde in artikel 15 lid 4 RWN gestuit, omdat aan [B] in november 2013 een Nederlands paspoort is verstrekt.
5.7.
Hetgeen de rechtbank hierna overweegt heeft uitsluitend betrekking op [A], aangezien het verzoek ten aanzien van [B] reeds toewijsbaar is op grond van het vorengaande.
5.8.
De op 28 mei 2011 door [moeder] en [vader] ondertekende ‘Paternity Acknowledgments’, waarin zij beiden verklaren dat [vader] de vader is van verzoekers, kan niet leiden tot de verkrijging van het Nederlanderschap voor [A] aangezien hij op dat moment reeds meerderjarig was en het Nederlanderschap – ondanks eventuele terugwerkende kracht waarmee een familierechtelijke betrekking tot stand zou zijn gekomen – niet met terugwerkende kracht kan worden verkregen.
5.9.
De familierechtelijke betrekking tussen [vader] en [A] is, zoals hiervoor reeds overwogen, voor erkenning vatbaar met ingang van [geboortedag] 2002, zodat het huwelijk van [moeder] en [vader] op 3 juli 2013 voor wat betreft de vaststelling van familierechtelijke betrekking met [A] niet meer van belang is.
5.10.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat een beroep op bezit van staat [A] niet kan baten. Met de erkenning van de uitspraak van de Supreme Court van 9 juli 2013 staat immers ook in Nederland vast dat [A] vanaf zijn geboorte in een familierechtelijke betrekking staat tot [vader]. De familierechtelijke betrekking zoals die thans uit de geboorteakte van [A] blijkt, staat daarmee vast en wordt als zodanig niet door de IND betwist. Dit leidt echter, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, niet tot verkrijging van het Nederlanderschap door [A], aangezien één en ander heeft plaatsgevonden tijdens de meerderjarigheid van [A].
5.11.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek ten aanzien van [A] dient te worden afgewezen.
6. De beslissing
De rechtbank:
- stelt vast dat [B], geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats], Australië, vanaf [geboortedag] 2002 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit,
- wijst het verzoek ten aanzien van [A] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, mr. W.A.G.J. Ferenschild en mr. A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2014.