Einde inhoudsopgave
Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen
Artikel 10b
Geldend
Geldend vanaf 05-07-2002
- Bronpublicatie:
05-07-2002, Stcrt. 2002, 127 (uitgifte: 01-01-2002, regelingnummer: 5175032/02/DJI)
- Inwerkingtreding
05-07-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-07-2002, Stcrt. 2002, 127 (uitgifte: 01-01-2002, regelingnummer: 5175032/02/DJI)
- Vakgebied(en)
Penitentiair recht / Algemeen
1.
De directeur kan bepalen dat de gedetineerde, die in een individueel regime is geplaatst als bedoeld in artikel 22 van de wet of die in een extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder e, van de wet is geplaatst, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd:
- a.
indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting,
- b.
indien dit noodzakelijk is voor een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming,
- c.
indien dit noodzakelijk is in verband met de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde,
- d.
indien bij ontvluchting of schade aan de gezondheid van de gedetineerde grote maatschappelijke onrust zou ontstaan of wanneer dit ernstige schade zou kunnen toebrengen aan de betrekkingen van Nederland met andere staten of met internationale organisaties.
2.
Indien cameraobservatie wordt toegepast op de grond van het eerste lid, onder c, wordt, alvorens de beslissing daartoe wordt genomen advies ten dien aanzien uitgebracht door een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in.
3.
De cameraobservatie, bedoeld in het eerste lid, duurt ten hoogste twee weken. De directeur kan de cameraobservatie telkens voor ten hoogste twee weken verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak daartoe nog bestaat.
4.
De artikelen 57 en 58 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing. Van de beslissing tot cameraobservatie hetzij de verlenging daarvan, worden de aan de inrichting verbonden commissie van toezicht en de inrichtingsarts terstond in kennis gesteld.