Rb. Utrecht, 25-05-2011, nr. 278537 - HA ZA 09-2776
ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ7388
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
25-05-2011
- Zaaknummer
278537 - HA ZA 09-2776
- LJN
BQ7388
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ7388, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 25‑05‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2012:BY2367, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 25‑05‑2011
Inhoudsindicatie
Beëindiging door huisartsen van samenwerking met in hetzelfde gezondheidscentrum gevestigde apotheek, met het oog op vestiging van de huisartsen met andere apotheek in nieuw te bouwen gezondheidscentrum, niet onrechtmatig. Geen strijd met artikel 11 Besluit Geneesmiddelenwet.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 278537 / HA ZA 09-2776
Vonnis van 25 mei 2011
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2] B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 3] B.V.,
allen gevestigd te [woonplaats], gemeente [gemeente]
eiseressen,
advocaat mr. N.C. van Steijn te Leiden,
tegen
1. de stichting
STICHTING GEZONDHEIDSCENTRUM [vestigingsplaats] (U),
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. de maatschap
HUISARTSENPRAKTIJK [vestigingsplaats],
gevestigd te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. [gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats],
6. [gedaagde sub 6],
wonende te [woonplaats],
7. [gedaagde sub 7],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. E.G.M. van Ewijk te ‘s-Hertogenbosch.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [eiseres sub 1] genoemd worden. Gedaagde 1 zal SGE genoemd worden, gedaagde 2 zal afzonderlijk de maatschap genoemd worden en gedaagden 2 tot en met 5 zullen gezamenlijk worden aangeduid als “de huisartsen”. Gedaagden 3 tot en met 7 zullen afzonderlijk [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5], [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 10 februari 2010
- -
het proces-verbaal van comparitie van 8 oktober 2010
- -
de antwoordakte tevens houdende uitlating wijziging eis en reactie op producties van SGE van 22 december 2010.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.[eiser
sub 2] B.V. en [eiseres sub 3] B.V. zijn de vennoten van de vennootschap onder firma [eiseres sub 1], met haar hoofdvestiging in [vestigingsplaats]. Statutair bestuurder van [eiser sub 2] B.V. is de heer [A], apotheker (hierna: [A]). Statutair bestuurder van [eiseres sub 3] B.V. is mevrouw [B], apotheker (hierna: [B]). [A] en [B] zijn met elkaar getrouwd. Manager van [eiseres sub 1] is de heer [C] (hierna: [C]).
- 2.2.
Aan de [adres] in [vestigingsplaats], gemeente [gemeente], bevindt zich een gezondheidscentrum (hierna: het gezondheidscentrum). Vanuit dit gezondheidscentrum worden diensten verleend op het gebied van huisartsenzorg, geneesmiddelenverstrekking, fysiotherapie, tandheelkunde, thuiszorg en maatschappelijk werk. Eigenaar van het pand waarin het gezondheidscentrum is gevestigd was tot 2009 de stichting Vitras, die het pand heeft verkocht aan [bedrijf] B.V.
- 2.3.
In 1985 hebben de twee destijds in het gezondheidscentrum gevestigde huisartsen, [D] en [E], de bij hun huisartsenpraktijk behorende apotheek verkocht aan [F]. Medicijnen werden (en worden nog steeds) aan patiënten verstrekt door middel van een uitdeelpost die zich in het gezondheidscentrum bevindt. Op grond van het koopcontract werd [F] verplicht om de ruimte waarin de uitdeelpost is gevestigd te huren van [D] en [E]. Vrijwel direct nadat [F] de apotheek van genoemde twee huisartsen had gekocht, verkocht hij deze aan [eiseres sub 1]. Sindsdien worden alle recepten ten behoeve van de patiënten van de in het gezondheidscentrum gevestigde huisartsen door [eiseres sub 1] voorbereid op de hoofdvestiging in [vestigingsplaats] en worden de medicijnen vervolgens geleverd via de uitgiftepost in het gezondheidscentrum in [vestigingsplaats].
- 2.4.
Vanaf 1995 heeft [eiseres sub 1] beherend apothekers in dienst. In 2003 was de [G] beherend apotheker (hierna: [G]). Sinds april 2006 is dat mevrouw [I] (hierna: [I]).
- 2.5.
Op 14 december 1981 is SGE opgericht. De statuten van oprichting bevatten de volgende bepalingen:
“Artikel 2
de stichting heeft ten doel:
- a.
de bevordering en de koördinatie van de preventieve en kuratieve gezondheidszorg in [vestigingsplaats], provincie Utrecht door inter- en multidisciplinaire hulpverlening en begeleiding van kliënten/patiënten en de gezinnen door het samenbrengen van alle daarvoor in aanmerking komende dienstverleningen;
- b.
het verrichten en bevorderen van al hetgeen daarmede in de meest uitgebreide zin van het woord verband houdt.
Artikel 3
zij tracht dit doel te bereiken door het stichten en instandhouden van een gezondheidszorg door:
- a.
het verstrekken van tenminste huisartsenhulp, wijkverpleging, fysiotherapie, maatschappelijke dienstverlening, tandheelkundige hulp, verloskundige hulp en apotheekvoorziening;
- b.
[…]
- 2.6.
In 2003 is een intentieverklaring op schrift gezet “om in gezamenlijkheid een vernieuwing en verruiming aan het Gezondheidscentrum gevestigd te [vestigingsplaats] te realiseren”. Deze intentieverklaring is ondertekend door een vertegenwoordiger van Vitras, [D] en [E], [G], een fysiotherapeut, een tandarts en een vertegenwoordiger van het Centrum voor Maatschappelijke Dienstverlening. SGE heeft naar aanleiding daarvan een bouwcommissie in het leven geroepen waarin vertegenwoordigers zaten van de in het gezondheidscentrum gevestigde huisartsen, fysiotherapeuten, de tandartspraktijk, het maatschappelijk werk en de thuiszorg.
- 2.7.
In 2003/2004 waren [A] en [B] in gesprek met [G] over overname door laatstgenoemde van [eiseres sub 1]. Deze gesprekken hebben niet tot overeenstemming geleid en het dienstverband van [G] met [eiseres sub 1] is geëindigd.
- 2.8.
Bij brief van 29 juli 2005 hebben [D] en [E] de huurovereenkomst aan [F] opgezegd per 31 september 2005, met de bereidheid de duur te verlengen tot 1 januari 2006. Daarbij is aangegeven dat de huur tussen [D] en [E] en hun verhuurder, Vitras, eindigt in verband met nieuwbouw / renovatieplannen aan de zijde van Vitras. Daarnaast werd [F] er in die brief op gewezen dat hij zonder toestemming van [D] en [E] is overgegaan tot onderhuur van de apotheek aan [A] en [B]. Bij brief van eveneens 29 juli 2005 is aan [A] en [B] afzonderlijk een soortgelijke opzegging toegezonden voor zover zij als huurders aangemerkt zouden worden.
- 2.9.
Op 1 november 2005 heeft Vitras een nieuwe schriftelijke intentieovereenkomst opgesteld met betrekking tot het gezondheidscentrum. Als partijen bij deze intentieovereenkomst staan vermeld enerzijds Vitras en anderzijds [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5], [I], [J] en CMD, gezamenlijk aangeduid als
“huurders”. Kort na 1 november 2005 hebben deze partijen de intentieovereenkomst ondertekend. In dit document staat dat de bij deze intentieovereenkomst betrokken partijen tot de conclusie zijn gekomen dat nieuwbouw van het pand op de huidige locatie de voorkeur verdient en dat zij een plan hebben ontwikkeld dat uitgaat van een door Vitras voor eigen rekening en risico te realiseren en grotendeels door de huurders te huren gezondheidscentrum.
- 2.10.
Eind 2005 hebben [D] en [E] hun praktijk beëindigd. Sinds
1 januari 2006 hebben [gedaagde sub 3] (een dochter van [D]), [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] in maatschapsverband een huisartsenpraktijk in het gezondheidscentrum. Eveneens per 1 januari 2006 is [gedaagde sub 5] als penningmeester/secretaris toegetreden tot het bestuur van SGE.
- 2.11.
Op 28 februari 2006 heeft de gemeenteraad van de gemeente [gemeenste] ingestemd met de realisatie van een nieuw te bouwen multifunctioneel gebouw (MFG) in [vestigingsplaats], op een locatie genaamd [naam]. Een van de doelstellingen van de gemeente is dat in het MFG een nieuw gezondheidscentrum wordt gevestigd, met SGE als huurder en met door SGE te contracteren onderhuurders.
- 2.12.
Door middel van een brief van 7 juli 2006 heeft een groep van apothekers, waaronder [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7], een bod uitgebracht op [eiseres sub 1]. Dit bod heeft niet geleid tot verkoop.
- 2.13.
In een brief van 31 oktober 2006 heeft Vitras aan SGE geschreven:
“Op basis van een extern juridisch advies delen wij u met deze brief nu ook schriftelijk mede dat wij de Intentieovereenkomst d.d. 1 november 2005 op grond van Artikel 2.2.2 c van de Intentieovereenkomst niet wensen te verlengen en derhalve afzien van de geplande nieuwbouw van het gezondheidscentrum aan de [adres] te[ vestigingsplaats]. Wij zijn van mening, dat de beste optie voor het realiseren van een nieuw te bouwen gezondheidscentrum [vestigingsplaats] in het Multi Functioneel Gebouw (MFG) is. Wij hebben begrepen, dat ook van uw zijde deze afwegingen worden gemaakt. Wij hebben er vertrouwen in dat de gemeente [gemeenste] het MFG en de plaatsing daarin van het Gezondheidscentrum adequaat zal realiseren. […]”
- 2.14.
In 2006 hebben [D] en [E] [F] en [eiseres sub 1] gedagvaard voor de kantonrechter te Utrecht en primair gevorderd voor recht te verklaren dat de huuropzegging bij brief van 29 juni 2005 rechtsgeldig heeft plaatsgevonden en dat de huurovereenkomst eindigt per 1 januari 2006 met veroordeling van [F] tot ontruiming. Subsidiair is ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming gevorderd. Ten aanzien van [eiseres sub 1] is gevorderd dat deze de tenuitvoerlegging van het vonnis zou gehengen en gedogen. Bij vonnis van 11 juli 2007 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [F] nog steeds als (onder-)huurder van de uitdeelpost moet worden aangemerkt en dat hij de uitdeelpost aan [eiseres sub 1] heeft onderverhuurd met instemming van [D] en [E]. De vorderingen van [D] en [E] zijn door de kantonrechter afgewezen.
- 2.15.
Op 10 juli 2007 heeft de gemeenteraad van [gemeente] het besluit genomen om met SGE een huurintentieovereenkomst te sluiten.
- 2.16.
In november 2007 heeft de voorzitter van SGE telefonisch aan de toenmalige advocaat van [eiseres sub 1] meegedeeld dat met betrekking tot het MFG inmiddels een keuze was gemaakt voor een andere apotheker.
- 2.17.
Op 28 januari 2008 heeft het bestuur van SGE besloten haar statuten te wijzigen. In artikel 13 van de op 1 februari 2008 gewijzigde statuten staat dat Apotheek [naam] B.V. i.o. (hierna: Apotheek [naam]) bij SGE is aangesloten. Apotheek [naam] is een vennootschap van een [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7].
- 2.18.
Op 1 februari 2008 is [gedaagde sub 6] toegetreden tot het bestuur van SGE.
- 2.19.
Op 23 april 2008 hebben partijen een bespreking gevoerd in aanwezigheid van hun advocaten. Afgesproken is toen dat [eiseres sub 1] een presentatie mocht geven aan het bestuur van SGE. Deze presentatie vond plaats op 18 juni 2008. Een van de sprekers namens [eiseres sub 1] was architect [L].
- 2.20.
In een brief van 2 juli 2008 aan [eiseres sub 1] heeft [K], voorzitter van SGE, namens SGE geschreven:
“Naar aanleiding van de presentatie van 18 juni jongstleden heeft het bestuur overleg gevoerd en het volgende besloten. Op 23 april heeft tussen ons een bespreking plaatsgevonden. Deze bespreking is gehouden op uw verzoek. U was - kort gezegd van mening - dat u een kans verdiende het bestuur argumenten voor te leggen op basis waarvan hij het besluit om niet met u samen te werken zou heroverwegen. Die kans heeft het bestuur, dat willen wij niet onvermeld laten, u onverplicht geboden. Op uw verzoek is vervolgens aangegeven aan welke hoofdvoorwaarden u tenminste diende te voldoen. Deze zijn een volwaardige apotheek en volwaardige participatie. […]
Feitelijk betrof de presentatie alleen een bouwkundig plan met kleurstellingen. Op de hoofdvoorwaarden zoals hierboven gememoreerd, is met geen enkel woord ingegaan. Laat staan dat is aangegeven hoe er samen zal worden gewerkt, hoe de werkverdeling binnen het Gezondheidscentrum kan zijn en hoe invulling gegeven gaat worden aan een volwaardige apotheek. Immers op dit ogenblik is er slechts een uitgiftepunt aanwezig. […] De presentatie was het moment voor u om uiteen te zetten hoe in uw visie aan een volwaardige apotheek en aan volwaardige participatie invulling zou moeten worden gegeven. Wat het bestuur betreft heeft u die mogelijkheid laten liggen. In plaats daarvan was de focus louter en alleen gericht op de bouwkundige aspecten en niet op de inhoudelijke samenwerking waar het uiteindelijk toch om draait. […] Het bestuur ziet naar aanleiding van het door u ingediende plan en gegeven toelichting daarop geen redenen om tot een heroverweging te komen van eerder genomen standpunten.”
- 2.21.
[eiseres sub 1] heeft SGE vervolgens in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter te Utrecht. In dit geding vorderde [eiseres sub 1] een bevel tot staking en gestaakt te houden door SGE van de onderhandeling met kandidaten voor de discipline apotheek in het nieuw te bouwen gezondheidscentrum [vestigingsplaats], en geen huurovereenkomst met enige kandidaat voor de discipline apotheek aan te gaan, totdat rechtens onherroepelijk vast is komen te staan dat SGE niet gehouden is [eiseres sub 1] als huurder in het nieuw te bouwen gezondheidscentrum te accepteren. Bij vonnis van 30 juli 2008 heeft de kantonrechter deze vorderingen afgewezen. [eiseres sub 1] is tegen dit vonnis in hoger beroep gegaan. Bij arrest van 4 augustus 2009 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis in kort geding van de kantonrechter bekrachtigd. Met betrekking tot het gevorderde bevel om geen huurovereenkomst met enige kandidaat aan te gaan oordeelde het hof dat een spoedeisend belang ontbrak omdat de gemeente [gemeenste] nog niet tot aanbesteding van het MFG was overgegaan. Ten aanzien van de vordering tot staking / gestaakt houden van de onderhandelingen met kandidaten voor de discipline apotheek oordeelde het hof dat [eiseres sub 1] daarbij geen belang meer had. Het gerechtshof overwoog:
“Desgevraagd is ter zitting bij het hof door SGE verklaard dat nog voor aanvang van de onderhavige procedure onder meer met Apotheek [naam] (een samenwerkingsverband tussen de apotheek de [naam] ([gedaagde sub 6]) te [woonplaats] en Apotheek [gedaagde sub 7] te[vestigingsplaats]) een intentieverklaring is getekend, waarin de intentie is opgenomen dat zij meegaat naar het nieuw te bouwen gezondheidscentrum [vestigingsplaats]. Zodra het nieuw te bouwen gezondheidscentrum [vestigingsplaats] is gerealiseerd, wordt Apotheek [naam] volgens de intentieverklaring huurder van SGE, aldus SGE. De [eiseres sub 1] heeft het voorgaande niet weersproken.”
- 2.22.
In een door SGE uitgegeven informatiebrochure staat informatie over alle voorzieningen die zich in het gezondheidscentrum bevinden, waaronder informatie over de huisartsenpraktijk van [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 5]. Onder de kop “Apotheekvoorziening” staat in deze brochure:
“ Afhalen medicijnen:
Op verzoek arts: 12.00 - 12.30 uur
’s Middags: 16.00 – 17.30 uur
[…]
De medicijnen-uitgifte gebeurt in samenwerking met:
[eiseres sub 1] […]”
- 2.23.
Op 1 oktober 2008 hebben de gemeente [gemeenste] en SGE een “Voorovereenkomst huur gezondheidscentrum” ondertekend ter bevestiging van hun doel om een huurovereenkomst te sluiten, waarbij SGE een gedeelte van het MFG zal huren.
- 2.24.
In juni 2009 hebben SGE en Vitras een intentieverklaring ondertekend waarin staat dat SGE als toekomstig huurder van het MFG bereid is een gedeelte van dat pand aan Vitras als onderhuurder te verhuren en dat Vitras bereid is dat gedeelte van SGE te huren. SGE heeft in juli 2009 soortgelijke intentieovereenkomsten gesloten met de maatschap Huisartsenpraktijk [vestigingsplaats], de maatschap fysiotherapie te [vestigingsplaats] en met Apotheek [naam]. De in het gezondheidscentrum gevestigde tandarts heeft besloten om niet naar het MFG te verhuizen.
- 2.25.
Het MFG zal waarschijnlijk eind 2011/begin 2012 worden opgeleverd.
3. Het geschil
3.1.
[eiseres sub 1] vordert, na wijziging van eis, dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
- 1.
voor recht verklaart dat de tussen SGE en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] direct of indirect gesloten overeenkomst strekkende tot plaatsing van een apotheek in het nieuwe gezondheidscentrum van de gemeente [gemeenste] te [vestigingsplaats] nietig is, althans deze in rechte te vernietigen,
- 2.
SGE en de huisartsen veroordeelt om de apotheek van [eiseres sub 1] alsnog een (exclusieve) plaats aan te bieden in voornoemd gezondheidscentrum onder vergelijkbare (huur)voorwaarden als thans aan [eiseres sub 1] voor de huidige locatie worden gesteld, althans onder vergelijkbare voorwaarden als gesteld aan [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] en laatstgenoemden te veroordelen dit te gehengen en te gedogen,
- 3.
subsidiair (bij afwijzing van de vorderingen 1 en 2): de huisartsen veroordeelt om zich alleen in voornoemd gezondheidscentrum of elders te vestigen indien de apotheek van [eiseres sub 1] aldaar, exclusief, een minstens vergelijkbare ruimte als de huidige ruimte tegen vergelijkbare, althans redelijke voorwaarden wordt aangeboden,
4.
meer subsidiair (bij afwijzing van de vorderingen 1, 2 en 3): SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] veroordeelt om de uitvoering van voornoemde overeenkomst te beëindigen dan wel daar geen verdere uitvoering aan te geven, met uittreding van [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] uit het bestuur van SGE en beëindiging van de aansluiting van de apotheek van laatstgenoemden bij SGE, en SGE en de huisartsen te gebieden om vervolgens een nieuwe procedure aan te vangen ter selectie van een apotheek in het nieuwe gezondheidscentrum op basis van duidelijke, vooraf gestelde voorwaarden, waarbij de deelnemers op gelijke wijze en objectief worden behandeld en voldoende transparantie in de procedure en bij de gunning in acht wordt genomen, met uitnodiging van de apotheek van [eiseres sub 1] tot deelname aan de selectieprocedure,
5.
verder subsidiair (indien de onder 1 genoemde overeenkomst niet kan worden beëindigd): SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de door [eiseres sub 1] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het niet overgaan naar het nieuwe gezondheidscentrum, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding, althans een door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening, één en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
6.
verder primair: SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de kosten van de op 18 juni 2008 door of namens [eiseres sub 1] gehouden presentatie, welke worden begroot op EUR 11.997,33, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf voornoemde datum, althans een door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening,
7.
SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiseres sub 1] ter titel van een dwangsom te betalen een bedrag van EUR 20.000,-- per overtreding (of gedeeltelijk overtreding) per dag voor iedere dag (een gedeelte van een dag daaronder begrepen) dat zij in strijd met een van de bovengenoemde bevelen onder 2 tot en met 5 handelen, althans een zodanige dwangsom die de rechtbank onder deze omstandigheden geraden acht,
8.
nog verder subsidiair: een of meerdere van de hierboven genoemde voorziening(en) treft, in een combinatie die de rechtbank onder deze omstandigheden in goede justitie geraden acht, dan wel een of meerdere voorziening(en) treft die de rechtbank onder deze omstandigheden in goede justitie geraden acht,
9.
SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure en de buitengerechtelijk kosten, althans de buitengerechtelijke kosten conform het rapport Voorwerk II.
- 3.2.
[eiseres sub 1] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat SGE en de huisartsen onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door haar op ontransparante wijze uit te sluiten van deelname in het nieuwe gezondheidscentrum. In verband hiermee voert zij aan dat er in het gezondheidscentrum [vestigingsplaats] al 25 jaar een nauwe band en een hechte samenwerkingsrelatie bestaat tussen SGE en de huisartsen enerzijds en [eiseres sub 1] anderzijds, dat zij voor een groot deel van haar omzet afhankelijk is van de uitdeelpost, dat [vestigingsplaats] te klein is voor twee apotheken en dat haar apotheek in een zeer ongunstige positie terecht zal komen als gevolg van de vestiging van de apotheek van [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] in het MFG. Volgens [eiseres sub 1] brengen deze omstandigheden mee dat op SGE en de huisartsen een plicht rust om zorgvuldig met haar belangen om te gaan en stond het hen niet vrij om haar te passeren bij de voorgenomen verhuizing naar een nieuwe locatie voor het gezondheidscentrum. [eiseres sub 1] stelt in verband hiermee ook dat SGE en de huisartsen in strijd handelen met artikel 11 Besluit geneesmiddelenwet (hierna: het Besluit) en de artikelen 6 en 24 Mededingingswet (Mw).
- 3.3.
Ten aanzien van [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] betoogt [eiseres sub 1] dat zij onrechtmatig jegens haar handelen indien zij een apotheek gaan exploiteren in een van SGE te huren gedeelte van het MFG. Volgens [eiseres sub 1] verkrijgen [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] in dat geval op oneigenlijke wijze de uitgiftepost aangezien zij dan geen goodwillvergoeding aan [eiseres sub 1] hoeven te betalen. Dat het handelen van [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] bewust daarop gericht is volgt volgens [eiseres sub 1] uit de omstandigheden dat een van de oprichters van Apotheek [naam], [gedaagde sub 6], tot het bestuur van SGE is toegetreden en Apotheek [naam] bij SGE is aangesloten. Voorts betoogt [eiseres sub 1] dat [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] in strijd handelen met artikel 11 van het Besluit en artikel 6 Mw.
- 3.4.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen. Volgens hen heeft [eiseres sub 1] geen belang bij haar vorderingen, kan de maatschap niet in rechte worden betrokken en is van onrechtmatig handelen geen sprake.
- 3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Belang [eiseres sub 1] bij deze procedure
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] is dat [eiseres sub 1] geen belang heeft bij haar vorderingen. In verband daarmee voeren zij in hun antwoordakte van 20 december 2010 aan dat [eiseres sub 1] de uitdeelpost feitelijk niet meer exploiteert omdat zij deze in september 2006 heeft verkocht. Volgens [eiseres sub 1] is van verkoop echter geen sprake en ter zitting hebben gedaagden - desgevraagd - verklaard dat [eiseres sub 1] niet is overgenomen. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
4.2.
In het kader van hun verweer dat [eiseres sub 1] geen belang heeft bij deze procedure hebben SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] voorts ter zitting gesteld dat [bedrijf] B.V. het huidige gezondheidscentrum gaat renoveren en daarachter een nieuw gebouw gaat neerzetten en dat de directeur/aandeelhouder van [bedrijf] B.V. heeft meegedeeld dat [eiseres sub 1] in die nieuwe opzet een plaats zal krijgen. Hierop is door [eiseres sub 1] aangevoerd dat [bedrijf] B.V. op de huidige locatie van het gezondheidscentrum een apotheek wil maar dat zij nog steeds mee wil naar het MFG. Hiermee is het belang van [eiseres sub 1] bij deze procedure gegeven. De eventuele omstandigheid dat [eiseres sub 1] met [bedrijf] B.V. in onderhandeling is over de vestiging van een apotheek op de huidige locatie voor het geval zij geen apotheek kan vestigen in het MFG, maakt dit oordeel niet anders.
De maatschap als procespartij
4.3.
SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] betogen dat de vorderingen van [eiseres sub 1] op de maatschap moeten worden afgewezen omdat de maatschap geen rechtspersoonlijkheid bezit en daarom niet in rechte kan worden betrokken. Dit verweer slaagt niet. Rechtspersoonlijkheid is geen vereiste om als procespartij te worden aangesproken. Voorts presenteert de huisartsenpraktijk zich naar buiten als een maatschap, als gevolg waarvan deze moet worden beschouwd als een openbare maatschap met een afgescheiden vermogen, waarop schuldeisers zich kunnen verhalen.
Onrechtmatige daad
4.4.
De rechtbank moet beoordelen of SGE en de huisartsen onrechtmatig jegens [eiseres sub 1] hebben gehandeld door haar uit te sluiten van deelname aan het MFG. Ook moet worden beoordeeld of [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] onrechtmatig jegens [eiseres sub 1] handelen indien zij een apotheek in het MFG vestigen. In verband hiermee zal de rechtbank eerst ingaan op de vraag of SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] in strijd handelen met het Besluit en de Mededingingswet. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de overige relevante stellingen van partijen.
Artikel 11 van het Besluit Geneesmiddelenwet
4.5.
Artikel 11 van het Besluit verbiedt voorschrijvers (zoals huisartsen) en apotheekhoudenden om met elkaar rechtstreeks of indirect een overeenkomst of een andere vorm van samenwerking aan te gaan, die tot gevolg heeft of kan hebben dat het aan patiënten ter hand stellen van geneesmiddelen die uitsluitend op recept verkrijgbaar zijn door andere overwegingen dan die van een goede geneesmiddelenvoorziening wordt beïnvloed. Voorts is het op grond van deze bepaling verboden voor voorschrijvers om onderling een dergelijke overeenkomst/samenwerking aan te gaan.
4.6.
Volgens [eiseres sub 1] is het samenwerkingsverband tussen de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] nietig wegens strijd met artikel 11 van het Besluit. In verband daarmee voert zij aan dat de voorgenomen samenwerking niets van doen heeft met een goede geneesmiddelenvoorziening maar gericht is op uitsluiting van [eiseres sub 1]. Volgens SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] is van nietigheid geen sprake.
4.7.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Ter nadere onderbouwing van haar betoog verwijst [eiseres sub 1] naar het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008, NJ 2009, 127 (het Boxmeer-arrest). In de zaak die heeft geleid tot dit arrest vorderde een apotheker dat de desbetreffende huisartsen zouden worden gelast om een door hen opgerichte commanditaire vennootschap, die een concurrerende apotheek dreef, te staken. De Hoge Raad overwoog dat artikel 11 van het Besluit er mede toe strekt te voorkomen dat een arts zich bij een beslissing om een patiënt een geneesmiddel voor te schrijven (mede) laat leiden door het financiële belang dat de arts (mogelijk) heeft doordat de patiënt het voorgeschreven geneesmiddel betrekt van een apotheek waaraan de arts financieel gelieerd is. De huisartsen in die zaak vormden 75% van de huisartsen in Boxmeer en de kans dat zij bedoeld of onbedoeld de keuze van de patiënt voor een apotheek beïnvloeden is volgens de Hoge Raad objectief niet te verwaarlozen. Onder deze omstandigheden bestaat een reëel gevaar voor belangenverstrengeling, aldus de Hoge Raad.
4.8.
SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] betogen dat de huisartsen geen enkel financieel belang hebben bij de apotheek van [eiseres sub 1] en evenmin bij de apotheek van [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] die in het toekomstige gezondheidscentrum zal worden gevestigd. Ook stellen zij dat [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] geen betalingen aan de huisartsen doen voor het verstrekken van recepten of om andere redenen, zodat van een belangenverstrengeling geen sprake is. [eiseres sub 1] heeft deze stellingen van SGE niet weersproken zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan. Dit brengt mee dat er geen reden is om te veronderstellen dat een goede geneesmiddelenvoorziening voor de patiënten in [vestigingsplaats] in gevaar kan komen door de keuze van de huisartsen om zich samen met [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] in het nieuwe gezondheidscentrum te vestigen, in plaats van met [eiseres sub 1]. De voorgenomen samenwerking is dan ook niet in strijd met artikel 11 van het Besluit, zodat er geen sprake is van nietigheid van de overeenkomst tot samenwerking.
Artikel 6 Mededingingswet
4.9.
Artikel 6 Mw verbiedt overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Overeenkomsten als hier bedoeld zijn nietig.
4.10.
[eiseres sub 1] neemt het standpunt in dat SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] in strijd handelen met artikel 6 Mededingingswet (Mw) door [eiseres sub 1] geheel uit te sluiten van de plannen voor een nieuw gezondheidscentrum en de huidige situatie niet te respecteren. Zij betoogt dat de gemaakte afspraak tot vestiging van de apotheek van [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] in het nieuwe gezondheidscentrum tot gevolg zal hebben dat de mededinging op de markt voor apothekers in [vestigingsplaats] aanzienlijk wordt verhinderd, beperkt of vervalst. In verband hiermee voert [eiseres sub 1] aan dat [vestigingsplaats] met ongeveer 5000 inwoners te klein is voor twee economisch rendabele apotheken en dat de huisartsen (samen met de tandartsen) een aandeel van bijna 100% hebben op de markt voor het aanbieden van zorg in [vestigingsplaats]. Volgens [eiseres sub 1] zal de apotheek van [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] door de vestiging in het nieuwe gezondheidscentrum vlakbij de huisartsen op een voor hen gunstige locatie komen, als gevolg waarvan de uitdeelpost in de [adres] zijn betekenis zal verliezen en ophouden te bestaan. SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] betwisten dat zij in strijd handelen met artikel 6 Mw.
4.11.
De rechtbank volgt [eiseres sub 1] niet in haar betoog. Anders dan [eiseres sub 1] stelt zal de concurrentie (de mededinging) op de markt voor geneesmiddelenverstrekking in [vestigingsplaats] als gevolg van de vestiging van een apotheek door [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] in het nieuwe gezondheidscentrum niet worden beperkt, verhinderd of vervalst maar juist toenemen. Of die toegenomen concurrentie er vervolgens toe leidt dat de uitdeelpost van [eiseres sub 1] niet meer rendabel is valt niet uit te sluiten, maar het ligt op de weg van [eiseres sub 1] om ter voorkoming daarvan economisch passende maatregelen te nemen.
4.12.
Gelet op het voorgaande laat de rechtbank de stellingen van partijen met betrekking tot artikel 7 Mw buiten beschouwing.
Artikel 24 Mededingingswet
4.13.
Op grond van artikel 24 Mw is het ondernemingen verboden misbruik te maken van een economische machtspositie.
4.14.
Met betrekking tot SGE en de huisartsen betoogt [eiseres sub 1] dat zij misbruik maken van hun economische machtspositie door de apotheek van [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] te bevoordelen boven de apotheek van [eiseres sub 1]. Deze bevoordeling heeft volgens [eiseres sub 1] plaatsgevonden door haar ten opzichte van [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] op ongelijke, ontransparante en niet objectieve wijze te behandelen, waardoor SGE en de huisartsen artikel 24 Mw hebben overtreden. SGE en de huisartsen betwisten dit.
4.15.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Aan het mededingingsrecht ligt de gedachte ten grondslag dat de samenleving belang heeft bij een zo hoog mogelijke welvaart. Concurrentie tussen ondernemingen draagt aan die welvaart bij, omdat hierdoor wordt bewerkstelligd dat de prijzen voor goederen en diensten zo laag mogelijk blijven. Een onderneming heeft een economische machtspositie indien zij, al dan niet samen met een of meer andere ondernemingen, in een positie verkeert die haar in staat stelt om de instandhouding van een daadwerkelijke mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan te verhinderen door haar de mogelijkheid te geven zich in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, leveranciers, afnemers of de eindgebruikers te gedragen (artikel 1 onder i Mw). Het is een onderneming verboden om misbruik te maken van een economische machtspositie (artikel 24 Mw), omdat dergelijk misbruik marktverstorend werkt.
4.16.
SGE drijft geen onderneming, zodat zij artikel 24 Mw niet kan schenden. Voorts staat het naar het oordeel van de rechtbank geenszins vast dat de huisartsen een economische machtspositie hebben op de markt van huisartsenzorgverlening aan patiënten in [vestigingsplaats] en omstreken. Indien er echter veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat zij wel een dergelijke economische machtspositie hebben, geldt dat niet gesteld of gebleken is dat de keuze van SGE en de huisartsen om in het nieuwe gezondheidscentrum met [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] in zee te gaan in plaats van met [eiseres sub 1] ertoe kan leiden dat de markt voor geneesmiddelenvoorziening in [vestigingsplaats] en omstreken wordt verstoord. Ook is niet gesteld of gebleken dat de huisartsen, zodra het nieuwe gezondheidscentrum gerealiseerd is, een financieel belang krijgen in de markt voor geneesmiddelenvoorziening. Van misbruik van een economische machtspositie in de zin van artikel 24 Mw is dan ook geen sprake.
Uitsluiting van [eiseres sub 1] door SGE en de huisartsen
4.17.
De rechtbank zal hieronder beoordelen of het uitsluiten van deelname aan het gezondheidscentrum in het MFG door SGE en de huisartsen als een onrechtmatige daad jegens [eiseres sub 1] moet worden beschouwd. Het toetsingsmoment hiervoor is begin juli 2008, toen SGE definitief meedeelde niet met [eiseres sub 1] te willen samenwerken in het kader van het MFG (zie 2.20.). Bij de beoordeling wordt als uitgangspunt genomen dat een samenwerkingsrelatie in beginsel door een partij mag worden beëindigd en dat alleen zwaarwegende belangen aan de zijde van de wederpartij hieraan in de weg kunnen staan. In verband hiermee zullen de wederzijdse belangen van partijen moeten worden afgewogen. Daarbij dienen in beginsel alle relevante omstandigheden te worden betrokken, waaronder de hoedanigheid van alle betrokken partijen, de aard en duur van de samenwerking, de aard en het gewicht van de redenen om de samenwerking te beëindigen, de aard en omvang van het nadeel dat voor [eiseres sub 1] dreigt, de vraag of van [eiseres sub 1] kan worden gevergd dat zij zich daartegen indekt en de vraag of van SGE en/of de huisartsen als partijen die de partij die de samenwerking beëindigen kan worden gevergd dat zij [eiseres sub 1] een schadevergoeding betaalt.
4.18.
Als reden om de samenwerking te beëindigen hebben SGE en de huisartsen onder meer aangevoerd dat er al vanaf januari 2006 een volledige vertrouwensbreuk is tussen [eiseres sub 1] en alle andere dienstverleners die in het gezondheidscentrum werkzaam zijn. Ter onderbouwing van deze stelling hebben zij aangevoerd dat normale communicatie met [A] en [C] niet mogelijk is en dat [eiseres sub 1] een negatieve sfeer heeft gecreëerd waardoor het voor de huisartsen onwerkbaar is geworden, terwijl een nauwe samenwerking met de apotheek juist noodzakelijk is. In verband hiermee stellen SGE en de huisartsen dat [A] al in 2005 conflicten had met de voormalige huisartsen [D] en [E]. Ter illustratie hiervan voeren SGE en de huisartsen aan dat [D] en [E] in 2005 de elektronica in het hele pand hebben verbeterd, met als doel om recepten elektronisch door te kunnen sturen naar [eiseres sub 1] en andere omringende apotheken. [D] en [E] hebben hierover voorafgaand geen overleg gevoerd met [eiseres sub 1]. Dit was voor [A] kennelijk reden, zo stellen SGE en de huisartsen, om twee mannen, onder wie [C], op [D] af te sturen en hem vervolgens te bedreigen. [eiseres sub 1] heeft dit incident niet weersproken. Wel heeft [A], in reactie op de stelling dat al lang conflicten bestonden, ter zitting verklaard dat [D] en [E] altijd het gevoel hebben gehad dat zij van hem in 1985 een te lage goodwillvergoeding hebben gekregen en dat zij hem altijd buiten ieder overleg hebben gehouden. Uit deze verklaring van [A] en het beschreven incident leidt de rechtbank af dat er in 2005 tussen [eiseres sub 1] en [D] en [E] sprake was van een verziekte werksfeer. Dit blijkt ook uit omstandigheid dat [D] en [E] de onderverhuur van de uitdeelpost aan [F] [eiseres sub 1] per 1 januari 2006 hebben willen beëindigen, terwijl de mogelijkheid van door Vitras te realiseren nieuwbouw op dat moment niet meer dan een plan was. [gedaagde sub 3], dochter van [D], was in 2005 werkzaam in de praktijk van [D] en [E], en is onder de hiervoor beschreven omstandigheden samen met [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] in januari 2006 een huisartsenpraktijk in het gezondheidscentrum gestart.
4.19.
Hetgeen onder 4.17. en 4.18. is overwogen leidt tot de tussenconclusie dat SGE en de huisartsen in beginsel het recht hebben (en hadden) de samenwerkingrelatie met [eiseres sub 1] te beëindigen en dat zij daar ook - (onder meer) vanwege een gebrek aan vertouwen in haar samenwerkingsrelatie - een belang bij hadden. De volgende vraag is of aan de zijde van [eiseres sub 1] zodanige zwaarwegende omstandigheden aanwezig zijn die aan bedoeld recht, welk recht tevens de vrijheid omvat om met een derde te gaan samenwerken, in de weg staan en bovendien prevaleren boven de belangen van SGE en de huisartsen. [eiseres sub 1] heeft de omstandigheden die haar belangen bij een verdere toekomstige samenwerking onderstrepen - kort samengevat - als volgt omschreven: (1) tussen [eiseres sub 1] en SGE en de huisartsen, althans hun voorgangers, bestaat al sinds 1985 een nauwe band in de vorm van een samenwerkingsrelatie, waarbij deze partijen tevens in een huurrelatie tot elkaar staan, (2) uit de intentieovereenkomst van 2003 (zie 2.6.) volgt dat [eiseres sub 1] bij de toekomstplannen van het gezondheidscentrum betrokken is geweest, (3) [eiseres sub 1] is voor een groot deel van haar omzet afhankelijk van de uitdeelpost en (4) er is voor de uitdeelpost - naast een andere apotheek - geen plaats meer gezien het geringe aantal inwoners in [vestigingsplaats].
4.20.
Met betrekking tot de derde en vierde door [eiseres sub 1] genoemde omstandigheden wordt het volgende overwogen. Indien het juist is dat de omzet van [eiseres sub 1] voor een derde deel wordt gehaald uit de uitdeelpost in [vestigingsplaats], hetgeen overigens gemotiveerd door SGE en de huisartsen is betwist, is dat op zichzelf niet een omstandigheid die aan de beëindiging van de samenwerkingsrelatie in de weg staat. Voor dit oordeel is ten eerste redengevend dat [eiseres sub 1] al in juli 2008 defintief wist dat SGE en de huisartsen niet met haar maar met een andere apotheek in het nog nieuw te bouwen gezondheidscentrum wenste samen te werken. Met het oog hierop en gegeven de omstandigheid dat naar verwachting pas eind 2011/begin 2012 het nieuwe gezondheidscentrum opgeleverd zal worden, heeft [eiseres sub 1] een periode van bij benadering twee en een half jaar gehad om maatregelen te nemen om het verlies van een derde van haar omzet op te vangen respectievelijk haar bedrijf aan deze toekomstige wijziging aan te passen. Ten tweede is van belang dat een samenwerkingsrelatie kan eindigen en dat dit dus in het algemeen voorzienbaar is. Dit betekent dat ook [eiseres sub 1] met deze mogelijkheid in beginsel rekening had moeten houden en haar bedrijfsplannen daarop heeft moeten aanpassen. Dit heeft zij kennelijk ook gedaan. Immers, niet gesteld of gebleken is dat het verlies van de uitdeelpost (als dat het gevolg mocht zijn van de stichting van het MFG) tot een faillissement van [eiseres sub 1] zou leiden. De aard en de omvang van het nadeel dat [eiseres sub 1] door het mogelijke verlies van de uitdeelpost lijdt is dus niet van zodanige omvang dat deze het recht van SGE en de huisartsen om de samenwerking de beëindigen en de belangen daarbij in de weg staat.
4.21.
De onder 4.19. genoemde tweede omstandigheid heeft niet een ander oordeel tot gevolg. Indien ervan uit wordt gegaan dat [eiseres sub 1] bij de intentieovereenkomst uit 2003 ter zake de renovatie van het huidige gezondheidscentrum betrokken is geweest, hetgeen SGE en de huisartsen betwisten, is dat juridisch gezien niet relevant (meer). De intentieovereenkomst uit 2003 is immers door alle partijen die hierbij betrokken waren, met uitzondering van [eiseres sub 1], vervangen door de intentieovereenkomst uit 2005 met betrekking tot door Vitras te realiseren nieuwbouw. Vervolgens is deze tweede intentieovereenkomst in oktober 2006 door Vitras rechtsgeldig opgezegd, omdat de gemeente inmiddels had besloten tot de bouw van het MFG. Dat [eiseres sub 1] in het verleden partij is geweest bij een reeds vervangen/beëindigde overeenkomst, rechtvaardigt dus niet de conclusie dat zij daarmee een recht heeft gekregen op een deelname bij een nieuw te bouwen gezondheidscentrum.
4.22.
Resteert de eerste onder 4.19. genoemde omstandigheid. Met [eiseres sub 1] is de rechtbank van oordeel dat tussen haar, SGE en de huisartsen een nauwe band bestaat in de vorm van een samenwerkingsrelatie. Voor dit oordeel zijn de volgende omstandigheden van belang. Onderdeel van de statutaire doelstellingen van SGE is het verstrekken van huisartsenzorg en van een apotheekvoorziening (zie 2.5.). De uitdeelpost van [eiseres sub 1] bevindt zich sinds 1985 in het zelfde pand als de statutaire zetel van SGE (sinds 1981) en de praktijk van de huisartsen (met ingang van 1 januari 2006). Sinds laatstgenoemde datum is een van de huisartsen, [gedaagde sub 5], bestuurslid van SGE. De huisartsen hebben geregeld overleg met [I], die sinds april 2006 beherend apotheker is. In een informatiebrochure van SGE wordt de uitdeelpost gepresenteerd als een integraal onderdeel van het gezondheidscentrum en SGE brengt voor de vermeldingen in de telefoongids jaarlijks een bedrag in rekening aan alle in het gezondheidscentrum gevestigde dienstverleners, waaronder aan de huisartsen en aan [eiseres sub 1]. Patiënten kunnen bij de uitdeelpost hun medicijnen afhalen tussen 16.00 en 17.30 uur, maar indien een van de huisartsen daartoe een verzoek doet kan dit ook tussen 12.00 en 12.30 uur (zie 2.22.). Ondanks het feit dat deze omstandigheden meebrengen dat de aard van de samenwerking nauw is en de duur daarvan lang, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat SGE en de huisartsen hierdoor verplicht zijn [eiseres sub 1] mee te nemen naar het nieuwe gezondheidscentrum. De contractsvrijheid die iedere partij in beginsel heeft, waaronder begrepen het recht om een samenwerking te beëindigen, en het beschreven belang van SGE en de huisartsen om een samenwerking aan te gaan met een partij waarin zij vertrouwen heeft, wegen in dit verband namelijk zwaarder. Dezelfde conclusie geldt als aangenomen zou worden dat de huidige verhouding tussen [eiseres sub 1] en de huisartsen mede een huurrelatie omvat. Dit een en nader brengt mee dat SGE en de huisartsen begin juli 2008 er definitief toe mochten besluiten om [eiseres sub 1] uit te sluiten van deelname aan het MFG. De omstandigheid dat de samenwerking met beherend apotheker [I] momenteel goed verloopt doet hieraan niet af.
4.23.
Nu uit het vorenstaande volgt dat SGE en de huisartsen de samenwerking met [eiseres sub 1] mogen beëindigen (waarschijnlijk eind 2011/begin 2012), ligt de vraag voor of daartegenover een verplichting staat voor SGE en de huisartsen om de schade te vergoeden wegens te verwachten winstderving aan de zijde van [eiseres sub 1]. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Daarvoor is doorslaggevend dat het voor alle partijen in juli 2008 duidelijk was dat het nog zeker enkele jaren zou duren voordat het MFG zou zijn gerealiseerd. [eiseres sub 1] had vanaf dat moment dus ruimschoots de tijd om maatregelen te treffen ter voorkoming van een grote omzetderving, zoals ook al onder 4.20. is overwogen. Daarnaast is van belang dat niet is gesteld of gebleken dat [eiseres sub 1] met het oog op het voortduren van de samenwerking in het gezondheidscentrum aan de [adres] (grote) investeringen heeft gedaan.
4.24.
In het midden kan overigens blijven of [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] de proceskosten van SGE in de onderhavige procedure vergoeden, zoals [eiseres sub 1] stelt en SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] betwisten. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [eiseres sub 1] een schriftelijke verklaring overgelegd van de directeur/aandeelhouder van [bedrijf] B.V. van 19 juni 2009, waarin staat dat de voorzitter van SGE hem heeft meegedeeld dat [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] de kosten van SGE voor de op dat moment lopende voorlopige voorzieningenprocedure vergoeden. Die procedure is door [eiseres sub 1] aanhangig gemaakt na ontvangst van de brief van SGE van 2 juli 2008, door middel waarvan SGE meedeelde dat zij bleef bij haar besluit om niet met [eiseres sub 1] samen te werken. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] de aan die procedure (en eventuele latere procedures) verbonden kosten van SGE vergoeden is dat niet relevant voor de beantwoording van de vraag of de uitsluiting van [eiseres sub 1] van deelname aan het MFG onrechtmatig is, aangezien SGE en de huisartsen hun definitieve keuze voor [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] al voor het begin van de zojuist genoemde voorlopige voorzieningenprocedure hebben gemaakt en aan [eiseres sub 1] hebben meegedeeld.
[gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7]
4.25.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld hebben SGE en de huisartsen niet onrechtmatig gehandeld door [eiseres sub 1] uit te sluiten van deelname aan het MFG. Hieruit volgt dat het hen vrijstond om ervoor te kiezen in zee te gaan met [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7]. Dat [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] zijn ingegaan op het aanbod tot deelname aan het MFG kan hen juridisch dan ook niet worden verweten. Het betoog van [eiseres sub 1], dat [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] op oneigenlijke wijze de uitdeelpost verkrijgen, volgt de rechtbank daarom niet. Daarnaast geldt dat patiënten van de huisartsen niet verplicht zijn om hun medicijnen bij de apotheek van [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] af te nemen. Het staat dus niet vast dat het [eiseres sub 1] als gevolg van de voorgenomen samenwerking tussen SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] geheel onmogelijk wordt gemaakt om in [vestigingsplaats] een apotheek te exploiteren.
De presentatie van 18 juni 2008
4.26.
[eiseres sub 1] betoogt dat SGE, de huisartsen en [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door haar uit te nodigen om een presentatie te geven teneinde SGE en de huisartsen te bewegen hun keuze voor [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] te heroverwegen. Volgens [eiseres sub 1] lag de keuze voor [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] op dat moment al vast, was de presentatie op 18 juni 2008 een schijnvertoning en heeft zij met betrekking tot het MFG geen eerlijke kans gekregen.
4.27.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. [gedaagde sub 6] was sinds 1 februari 2008 bestuurslid van SGE. Tijdens de bespreking van 23 april 2008 en de presentatie van 18 juni 2008 waren [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] echter niet aanwezig. Evenmin waren zij betrokken bij de besluitvorming naar aanleiding van de presentatie van 18 juni 2008. De rechtbank concludeert dan ook dat [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] niet betrokken waren bij (de uitnodiging tot) die presentatie, zodat van onrechtmatig handelen door hen op dit punt geen sprake is.
4.28.
SGE en de huisartsen stellen dat [eiseres sub 1] wel een eerlijke kans heeft gekregen. In verband hiermee voeren zij aan dat [eiseres sub 1] wist dat zij een keuze voor [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] hadden gemaakt maar dat zij bereid waren die keuze te heroverwegen indien [eiseres sub 1] met overtuigende argumenten kon komen. Tijdens de bespreking op 23 april 2008 heeft SGE in verband daarmee aangegeven dat [eiseres sub 1] zou moeten voldoen aan twee hoofdvoorwaarden: een volwaardige apotheek en volwaardige participatie.
4.29.
Dit verweer slaagt niet. Uit de stellingen van SGE en de huisartsen zelf blijkt dat het breekpunt lag in het gebrek aan vertrouwen van met name de huisartsen in [eiseres sub 1]. Dit heeft ertoe geleid dat zij [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] hebben benaderd om deel te nemen aan het MFG, dat in de op 1 februari 2008 gewijzigde statuten is opgenomen dat Apotheek [naam] bij SGE was aangesloten en dat [gedaagde sub 6] per 1 februari 2008 tot het bestuur van SGE is toegetreden. Onder deze omstandigheden was de kans dat SGE en de huisartsen naar aanleiding van de door [eiseres sub 1] te houden presentatie terug zouden komen op hun keuze voor [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7], en [eiseres sub 1] alsnog in de gelegenheid zouden stellen om deel te nemen aan het MFG, minimaal. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres sub 1] erop is gewezen dat de huisartsen geen vertrouwen meer in [A] en [C] hadden en evenmin dat de kans dat alsnog een keuze voor [eiseres sub 1] zou worden gemaakt in verband daarmee zeer klein was. Daarnaast moet het voor SGE en de huisartsen duidelijk zijn geweest dat [eiseres sub 1] ten behoeve van de presentatie kosten zou maken. Onder deze omstandigheden levert het verzoek aan [eiseres sub 1] om de presentatie te geven een onrechtmatige daad op van zowel SGE als van de huisartsen. De schade van [eiseres sub 1], bestaande uit de kosten die zij in het kader van de presentatie heeft gemaakt, zal dan ook moeten worden vergoed. SGE en de huisartsen zijn hiervoor hoofdelijk aansprakelijk. Het definitieve besluit tot uitsluiting van [eiseres sub 1] is weliswaar door SGE genomen, maar is een gevolg van het feit dat met name de huisartsen de situatie onwerkbaar vonden door de negatieve sfeer, terwijl een van de huisartsen, [gedaagde sub 5], als bestuurslid van SGE bij de besluitvorming betrokken was. In het midden kan blijven de vraag of [eiseres sub 1] er voorafgaand aan de presentatie van op de hoogte was dat [gedaagde sub 6] per 1 februari 2008 bestuurslid van SGE was geworden, hetgeen door SGE wordt gesteld en door [eiseres sub 1] betwist, aangezien het antwoord op deze vraag het oordeel van de rechtbank onder de hiervoor geschetste omstandigheden niet anders maakt.
4.30.
[eiseres sub 1] vordert met betrekking tot de presentatie een schadevergoeding van EUR 11.997,33. Ter onderbouwing hiervan heeft zij facturen overgelegd van [L] van 30 juni 2008 (EUR 8.998,48), van [L] van 23 mei 2008 (EUR 2.975,--) en van Mercure hotels (in totaal EUR 23,85). Met betrekking tot de factuur van [L] stellen SGE en de huisartsen dat deze factuur kennelijk ziet op een plan van [bedrijf] B.V. om achter het huidige gezondheidscentrum nieuwbouw te realiseren. Dit verweer wordt verworpen. Niet gesteld of gebleken is dat in juni 2008 reeds een dergelijk plan bestond, terwijl [bedrijf] B.V. volgens SGE en de huisartsen pas eind 2008 of begin 2009 eigenaar is geworden van het gezondheidscentrum. Bovendien blijkt uit het verslag van de presentatie van 18 juni 2008 dat is opgesteld door de advocaat van SGE en de huisartsen dat architect [L] daarbij aanwezig was en het woord heeft gevoerd. Nu niet is gesteld of gebleken dat [eiseres sub 1] geen recht heeft op aftrek van BTW, komt het bedrag op de factuur terzake van de BTW (EUR 1.436,73) niet voor vergoeding in aanmerking.
4.31.
Ten aanzien van de overige facturen heeft [eiseres sub 1] niet aangetoond dat deze verband houden met de presentatie van 18 juni 2008. De factuur van [L] is gericht aan apotheek [M] in [vestigingsplaats]. Zelfs indien deze factuur betrekking heeft op werkzaamheden ten behoeve van de presentatie kan de rechtbank er zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet van uitgaan dat deze kosten voor rekening zijn gekomen van [eiseres sub 1]. Ook ten aanzien van de facturen van Mercure ontbreekt een toelichting, zodat ook deze kosten niet hoeven te worden vergoed.
4.32.
Samenvattend is de vordering van [eiseres sub 1] tot vergoeding van schade in verband met de presentatie toewijsbaar tot een bedrag van EUR 7.561,75.
Buitengerechtelijke kosten
4.33.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II - worden afgewezen. [eiseres sub 1] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiseres sub 1] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Conclusie
4.34.
Concluderend zijn SGE en de huisartsen hoofdelijk aansprakelijk voor de schade van [eiseres sub 1] terzake van de presentatie, begroot op EUR 7.561,75. Aangezien op de factuur van [L] een betalingstermijn van 30 dagen is vermeld zal de rechtbank 31 juli 2008 beschouwen als begindatum van de over genoemd bedrag verschuldigde wettelijke rente. Alle overige vorderingen zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.35.
[eiseres sub 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van SGE, de huisartsen, [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7] worden begroot op:
- -
vast recht 262,00
- -
salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.392,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt SGE, de maatschap, [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres sub 1] te betalen een bedrag van EUR 7.561,75 (zevenduizendvijfhonderdéénenzestig euro en vijfenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 31 juli 2008 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
veroordeelt de vennootschap onder fima [eiseres sub 1], [eiser sub 2] B.V. en [eiseres sub 3] B.V. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van SGE, de maatschap, [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 5], [gedaagde sub 6] en [gedaagde sub 7], tot op heden begroot op EUR 1.392,00,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, mr. A.M. Verhoef en mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2011.?