HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. Mevis; HR 13 november 2012, nr. 10/04594 (niet gepubliceerd); HR 28 juni 2012, nr. 10/02673 (niet gepubliceerd); HR 9 oktober 2012, nr. 11/04734 (niet gepubliceerd); HR 1 oktober 2013, nr. 11/03346 (niet gepubliceerd).
HR, 08-03-2016, nr. 14/04551
ECLI:NL:HR:2016:251, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-03-2016
- Zaaknummer
14/04551
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:251, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑03‑2016; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2704, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:2704, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑12‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:251, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0130
Uitspraak 08‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft kennelijk bij vergissing in het dictum m.b.t. de vordering van de b.p. en de schadevergoedingsmaatregel een bedrag vermeld dat tien euro hoger is dan door de b.p. is gevorderd. Een kennelijke misslag als de onderhavige leent zich bij uitstek voor herstel door het Hof zelf. Het gaat immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten overeenkomstig hetgeen de HR heeft beslist in ECLI:NL:HR:2010:BJ7243 en ECLI:NL:HR:2012:BW1478. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor ondubbelzinnig – en op kortere termijn – duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing. Gelet hierop is de HR in het onderhavige geval van oordeel dat verdachte onvoldoende belang heeft bij zijn cassatieberoep. De HR verklaart het beroep in cassatie o.g.v. art. 80a RO n-o. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
8 maart 2016
Strafkamer
nr. S 14/04551
ABO/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 6 juni 2014, nummer 20/004075-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof aan de benadeelde partij [betrokkene] € 10,- meer aan (materiële) schadevergoeding heeft toegewezen dan de benadeelde partij heeft gevorderd, alsmede dat de aan de verdachte opgelegde schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in art. 36f Sr in gelijke mate te hoog is.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"hij op 13 juli 2012 te Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [betrokkene]), tegen het gezicht heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.637,80, waarvan € 1.262,80 ter zake van materiële schade, en aan de verdachte dienovereenkomstig een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij. Het Hof heeft daartoe het volgende overwogen:
"De benadeelde partij [betrokkene] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.627,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit. De vordering bestaat uit materiële schade ten bedrage van EUR 1262,80 (bestaande uit kosten tandarts en kleding) en immateriële schade ten bedrage van EUR 375,--. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, zodat zij van rechtswege in hoger beroep voortduurt.
(...)
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden."
2.2.3.
De Politierechter in de Rechtbank Oost-Brabant heeft bij vonnis van 12 december 2013 de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.627,80, waarvan € 1.252,80 ter zake van materiële schade, en aan de verdachte dienovereenkomstig een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van de benadeelde partij.
2.2.4.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een "schadeopgaveformulier misdrijven" op naam van [betrokkene] als benadeelde partij. Dat formulier houdt in als vordering van de benadeelde partij een totaalbedrag van € 1.627,80, waarvan € 1.252,80 ter zake van materiële schade. Bij dit formulier is gevoegd een "schadeonderbouwingsformulier" inhoudende dat materiële schade is geleden tot een bedrag van € 1.262,80.
2.3.
In aanmerking genomen dat het Hof heeft overwogen dat de door de benadeelde partij gevorderde schade door de Politierechter geheel is toegewezen en de bestreden uitspraak niets inhoudt waaruit zou kunnen worden afgeleid dat en op welke grond het Hof heeft beoogd een hoger bedrag toe te wijzen dan het door de Politierechter toegewezen bedrag, heeft het Hof kennelijk bij vergissing in het dictum met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel € 1.637,80, waarvan € 1.262,80 ter zake van materiële schade, vermeld in plaats van € 1.627,80, waarvan € 1.252,80 ter zake van materiële schade.
2.4.
Een kennelijke misslag als de onderhavige leent zich bij uitstek voor herstel door het Hof zelf. Het gaat immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 6 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BJ7243, NJ 2012/248) en 12 juni 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW1478, NJ 2012/490). Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor ondubbelzinnig - en op kortere termijn - duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing.
2.5.
Gelet hierop is de Hoge Raad in het onderhavige geval van oordeel dat de verdachte onvoldoende belang heeft bij zijn cassatieberoep. De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2016.
Conclusie 22‑12‑2015
Inhoudsindicatie
Het Hof heeft kennelijk bij vergissing in het dictum m.b.t. de vordering van de b.p. en de schadevergoedingsmaatregel een bedrag vermeld dat tien euro hoger is dan door de b.p. is gevorderd. Een kennelijke misslag als de onderhavige leent zich bij uitstek voor herstel door het Hof zelf. Het gaat immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten overeenkomstig hetgeen de HR heeft beslist in ECLI:NL:HR:2010:BJ7243 en ECLI:NL:HR:2012:BW1478. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor ondubbelzinnig – en op kortere termijn – duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing. Gelet hierop is de HR in het onderhavige geval van oordeel dat verdachte onvoldoende belang heeft bij zijn cassatieberoep. De HR verklaart het beroep in cassatie o.g.v. art. 80a RO n-o. Conclusie AG: anders.
Nr. 14/04551
Mr. Machielse
Zitting 22 december 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft verdachte op de 6 juni 2014 voor: mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 1637,80 toegewezen en voor dat bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, welke betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 13 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
2. Mr. M.H. F. van den Heuvel, advocaat te Helmond, heeft cassatie ingesteld. Mr. Th.J. Kelder heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof aan de benadeelde partij een hoger bedrag heeft toegewezen dan door de politierechter was bepaald en dat ook de schadevergoedingsmaatregel ten onrechte op dit hoge bedrag is vastgesteld.
3.2. De politierechter heeft de vordering van de benadeelde partij in haar geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, tot een bedrag van € 1627,80, dus € 10 minder dan het hof heeft gedaan. Dit verschil is te herleiden tot een verschil in het bedrag dat politierechter respectievelijk hof hebben aangenomen voor materiële schade. Het hof heeft als uitgangspunt € 1262,80 genomen, de rechtbank € 1252,80. Het voegingsformulier dat zich in het dossier bevindt houdt inderdaad in dat de benadeelde partijvordering heeft ingediend van € 1627,80.
Het eerste middel is gegrond.
4.1. Het tweede middel klaagt dat de redelijke termijn in cassatie is overschreden omdat tussen het instellen van het cassatieberoep en de ontvangst van het dossier ter griffie van de Hoge Raad meer dan acht maanden zijn verstreken.
4.2. Het cassatieberoep is ingesteld op 13 juni 2014 en het dossier is eerst ter griffie van de Hoge Raad ontvangen op 10 april 2015. De door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn is aldus met bijna twee maanden overschreden. De Hoge Raad doet voorts uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Gelet op de in hoger beroep opgelegde straf en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden zal de Hoge Raad met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden kunnen volstaan.1.
5. Beide middelen zijn gegrond. De Hoge Raad zal zelf de vergissing van het hof kunnen herstellen en alsnog de vordering van de benadeelde partij kunnen toewijzen tot een bedrag van € 1627,80 en de schadevergoedingsmaatregel op hetzelfde bedrag kunnen bepalen. Het tweede middel zal de Hoge Raad kunnen afdoen door te constateren dat de redelijke termijn is overschreden.
Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑12‑2015