ABRvS, 26-10-2016, nr. 201508129/1/A1
ECLI:NL:RVS:2016:2834
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
26-10-2016
- Zaaknummer
201508129/1/A1
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2016:2834, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 26‑10‑2016; (Hoger beroep)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
- Vindplaatsen
JOM 2016/1081
Uitspraak 26‑10‑2016
Inhoudsindicatie
Verzoek om handhaving tegen bedrijfsactiviteiten [partij A] e.a.
201508129/1/A1.
Datum uitspraak: 26 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dronten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 september 2015 in zaken nrs. 14/1050, 14/7341 en 15/307 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dronten.
Procesverloop
Verzoek om handhaving tegen bedrijfsactiviteiten [partij A] e.a.
Bij brief van 19 augustus 2013 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de bedrijfsactiviteiten van [partij A], [partij B], Velomobiel, Leisure World Bike Store en Alligt niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 30 december 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Verleende omgevingsvergunning aan [partij A]
Bij besluit van 10 januari 2014 heeft het college aan [partij A] omgevingsvergunning verleend voor het verkopen en repareren van fietsen op het perceel aan de [locatie 1] te Dronten.
Bij besluit van 6 mei 2014 heeft het college, onder intrekking van het besluit van 10 januari 2014 en wijziging van de motivering, opnieuw omgevingsvergunning verleend voor het verkopen en repareren van fietsen op het perceel aan de [locatie 1] te Dronten.
Bij besluit van 25 november 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoek om handhaving tegen bedrijfsactiviteiten Flevo Wheels B.V.
Bij brief van 31 maart 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de bedrijfsactiviteiten van Flevo Wheels B.V., gevestigd aan De Eem 1 te Dronten, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 1 december 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 september 2015 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 30 december 2013, 25 november 2014 en 1 december 2014 ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk aan de Afdeling toegezonden en daarbij verzocht om toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Bij beslissing van 21 september 2016 heeft een andere kamer van de Afdeling het verzoek om beperkte kennisneming afgewezen. Vervolgens is het nadere stuk aan [appellant] teruggezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.A. Faber, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door P. Pasveer, is verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft aan [appellant] bij besluit van 29 december 2011 een persoonsgebonden gedoogbeschikking verleend om een fietsenzaak te exploiteren bij zijn woning op het perceel aan [locatie 2] te Dronten.
2. Ter zitting heeft [appellant] zijn hoger beroep ingetrokken, voor zover dat is gericht tegen het in bezwaar gehandhaafde besluit van het college om het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de bedrijfsactiviteiten van Flevo Wheels, af te wijzen.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij als concurrent van [partij A], [partij B], Velomobiel, Leisure World Bike Store en Alligt belanghebbende is bij de besluiten terzake van handhavend optreden tegen de bedrijfsactiviteiten van [partij A] e.a. en terzake van de verleende omgevingsvergunning aan [partij A].
[appellant] voert daartoe aan dat hij ook fietsen maakt en verkoopt. Volgens [appellant] is het maken van fietsen op zijn perceel toegestaan en heeft het college hem bij besluit van 29 december 2011 een persoonsgebonden gedoogbeschikking verleend om een fietsenzaak te exploiteren.
Verder stelt [appellant] dat zijn bedrijf staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en dat hij belasting afdraagt. Ter motivering van deze stelling heeft [appellant] onder meer een kopie van een factuur van 1 april 2015, en een kopie van een stuk met het logo van de belastingdienst en de woorden aangifte omzetbelasting eerste kwartaal 2015, afgegeven op 30 april 2015, kopie voor eigen gebruik, overgelegd.
Indien de Afdeling van oordeel is dat [appellant] geen concurrent is, dan betoogt [appellant] dat hij een potentieel concurrent is, nu hij zijn bedrijf wil laten groeien en overdragen aan zijn zoon.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2015; ECLI:NL:RVS:2015:183) is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit belanghebbende. Dat is bij de bestreden besluiten slechts het geval indien [appellant] in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment bedrijfsactiviteiten ontplooit als waarbinnen de bedrijfsactiviteiten van [partij A], [partij B], Velomobiel, Leisure World Bike Store en Alligt plaatsvinden.
3.2. [appellant] heeft gesteld dat hij in de breedste zin des woords een fietsenhandel heeft, zijnde de [eenmanszaak]. Deze stelling heeft hij gemotiveerd door het overleggen van een factuur van 1 april 2015 waarin staat dat het bedrijf [eenmanszaak] één fiets heeft verkocht.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft hij met die factuur, maar ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat hij binnen hetzelfde marktsegment als [partij A], [partij B], Velomobiel, Leisure World Bike Store en Alligt bedrijfsactiviteiten ontplooit. Daarbij worden de resultaten in aanmerking genomen van een door gemeenteambtenaren, E. Sleurink en R. van Bruggen, op 23 april 2015 uitgevoerd controlebezoek aan het bedrijfsgedeelte van het pand aan [locatie 2] te Dronten. Volgens de van dit bezoek opgestelde notitie en de daarbij gemaakte foto’s was voormeld pand niet publiekelijk toegankelijk, was er geen toonbank, kassa of showroom aanwezig en waren er uitsluitend gedateerde computers aanwezig die niet waren aangesloten op het lichtnet of internet. [appellant] heeft de bevindingen van dit controlebezoek onvoldoende weersproken.
Verder wordt bij voormeld oordeel in aanmerking genomen dat [appellant] op 24 september 2015 tijdens een hoorzitting van de commissie bezwaarschriften bij de behandeling van een andere zaak volgens het gespreksverslag heeft verklaard dat hij sinds 2003 geen bedrijfsactiviteiten meer heeft verricht.
Voorts leidt de stelling van [appellant] dat hij belasting heeft afgedragen ook niet tot het oordeel dat hij binnen hetzelfde marktsegment als voormelde bedrijven bedrijfsactiviteiten ontplooit. Uit het door hem overgelegde stuk met logo van de belastingdienst valt immers niet meer af te leiden dan dat hij op 30 april 2015 de kopie voor eigen gebruik van zijn aangifte omzetbelasting heeft afgedrukt en niet hoeveel omzet of inkomen de verkoop van fietsen heeft opgeleverd.
3.3. Verder heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als potentieel concurrent als belanghebbende kan worden aangemerkt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:338) kunnen ook potentiële concurrenten als belanghebbende worden aangemerkt indien zij concrete plannen hebben en zijn begonnen met de uitvoering daarvan. Hiervan is in dit geval niet gebleken. Ter zitting in beroep heeft [appellant] verklaard dat hij pas zal investeren in het bedrijf als hij dat kan overdragen aan zijn kinderen. Voor zover dit al een concreet plan betreft, is [appellant] nog niet begonnen met de uitvoering daarvan.
4. Gelet op het vorenstaande wordt niet toegekomen aan het betoog van [appellant] dat het college ten onrechte niet tot handhavend optreden tegen [partij A], [partij B], Velomobiel, Leisure World Bike Store en Alligt is overgegaan en dat het in bezwaar gehandhaafde besluit van 6 mei 2014 is genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Van Leeuwen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2016
543.