ABRvS, 28-01-2015, nr. 201403491/1/A1.
ECLI:NL:RVS:2015:183, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
28-01-2015
- Zaaknummer
201403491/1/A1.
- Vakgebied(en)
Vastgoed (V)
Omgevingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:183, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28‑01‑2015; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2014:874, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 1:2 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
JB 2015/52
Uitspraak 28‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 februari 2013 heeft het college aan [vergunninghoudster] omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een detailhandelsvestiging op de percelen [locatie A] en [locatie B] en [locatie C] te Bakel (hierna: de percelen).
201403491/1/A1.
Datum uitspraak: 28 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te Bakel, gemeente Gemert-Bakel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 maart 2014 in zaak nr. 13/4454 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2013 heeft het college aan [vergunninghoudster] omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een detailhandelsvestiging op de percelen [locatie A] en [locatie B] en [locatie C] te Bakel (hierna: de percelen).
Bij besluit van 30 juli 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 maart 2014 heeft de rechtbank het [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
[vergunninghoudster] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P. Vermont, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Tevens is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [persoon A] en [persoon B], bijgestaan door
mr. D. Wintraecken, verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is eigenaar van het pand op het perceel [locatie D] te Bakel (hierna: het pand). Het pand, dat wordt gehuurd door Jumbo Supermarkten, staat op ongeveer 500 m van de percelen. In het pand is een C-1000 supermarkt gevestigd, die wordt geëxploiteerd door [persoon A].
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het mogelijke negatieve effect op de verhuurbaarheid van het pand als gevolg van het besluit van 20 februari 2013 niet voldoende is om haar als belanghebbend bij dat besluit aan te merken. Door het voorgenomen vertrek van de C-1000 supermarkt uit haar pand naar de percelen zullen de verhuur- en exploitatiemogelijkheden van haar pand ernstig worden belemmerd, zodat zij door dit besluit rechtstreeks in haar vermogenspositie wordt getroffen, aldus [appellante] Volgens [appellante] heeft de rechtbank, door te overwegen dat het pand volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan voor meerdere doeleinden kan worden gebruikt en dat het in het verleden ook voor andere doeleinden is gebruikt, miskend dat het pand in 1975 is gebouwd als supermarkt en ononderbroken als zodanig in gebruik is geweest.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Volgens vaste jurisprudentie is degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit belanghebbende. Dat is bij het onderhavige besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het oprichten van een detailhandelsvestging slechts het geval indien een concurrerende vastgoedeigenaar in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment werkzaam is als waarbinnen de op te richten detailhandelsvestiging is voorzien. Vergelijk de uitspraken van 29 mei 2013 in zaak nr. 201205944/1/A2 en van 12 juni 2013 in zaak nr. 201207740/1/R1.
Gelet op de omstandigheid dat het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voorziet in de oprichting van een detailhandelsvestiging op een afstand van ongeveer 500 m van het pand van [appellante], is de Afdeling van oordeel dat [appellante] in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied gevestigd is als [vergunninghoudster]. Niet uitgesloten is dat dit besluit de verhuurbaarheid van het pand van [appellante] nadelig zal beïnvloeden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [persoon A], de exploitant van de C-1000 supermarkt in het pand, ter zitting van de Afdeling heeft verklaard dat hij de exploitatie van de C-1000 supermarkt zal beëindigen en de exploitant wordt van de nieuw op te richten supermarkt. Onder verwijzing naar voormelde uitspraak van 12 juni 2013 wordt voorts overwogen dat de enkele omstandigheid dat het pand tevens gebruikt kan worden voor andere doeleinden dan detailhandel onverlet laat dat de voorziene detailhandelsvestiging nadelige gevolgen kan hebben voor de verhuurbaarheid van het pand van [appellante], hetgeen de rechtbank in navolging van het college niet heeft onderkend. [appellante] dient dan ook te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Dat [appellante] het pand niet rechtstreeks aan de C-1000 supermarkt verhuurt, maar aan Jumbo Supermarkten, vormt geen grond voor een ander oordeel.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante] tegen het besluit van 30 juli 2013 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
4. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
5. Het college zal op na te vermelden wijze tot vergoeding in de kosten worden veroordeeld die bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep zijn opgekomen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 12 maart 2014 in zaak nr. 13/4454;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel van 30 juli 2013, kenmerk RO/OTH/PF/693923;
V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel tot vergoeding van [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel aan [appellante] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 811,00 (zegge: achthonderdelf euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.
w.g. Koeman w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015
270-757.