HR 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349 m.nt. T.M. Schalken.
HR, 10-09-2013, nr. 11/02662 J
ECLI:NL:HR:2013:668
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-09-2013
- Zaaknummer
11/02662 J
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:668, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑09‑2013; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:732, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2013:732, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑06‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:668, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑09‑2013
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. HR: 81.1 RO + strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn.
Partij(en)
10 september 2013
Strafkamer
nr. 11/02662 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 27 mei 2011, nummer 22/000082-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de hoogte van de opgelegde jeugddetentie en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, met verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van twee maanden.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie;
vermindert deze in die zin dat deze een maand en drie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2013.
Conclusie 04‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. HR: 81.1 RO + strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn.
Nr. 11/02662 J Zitting: 4 juni 2013 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verdachte = verzoeker] |
1. Verzoeker is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 21 december 2010, nr. 09/04927J - door het Gerechtshof te ’s-Gravenhage bij arrest van 27 mei 2011 wegens “Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak”, veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 2 maanden. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.250,- en voor dit bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander op de wijze als in het arrest vermeld.
2. Namens verzoeker heeft mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te ‘s-Gravenhage, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel, gelezen in samenhang met de toelichting daarop, klaagt over de verwerping door het Hof van het door de verdediging gevoerde “Salduz-verweer”, voor zover inhoudende dat ook alle door verzoeker na consultatie van zijn raadsman afgelegde verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten.
4. Anders dan de steller van het middel meent, geeft het oordeel van het Hof dat de verklaringen die verzoeker na zijn eerste verhoor heeft afgelegd bij de politie (en ik begrijp: en ook nadien, EH) voor het bewijs kunnen worden gebezigd, aangezien deze verklaringen zijn afgelegd nadat verzoeker een raadsman heeft kunnen raadplegen, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. De “Salduz-regel” ziet immers op verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen, terwijl bewijsuitsluiting van bewijsmateriaal dat is verkregen als rechtstreeks gevolg van een op grond van de “Salduz-regel” voor het bewijs onbruikbare verklaring van de verdachte in beginsel niet in aanmerking komt ten aanzien van verklaring(en) die de verdachte nadien heeft afgelegd nadat hij een advocaat heeft kunnen raadplegen en hem de in art. 29, tweede lid, Sv bedoelde mededeling is gedaan dat hij niet verplicht is tot antwoorden. Voorts merk ik op dat het Hof in de onderhavige zaak enkel de door verzoeker ter terechtzitting in eerste aanleg van 26 maart 2009 afgelegde verklaring voor het bewijs heeft gebezigd, en dat deze verklaring is afgelegd nadat door de Kinderrechter aan verzoeker de cautie (art. 273, tweede lid, jo art. 499 Sv) was gegeven.1.
5. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
6. Het tweede middel, gelezen in samenhang met de toelichting daarop, klaagt dat de bewezenverklaring, - naar ik begrijp - voor zover het de betrokkenheid van verzoeker betreft, niet kan volgen uit ’s Hofs bewijsvoering.
7. Ten laste van verzoeker is bewezen verklaard dat:
“hij op of omstreeks 10 juli 2008 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [a-straat] heeft weggenomen een horloge, toebehorende aan [betrokkene 1] zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door met een schroevendraaier het raam aan de achterzijde van die woning te forceren.”
8. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 26 maart 2009, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik zat op 10 juli 2008 samen met twee vrienden in een auto, een BMW, in de buurt van de [a-straat] te ‘s-Gravenhage.
2. een proces-verbaal van aangifte van de politie Haaglanden, met nummer PL1524/2008/26277-38, d.d. 12 juli 2008, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt – zakelijk weergegeven -:
als de op 12 juli 2008 tegenover die verbalisant afgelegde verklaring van aangever [betrokkene 2] (p. 111 ev):
Ik ben de schoonzus van de bewoner van de [a-straat], [betrokkene 1]. Ik behartig al zijn belangen. Ik ben op 9 juli 2008 voor de laatste keer in de woning geweest. Ik ben omstreeks 11 .30 uur weggegaan en heb de woning volledig afgesloten. De raamhefbomen voorzie ik altijd van schroefjes zodat men de hefbomen niet kan openen. Op 11 juli 2008 ben ik gebeld door de politie Den Haag. Mij is verteld dat er was ingebroken in de woning van mijn zwager.
3. een proces-verbaal van aanhouding van de politie Haaglanden, met nummer PL1524/2008/26277-6, d.d. 10 juli 2008, opgemaakt en ondertekend door een tweetal daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze verbalisanten (p.88 ev):
Op 10 juli 2008 omstreeks 00.35 uur hoorden wij, verbalisanten, dat een surveillanceauto werd gestuurd naar de [a-straat] te ‘s-Gravenhage. Wij, verbalisanten, zijn daar naartoe gegaan en hebben positie ingenomen in de [b-straat] met de [a-straat] en hebben ongeveer 5 minuten op deze locatie gestaan. Wij zagen vervolgens dat de verlichting van een personenauto ontbrandde en hoorden de motor van het voertuig starten. Het betrof een groene BMW 316, voorzien van kenteken [AA-00-BB]. Wij, verbalisanten, hadden vrij zicht en hadden niemand naar de auto zien lopen. Ik, verbalisant [verbalisant 1], sprak de bestuurder aan en de man gaf mij op genaamd te zijn [betrokkene 3] geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats]. Wij, verbalisanten, zagen dat het rechter achterportier geopend werd en een man uitstapte die was gekleed in een donkerblauwe joggingbroek. De man gaf op te zijn genaamd [betrokkene 4], geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats]. Ik, verbalisant [verbalisant 1], vroeg de bijrijder in het voertuig naar zijn identiteitsgegevens. De man gaf mij desgevraagd op genaamd te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats], wonende aan het [c-straat] te ‘s-Gravenhage. Wij, verbalisanten, zagen dat [verdachte] gekleed was in een zwarte trainingsbroek. Ik, verbalisant [verbalisant 1], heb vervolgens het rechter achterportier van het voertuig geopend en in het voertuig gekeken. Ik zag dat op de grond achter het rechter voorportier een tweetal zwarte handschoenen lagen. Tevens zag ik een zwarte volledig natte jas op de achterbank liggen. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat de joggingbroeken van [betrokkene 4] en [verdachte] aan de voorzijde volledig nat waren. Tevens zag ik dat de jas van [betrokkene 4] volledig nat was. Tevens zag ik dat de kleding van de bestuurder [betrokkene 3] droog was. Ik, verbalisant [verbalisant 2], keek vervolgens onder geparkeerde BMW en zag dat de grond volledig nat was. Er was geen droge plek welke normaliter bij een voertuig dat langer geparkeerd staat zichtbaar is. Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 1], op donderdag 10 juli 2008 te 00:47 uur de verdachten [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [verdachte] aangehouden ter zake van diefstal door middel van braak/verbreking.
4. een proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, met nummer PL1524/2008/26277-4, d.d. 10 juli 2008, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze verbalisant (p.117):
Op 10 juli 2008 ging ik naar een woning aan de [a-straat] te ‘s-Gravenhage. Ik heb de woning betreden. De slaapkamer was doorzocht. Verder gekomen in deze woning bleek deze geheel te zijn doorzocht. Alle kasten waren leeggemaakt en de inhoud was op de grond gegooid. In de woonkamer aan de achterzijde zag ik dat het openslaande raam openstond. Ik zag dat dit met vermoedelijk een grote schroevendraaier was geforceerd.
5. een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van de politie Haaglanden, met nummer PL1524/2008/26277-53, d.d. 13 juli 2008, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze verbalisant (p.128):
Naar aanleiding van een diefstal uit de woning aan de [a-straat] te ‘s-Gravenhage werden drie jongens aangehouden in een personenauto voorzien van kenteken [AA-00-BB]. De personenauto van het merk BMW, type 3161, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] werd voor onderzoek overgebracht. Op 12 juli 2008 stelde ik, verbalisant, een onderzoek in de auto in. In de personenauto werd op de bestuurdersstoel, onder een stoelhoes, een herenhorloge aangetroffen van het merk PULSAR, voorzien van nummer 1 D7750, goudkleurig en voorzien van een (imitatie) krokodillenleren bandje. Dit horloge is in beslag genomen.
6. een proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, met nummer PL1524/2008/26277-54, d.d. 13 juli 2008, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt – zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze verbalisant (p.118):
Op zaterdag 12 juli 2008 is door mij, verbalisant, aan de aangeefster [betrokkene 2] het eerder door mij aangetroffen horloge getoond. Het betrof het goudkleurige horloge van het merk Pulsar en voorzien van serienummer 1D7750 met een bruin (imitatie) krokodillenleren band. Desgevraagd zei aangeefster dat zij het horloge herkende als eigendom van haar zwager en hoofdbewoner van de [a-straat], zijnde [betrokkene 1]. Zij herkende het horloge omdat zij een aantal jaren geleden dit horloge samen met hem had gekocht.
7. een proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, met nummer PL1524/2008/26277-56, d.d. 13 juli 2008, opgemaakt en ondertekend door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt – zakelijk weergegeven -:
als de op 13 juli 2008 tegenover die verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1] (p.140 ev):
Ik heb een woning aan de [a-straat] te ‘s-Gravenhage. U toont mij een herenhorloge van het merk Pulsar. Deze heeft een bruinleren band met een gouden plaat. Ik herken dit horloge meteen als mijn horloge. Ik heb dit horloge samen met mijn schoonzus [betrokkene 5] jaren geleden gekocht. Ik herken het aan de gouden plaat. Het is afkomstig uit mijn woning aan de [a-straat] te Den Haag. Ik heb drie horloges en op het moment dat ik een horloge niet aan heb, ligt deze in een kastje bij mij in de slaapkamer. Daar zal deze ook gelegen hebben.
8. een proces-verbaal van bevindingen met bijlagen van de politie Haaglanden, met nummer PL1524/2008/26277-46, d.d. 12 juli 2008, opgemaakt en ondertekend door een tweetal daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, welk proces-verbaal onder meer inhoudt – zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze verbalisanten (p.119 ev):
Op zaterdag 12 juli 2008 hebben wij toestemming gekregen van [betrokkene 6], de moeder van verdachte [betrokkene 4], om de kelderbox te betreden. In het bijzijn van [betrokkene 6] en met haar toestemming heb ik, verbalisant [verbalisant 3], het luik in de betonnen vloer geopend. Ik zag op de vloer een witte tas. Uit deze tas stak een rood voorwerp welke in herkende als een breekijzer. Ik heb de tas aan de hengsels uit het luik getild. In de tas bevonden zich ook nog twee schroevendraaiers. Wij hebben de tas met daarin de schroevendraaiers en het breekijzer in beslag genomen.
9. een geschrift, te weten een kopie van een proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek van de politie Haaglanden, met nummer PL1524/2008/26277-65, d.d. 29 juli 2008, opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, welk proces-verbaal onder meer inhoudt - zakelijk weergegeven -:
als relaas van deze verbalisant (p.134 ev):
[a-straat] te ‘s-Gravenhage betreft een parterrewoning. Het woonkamerraam grenst aan de tuin. Het kamerraam werd geforceerd. Met een schroevendraaier werd minstens vier keer gestoken. De recherche van het bureau Loosduinen had mij een tas meegegeven met daarin twee schroevendraaiers. De punt van de vouw van de blauwe schroevendraaier is gedeeltelijk afgebroken en maakt daarom een specifiek spoor. Ik heb de vouw van de schroevendraaier bij een indrukspoor gehouden en zag dat de beschadigde vouw precies in het spoor paste. Op de steel van de schroevendraaier zat lak, precies op de plek waar de steel van de schroevendraaier het kozijn raakt. Het is zeer waarschijnlijk dat deze schroevendraaier de sporen op het kamerraam heeft veroorzaakt.”
9. Het bestreden arrest houdt voorts, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
“Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld wanneer het raam is verbroken en of dit gelijktijdig is gebeurd met het wegnemen van het horloge. Volgens de raadsman is het aannemelijker dat de braak op een eerder moment heeft plaatsgevonden waarbij mogelijk het horloge is meegenomen en men later is teruggekomen om te kijken of er nog meer te halen was.
Het hof overweegt als volgt.
Naar aanleiding van een telefonische melding bij de centrale meldkamer van de politie Haaglanden op 10 juli 2008 om 00:35 uur met betrekking tot de [a-straat] te ‘s-Gravenhage wordt door de politie direct ter plaatse een onderzoek ingesteld. Uit dat onderzoek blijkt dat in die woning is ingebroken. De verbalisanten treffen de verdachte samen met zijn medeverdachten [betrokkene 4] en [betrokkene 3] aan in een geparkeerde auto vlakbij de woning waar de inbraak heeft plaatsgevonden. Op 10 juli 2008 om 00:47 uur worden zij aangehouden op verdenking van woninginbraak. Verbalisant [verbalisant 2] ziet dat de joggingbroeken van verdachte en medeverdachte [betrokkene 4] volledig nat zijn. Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juli 2008 blijkt dat na onderzoek van de auto waarin de verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen een horloge van het merk Pulsar wordt gevonden. Dit horloge wordt op 12 juli 2008 aan aangeefster [betrokkene 2] getoond, die het horloge herkent als eigendom van haar zwager en hoofdbewoner van de [a-straat] te ‘s-Gravenhage, zijnde het pand waar is ingebroken.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben geen aannemelijke verklaring afgelegd met betrekking tot hun aanwezigheid dichtbij de woning op 10 juli 2008, midden in de nacht in die auto, waarin ook het uit die woning gestolen horloge is aangetroffen.
Het hof acht het scenario zoals geschetst door de raadsman, inhoudende dat er sprake zou zijn van een inbraak eerder op de avond waarbij het horloge zou zijn weggenomen en bij welke inbraak, naar het hof begrijpt, de verdachte niet is betrokken, en men in aanwezigheid van de verdachte op een later moment weer terug is gegaan naar de woning om te kijken of er nog meer te halen viel, niet onderbouwd en onaannemelijk.
Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.”
10. In de toelichting op het middel wordt onder meer aangevoerd dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld op welk moment de inbraak tussen 9 juli 11:30 uur en 10 juli 00:35 uur heeft plaatsgevonden, dat niet kan worden vastgesteld of verzoeker iets wist van de aanwezigheid van het horloge bij de bestuurder (ik begrijp: onder de stoelhoes van de bestuurdersstoel van de auto waarin verzoeker en zijn medeverdachten zijn aangetroffen, EH), dat verzoeker gelet op de omstandigheden niet gehouden was een aannemelijke verklaring te geven voor zijn aanwezigheid in de auto, zodat het niet geven van een aannemelijke verklaring voor die aanwezigheid niet tegen hem gebruikt had mogen worden, terwijl het Hof bovendien niet motiveert waarom verzoekers verklaring niet aannemelijk zou zijn, en voorts ’s Hofs overweging dat onaannemelijk is dat sprake zou zijn van een eerdere inbraak die avond onbegrijpelijk is, nu het gelet op de aanhouding van verzoeker en zijn medeverdachten op 10 juli 2008 niet anders kan zijn dan dat de inbraak met de schroevendraaier veel eerder heeft plaatsgevonden, omdat deze (ik begrijp: de schroevendraaier, EH) toen kennelijk weer is teruggelegd in de kelderbox bij medeverdachte [betrokkene 4], alwaar deze schroevendraaier op 12 juli 2008 is aangetroffen.
11. Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen vastgesteld dat:(i) de woning aan de [a-straat] te ’s-Gravenhage door de schoonzus van de bewoner op 9 juli 2008 om 11:30 uur volledig is afgesloten;
(ii) op 10 juli 2008 omstreeks 00:35 uur door twee verbalisanten is gehoord dat een surveillanceauto werd gestuurd naar de [a-straat] te ’s-Gravenhage;
(iii) genoemde verbalisanten ernaartoe zijn gegaan en zich hebben gepositioneerd in de [b-straat] met de [a-straat];
(iv) de verbalisanten, nadat zij vijf minuten gepositioneerd stonden, zagen dat een groene BMW 316, met het kenteken [AA-00-BB], de verlichting ontbrandde en de motor startte;
(v) in deze auto een drietal mannen zaten, te weten [betrokkene 3] (bestuurder), [betrokkene 4], en verzoeker (bijrijder);
(vi) op de grond achter het rechter voorportier een tweetal zwarte handschoenen lagen en op de achterbank een zwarte volledig natte jas, de joggingbroeken van [betrokkene 4] en verzoeker aan de voorzijde volledig nat waren, en de grond onder de geparkeerde auto eveneens volledig nat was;
(vii) uit onderzoek in de woning aan de [a-straat] te ’s-Gravenhage bleek dat de woning geheel was doorzocht en het openslaande raam aan de achterzijde van de woonkamer vermoedelijk met een grote schroevendraaier was geforceerd;
(viii) tijdens onderzoek van de auto op 12 juli 2008 onder de stoelhoes van de bestuurdersstoel een horloge is gevonden afkomstig van de hoofdbewoner van de [a-straat] te ’s-Gravenhage;
(ix) op 12 juli 2008 door de moeder van medeverdachte [betrokkene 4] toestemming is gegeven om de kelderbox te betreden, en in die kelderbox een tas wordt aangetroffen met daarin een schroevendraaier waarvan het zeer waarschijnlijk is dat deze de sporen op het kamerraam heeft veroorzaakt.
12. In zijn nadere bewijsoverweging heeft het Hof voorts nog van belang geacht dat verzoeker en zijn medeverdachten geen aannemelijke verklaring hebben afgelegd met betrekking tot hun aanwezigheid in de auto dichtbij de woning op 10 juli 2008 middenin de nacht. Voorts wordt het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat het horloge is weggenomen bij een eerder op de avond gepleegde inbraak, bij welke inbraak verzoeker niet aanwezig was, en men later in aanwezigheid van verzoeker is teruggegaan naar de woning om te kijken of er nog meer te halen viel, door het Hof onaannemelijk geacht.
13. Dat het Hof uit voornoemde feiten en omstandigheden heeft afgeleid dat het verzoeker is geweest die op of omstreeks 10 juli 2008 uit de woning aan de [a-straat] te ’s-Gravenhage samen met een ander of anderen een horloge heeft weggenomen en zij de toegang tot deze woning hebben verschaft door met een schroevendraaier het raam aan de achterzijde van de woning te forceren, acht ik niet onbegrijpelijk. Daarbij wijs ik erop dat het Hof, anders dan de steller van het middel meent, niet heeft overwogen dat onaannemelijk is dat sprake zou zijn van een eerdere inbraak die avond. Het Hof zegt in dit verband enkel dat het scenario zoals geschetst door de raadsman, inhoudende dat er sprake zou zijn van een inbraak eerder op de avond waarbij het horloge zou zijn weggenomen etc., niet onderbouwd en onaannemelijk is. Gelet op de door het Hof genoemde feiten en omstandigheden meen ik dat dit oordeel stand kan houden. Daarbij neem ik in het bijzonder in aanmerking dat het uit de woning weggenomen horloge onder de stoelhoes van de bestuurdersstoel is gevonden en dat verzoeker en zijn medeverdachten geen aannemelijke verklaring hebben afgelegd voor hun aanwezigheid ter plaatse. Dat eerst twee dagen na de inbraak in een kelderbox bij medeverdachte [betrokkene 4] een tas met schroevendraaiers en een breekijzer is aangetroffen en dat zeer waarschijnlijk met één van die schroevendraaiers het kamerraam van de woning is geforceerd, zou er inderdaad op kunnen duiden dat de braak zelf eerder op de avond heeft plaatsgevonden.2.Maar dat toen ook al het horloge zou zijn weggenomen, is naar mijn mening niet aannemelijk. Waarom zouden in dat geval de verdachten wel het inbrekersgereedschap hebben weggeborgen en niet ook al meteen het horloge? Wel acht ik in dat scenario aannemelijk dat de verdachten, alvorens tot de diefstal over te gaan, de schroevendraaier in de kelderbox hebben verborgen. Mogelijk is ook dat dit door een onbekende ander is gedaan.3.Weliswaar blijkt uit de verwerping door het Hof van de voorwaardelijk gedane getuigenverzoeken van de verdediging dat het Hof de inhoud van de NN-melding op 10 juli 2008 omstreeks 00.35 uur niet in zijn overwegingen zal betrekken4., maar dat neemt niet weg dat op dat tijdstip een melding met betrekking tot de [a-straat] te ’s-Gravenhage is gedaan en dat blijkens zijn bewijsoverweging het Hof van dat gegeven is uitgegaan. Op grond van het voorgaande, waarbij ik mede betrek de korte tijdspanne tussen de NN-melding en het aantreffen van verzoeker en zijn twee medeverdachten in een geparkeerde auto, waarin zich het weggenomen horloge bevond, vlakbij de bedoelde woning zonder dat zij voor hun aanwezigheid op die plek midden in de nacht een aannemelijke verklaring hebben kunnen geven, meen ik dat de bewezenverklaring genoegzaam uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen volgt en dat de bewezenverklaring naar de eis der wet voldoende met redenen is omkleed.
14. Het middel faalt.
12. Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Namens verzoeker, op wie het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, is op 7 juni 2011 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan zestien maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.5.
13. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde jeugddetentie en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, met verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑06‑2013
Dit is niet in tegenspraak met de NN-melding op 10 juli 2008 omstreeks 00.35 uur dat twee mannen met joggingbroeken en een persoon met handschoenen de woning zijn ingeklommen.
Dat mogelijk een vierde verdachte bij het tenlastegelegde betrokken was, sluit ik niet uit gelet op de melding van NN dat hij/zij drie personen de woning in heeft zien klimmen in samenhang met het als bewijsmiddel 3 gebezigde proces-verbaal dat als relaas van de verbalisanten onder meer inhoudt dat de kleding van de bestuurder droog en die van verzoeker en medeverdachte [betrokkene 4] nat was.
Zie p. 3 en 4 van het bestreden arrest.
HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358 (rov. 3.6.2. onder A) m.nt. Mevis.