NJB 2018/1377
Verbeurdverklaring van een dier, art. 33a Sr: onjuist is de opvatting dat een hond, zijnde een dier waarvan ingevolge art. 1.3 lid 1 Wet dieren de intrinsieke waarde wordt erkend, niet kan worden aangemerkt als een voorwerp dat vatbaar is voor verbeurdverklaring als bedoeld in art. 33a Sr
HR 26-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:996
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
26 juni 2018
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, V. van den Brink, J.C.A.M. Claassens
- Zaaknummer
16/06136
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Sancties
Dierenrecht / Dierenwelzijn
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:996, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑06‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:675, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑05‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑11‑2017
- Wetingang
(art. 33a Sr)
Essentie
Verbeurdverklaring van een dier, art. 33a Sr: onjuist is de opvatting dat een hond, zijnde een dier waarvan ingevolge art. 1.3 lid 1 Wet dieren de intrinsieke waarde wordt erkend, niet kan worden aangemerkt als een voorwerp dat vatbaar is voor verbeurdverklaring als bedoeld in art. 33a Sr
Uitspraak
Inleiding:
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort gezegd – ‘zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, opzettelijk bij een dier, te weten een hond ras type Stafford genaamd Kaya, pijn heeft veroorzaakt en/of de gezondheid en/of het welzijn van dat dier heeft ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.