HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:46.
HR, 02-07-2019, nr. 18/00172
ECLI:NL:HR:2019:1066
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-07-2019
- Zaaknummer
18/00172
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1066, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑07‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:477
ECLI:NL:PHR:2019:477, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑05‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1066
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0284
NbSr 2019/251
Uitspraak 02‑07‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging diefstal d.m.v. verbreking (art. 311.1 Sr) en medeplegen erfvredebreuk (art. 138.1 Sr). Strafmotivering. Hof heeft in Roemenië woonachtige verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf van 6 weken en daartoe o.m. overwogen dat het geen taakstraf zal opleggen gelet op feit dat verdachte niet beschikt over vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, zodat met hem geen afspraken met Reclassering kunnen worden gemaakt over tenuitvoerlegging van taakstraf. ’s Hofs oordeel toereikend gemotiveerd gelet op verweer raadsman? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2019:46, inhoudende dat enkele omstandigheid dat verdachte in andere EU-lidstaat dan Nederland woonachtig is, niet in de weg staat aan oplegging taakstraf. Die enkele omstandigheid belet evenmin tul van taakstraf in Nederland. Hof heeft met overweging dat het geen taakstraf aan verdachte zal opleggen omdat vanwege het niet beschikken over vaste woon- of verblijfplaats in Nederland geen afspraken kunnen worden gemaakt met Reclassering over tul van taakstraf, kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat reeds enkele omstandigheid dat verdachte niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland in de weg staat aan mogelijkheid tot tul van taakstraf in Nederland dan wel Roemenië. Dat oordeel is, gelet op hetgeen is vooropgesteld m.b.t. mogelijkheid om taakstraf die is opgelegd aan bewoner van andere lidstaat van EU ten uitvoer te leggen in Nederland dan wel in andere lidstaat, niet z.m. begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat de in Roemenië woonachtige verdachte ttz. in h.b. heeft verklaard weer naar Nederland te zijn gekomen om hier te werken. Strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd. Volgt partiële vernietiging (t.a.v. strafoplegging) en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/00172
Datum 2 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 27 december 2017, nummer 21/006971-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel klaagt over de strafoplegging, in het bijzonder over de overweging van het Hof dat het geen taakstraf zal opleggen “op de grond dat de verdachte niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, zodat met hem geen afspraken met de Reclassering kunnen worden gemaakt over de tenuitvoerlegging van een dergelijke straf”.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
- als verklaring van de verdachte:
“Ik woon in Roemenië. Ik heb geen werk. Daarom ben ik nu ook weer naar Nederland gekomen. Ik wil hier legaal komen werken. Een kennis van mij woont in Den Haag, hij heeft mij beloofd dat hij mij zou helpen. Ik kan aan de slag bij hetzelfde bedrijf waar hij ook werkt.”
- als hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht:
“Mijn cliënt is in hoger beroep verschenen. Hij is bereid om de consequenties te ondergaan en om te werken. Die kans moet worden geboden aan mijn cliënt. In Roemenië is het heel zwaar. De oproep voor de taakstraf kan naar mijn kantooradres. Ik heb goed contact met cliënt. (...) Mijn cliënt is teruggekomen naar Nederland om verantwoording af te leggen over zijn daden. Ik verzoek u cliënt het voordeel van de twijfel te geven.”
2.3.1
Het Hof heeft de verdachte ter zake van 1. “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking” en 2. “medeplegen van in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen” veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken.
2.3.2
Het Hof heeft de opgelegde straf onder meer als volgt gemotiveerd:
“Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten op 16 mei 2016 geprobeerd in te breken in een (zee)container op het terrein van het bedrijf [A] . Voorts heeft verdachte zich diezelfde nacht samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan erfvredebreuk bij het bedrijf [B] . Door aldus te handelen is bij voornoemde bedrijven schade, hinder en ergernis veroorzaakt. Verdachte heeft kennelijk enkel en alleen gehandeld vanuit het oogpunt van eigen financieel gewin en hij heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 november 2017 blijkt dat hij niet eerder in Nederland is veroordeeld voor strafbare feiten. Wel is verdachte na het plegen van de onderhavige feiten onherroepelijk veroordeeld ter zake van schuldheling. Het hof zal hiermee bij de strafoplegging geen rekening houden.
Het hof heeft bij de strafoplegging - voor zover mogelijk - aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg van Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de rechtbanken en de hoven. Op een inbraak in een bedrijfspand staat in deze oriëntatiepunten een taakstraf voor de duur van 120 uren vermeld. Voor het wederrechtelijk binnendringen van een besloten erf is geen oriëntatiepunt voorhanden.
Het hof overweegt dat de oplegging van een namens de verdachte verzochte werkstraf in beginsel passend en geboden zou kunnen worden geacht. Het hof ziet daar evenwel van af op de grond dat de verdachte niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, zodat met hem geen afspraken met de Reclassering kunnen worden gemaakt over de tenuitvoerlegging van een dergelijke straf. Het hof overweegt in dit verband dat de opmerking van de raadsman ter terechtzitting dat de verdachte via zijn kantoor bereikbaar zou zijn, onvoldoende zekerheid biedt dat de verdachte zich langs die weg bereikbaar zal houden.
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een gevangenisstraf (...) passend en geboden.”
2.4
De enkele omstandigheid dat de verdachte in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland woonachtig is, staat niet in de weg aan de oplegging van een taakstraf. Gelet op het toepasselijke juridisch kader - de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties en het Kaderbesluit 2008/947/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen - belet die enkele omstandigheid immers op zichzelf niet de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat (vgl. HR 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:46). Die enkele omstandigheid belet evenmin de tenuitvoerlegging van een taakstraf in Nederland.
2.5
Het Hof heeft met de overweging dat het geen taakstraf aan de verdachte zal opleggen omdat vanwege het niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland geen afspraken kunnen worden gemaakt met de Reclassering over de tenuitvoerlegging van een taakstraf, kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat reeds de enkele omstandigheid dat de verdachte niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland in het onderhavige geval in de weg staat aan de mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van een taakstraf in Nederland dan wel in Roemenië. Dat oordeel is, gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld met betrekking tot de mogelijkheid om een taakstraf die is opgelegd aan een bewoner van een andere lidstaat van de Europese Unie ten uitvoer te leggen in Nederland dan wel in een andere lidstaat, niet zonder meer begrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat de in Roemenië woonachtige verdachte op de terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard weer naar Nederland te zijn gekomen om hier te werken. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.6
Het middel slaagt.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juli 2019.
Conclusie 21‑05‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Motivering strafoplegging. Is het oordeel van het hof dat aan de in Roemenië wonende verdachte geen taakstraf wordt opgelegd omdat onvoldoende zekerheid bestaat dat met hem afspraken kunnen worden gemaakt over de uitvoering van de taakstraf begrijpelijk? De AG stelt zich op het standpunt dat dit oordeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet zonder meer begrijpelijk is en adviseert de bestreden uitspraak gedeeltelijk te vernietigen en de zaak in zoverre terug te wijzen naar het hof.
Nr. 18/00172 Zitting: 21 mei 2019 | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 27 december 2017 de verdachte wegens 1 “poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking” en 2 “medeplegen van in het besloten erf bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen” veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek als bedoeld in artikel 27 en 27a Sr.
2. Namens de verdachte is tijdig beroep in cassatie ingesteld. Mr. P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het hof het verweer met betrekking tot de strafoplegging onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen.
4. Blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting van 13 december 2017 heeft de raadsman van de verdachte met betrekking tot de strafoplegging (onder meer) het volgende aangevoerd:
“(…)
Mijn cliënt is in hoger beroep verschenen. Hij is bereid om de consequenties te ondergaan en om te werken. Die kans moet worden geboden aan mijn cliënt. In Roemenië is het heel zwaar. De oproep voor de taakstraf kan naar mijn kantooradres. Ik heb goed contact met cliënt. (…)
Mijn cliënt is teruggekomen naar Nederland om verantwoording af te leggen over zijn daden. Ik verzoek u cliënt het voordeel van de twijfel te geven.”
5. Zoals gezegd heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken. Het bestreden arrest houdt met betrekking tot de strafoplegging het volgende in:
“Oplegging van straf en/of maatregel
(…)
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten op 16 mei 2016 geprobeerd in te breken in een (zee)container op het terrein van het bedrijf [A] . Voorts heeft verdachte zich diezelfde nacht samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan erfvredebreuk bij het bedrijf [B] . Door aldus te handelen is bij voornoemde bedrijven schade, hinder en ergernis veroorzaakt. Verdachte heeft kennelijk enkel en alleen gehandeld vanuit het oogpunt van eigen financieel gewin en hij heeft er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendomsrechten van anderen.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 november 2017 blijkt dat hij niet eerder in Nederland is veroordeeld voor strafbare feiten. Wel is verdachte na het plegen van de onderhavige feiten onherroepelijk veroordeeld ter zake van schuldheling. Het hof zal hiermee bij de strafoplegging geen rekening houden.
Het hof heeft bij de strafoplegging - voor zover mogelijk - aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg van Vakinhoud Strafrecht (LOVS) van de rechtbanken en de hoven. Op een inbraak in een bedrijfspand staat in deze oriëntatiepunten een taakstraf voor de duur van 120 uren vermeld. Voor het wederrechtelijk binnendringen van een besloten erf is geen oriëntatiepunt voorhanden.
Het hof overweegt dat de oplegging van een namens de verdachte verzochte werkstraf in beginsel passend en geboden zou kunnen worden geacht. Het hof ziet daar evenwel van af op de grond dat de verdachte niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, zodat met hem geen afspraken met de Reclassering kunnen worden gemaakt over de tenuitvoerlegging van een dergelijke straf. Het hof overweegt in dit verband dat de opmerking van de raadsman ter terechtzitting dat de verdachte via zijn kantoor bereikbaar zou zijn, onvoldoende zekerheid biedt dat de verdachte zich langs die weg bereikbaar zal houden.
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van zes weken, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Deze straf is conform de door de politierechter opgelegde en door de advocaat- generaal gevorderde straf.”
6. In de toelichting betoogt de steller van het middel dat de verdachte naar aanleiding van de appeldagvaarding die de verdachte op zijn adres in Roemenië heeft ontvangen, ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen. Daaruit blijkt reeds dat de verdachte op zijn Roemeense adres bereikbaar is, aldus de steller van het middel. Daarbij heeft de raadsman ter terechtzitting aangeboden dat de verdachte ook via zijn kantooradres bereikbaar is. Het oordeel van het hof dat aan de verdachte geen werkstraf wordt opgelegd omdat onvoldoende zekerheid bestaat dat met hem afspraken kunnen worden gemaakt over de tenuitvoerlegging van die straf, is dan ook onbegrijpelijk.
7. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende te worden vooropgesteld. In een recent arrest heeft de Hoge Raad zich uitgelaten over de vraag of een taakstraf kan worden opgelegd aan een verdachte die woonachtig is in een ander (EU) land dan Nederland. De Hoge Raad overwoog onder meer het volgende:
“De strafoplegging wordt bepaald door uiteenlopende factoren, waaronder de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De feitenrechter is — binnen de grenzen van het ter zake geldende strafmaximum — vrij in de keuze van de straf, waaronder ook is te verstaan de keuze van de strafsoort, en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht (vgl. bijvoorbeeld HR 21 november 2006, ECLI:NL:HR:2006: AY7805).
De enkele omstandigheid dat de verdachte in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland woonachtig is, staat niet in de weg aan de oplegging van een taakstraf. Gelet op het onder 2 beschreven juridisch kader belet die enkele omstandigheid immers op zichzelf niet de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat. Dat laat onverlet dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de rechter bij de beantwoording van de vraag of oplegging van een taakstraf aangewezen is, mede betrekt of een reëel vooruitzicht bestaat dat die straf ook zal (kunnen) worden tenuitvoergelegd. Zo is het openbaar ministerie op grond van het Kaderbesluit en de WETS niet verplicht om een rechterlijke uitspraak waarbij een verplichting tot het verrichten van een taakstraf is opgelegd toe te zenden aan een andere lidstaat, terwijl voor de door het openbaar ministerie in dit verband te nemen beslissingen onder meer van belang is dat die andere lidstaat zich kan beroepen op de in art. 11 van het Kaderbesluit genoemde weigeringsgronden, waaronder die met betrekking tot de (minimale) duur van de alternatieve straf.”1.
8. Alhoewel de feitenrechter vrij is in de keuze van de straf en in de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht, terwijl zijn oordeel daaromtrent in beginsel geen motivering behoeft, kan uit de hiervoor geciteerde overweging worden afgeleid dat de enkele vaststelling dat de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, onvoldoende is voor het oordeel dat de verdachte niet in aanmerking komt voor een taakstraf. Weliswaar mag de feitenrechter bij de strafoplegging rekening houden met de vraag of een reëel vooruitzicht bestaat op tenuitvoerlegging van de straf, maar van de feitenrechter mag worden verlangd dat hij nader motiveert waarom oplegging van een taakstraf aan de verdachte die in het buitenland woont in het concrete geval niet aangewezen is. Mijns inziens zal de feitenrechter zijn oordeel dat de verdachte die in een andere lidstaat woonachtig is niet in aanmerking komt voor een taakstraf, niet alleen nader moeten motiveren indien het in de kern gaat om de vraag of een eventuele taakstraf ten uitvoer zal kunnen worden gelegd in die andere lidstaat, maar geldt ook een nadere motiveringsplicht wanneer de vraag voorligt of tenuitvoerlegging van een taakstraf in Nederland mogelijk is terwijl de verdachte in het buitenland woont en op dit punt door de verdediging (gemotiveerd) verweer is gevoerd.
9. Terug naar de voorliggende zaak. Uit de nadere overweging van het hof kan worden afgeleid dat het hof geen aanleiding ziet om een taakstraf op te leggen aan de verdachte gelet op het feit dat de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en derhalve onvoldoende zekerheid bestaat dat de verdachte voor de reclassering bereikbaar zal zijn. Dit oordeel acht ik niet zonder meer begrijpelijk gelet op hetgeen de raadsman ter terechtzitting heeft aangevoerd, namelijk dat reeds is gebleken dat de verdachte op zijn Roemeense adres bereikbaar is, en gelet op het aanbod van de raadsman om het contact tussen de reclassering en de verdachte met betrekking tot de uitvoering van de taakstraf via zijn kantoor(adres) te laten plaatsvinden. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is niet zonder meer begrijpelijk waarom het hof het oordeel is toegedaan dat met de verdachte geen afspraken kunnen worden gemaakt over de uitvoering van de taakstraf.
10. Het middel slaagt.
11. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑05‑2019