NJ 2010, 310
Jaarrekeningprocedure. Voorzichtigheidsbeginsel (art. 2:384 lid 2 BW); strekking.
HR 16-04-2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5416, m.nt. P. van Schilfgaarde (Thijsius/Conew)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
16 april 2010
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, W.A.M. van Schendel, C.A. Streefkerk
- Zaaknummer
08/04242
- Conclusie
A-G Timmerman
- Noot
P. van Schilfgaarde
- LJN
BL5416
- Roepnaam
Thijsius/Conew
- JCDI
JCDI:ADS161215:1
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Bedrijfseconomisch advies (V)
Ondernemingsrecht / Economische ordening
Ondernemingsrecht / Jaarrekeningenrecht
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2010:BL5416, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑04‑2010
ECLI:NL:PHR:2010:BL5416, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑02‑2010
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑09‑2008
- Wetingang
BW art. 2:384
Essentie
Jaarrekeningprocedure. Voorzichtigheidsbeginsel (art. 2:384 lid 2 BW); strekking.
De door het middel verdedigde opvatting dat het in art. 2:384 lid 2 BW neergelegde voorzichtigheidsbeginsel meebrengt dat een rechtspersoon verplicht is op een vordering een verlies te nemen ingeval ernstig rekening moet worden gehouden met de kans dat verhaal van deze vordering geheel of gedeeltelijk onmogelijk zal blijken te zijn, ook al staat niet vast dat verhaal van deze vordering in redelijkheid is uitgesloten, is in haar algemeenheid voor gevallen als onderhavige niet juist. Dat, zoals in art. 2:384 lid 2 BW is bepaald, mogelijke ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.