NJB 2018/1198:Hoevepacht. Een eigenaar van landbouwgrond met gebouwen verpacht de grond aan een vennootschap en geeft de gebouwen in bruikleen aan een zustervennootschap van die vennootschap. Moet dit samenstel van overeenkomsten worden gekwalificeerd als hoevepacht? Hoge Raad: 1. Verschillende contractspartijen. Het hof heeft art. 7:313 lid 3 BW toepasselijk geacht op de overeenkomsten, hoewel de overeenkomst met betrekking tot het los land is aangegaan met een andere contractspartij dan die met betrekking tot de gebouwen. Dit geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting in het licht van enerzijds het geschilpunt en anderzijds de in aanmerking genomen omstandigheden. 2. Complex. Art. 7:313 lid 3 BW stelt niet met zoveel woorden de eis dat het los land en de gebouwen een complex vormen als bedoeld in art. 7:313 lid 1 BW. Die eis moet wel worden gesteld. 3. Redelijkheid en billijkheid. De maatstaf van art. 6:248 lid 2 BW noopt tot terughoudende toepassing. Dit geldt temeer bij een dwingendrechtelijke bepaling als art. 7:313 lid 3 BW