Einde inhoudsopgave
Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren
Artikel 2c
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
27-11-2012, Stb. 2012, 600 (uitgifte: 30-11-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-2012, Stb. 2012, 600 (uitgifte: 30-11-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
De benoeming in een ambt als bedoeld in artikel 2, tweede tot en met zevende lid, van de wet geschiedt in vaste dienst, tenzij er grond bestaat voor een benoeming in tijdelijke dienst.
2.
Een benoeming in tijdelijke dienst als bedoeld in het eerste lid kan plaatsvinden voor een proeftijd of om een andere reden.
3.
Een benoeming in tijdelijke dienst als bedoeld in het eerste lid wordt verleend voor een kalenderperiode of een andere objectief bepaalbare periode.
4.
De periode, waarvoor een benoeming in tijdelijke dienst voor een proeftijd als bedoeld in het tweede lid wordt verleend, bedraagt ten hoogste 24 maanden, met de mogelijkheid van verlenging hiervan met de periode of perioden waarin in de proeftijd geheel of gedeeltelijk geen werkzaamheden zijn verricht.
5.
Indien een benoeming in tijdelijke dienst voor een proeftijd als bedoeld in het tweede lid is voorafgegaan door een benoeming in tijdelijke dienst om een andere reden als bedoeld in het tweede lid, wordt de maximale duur van 24 maanden, bedoeld in het vierde lid, verminderd met de duur van die benoeming in tijdelijke dienst om een andere reden, indien:
- a.
beide benoemingen zijn verleend door hetzelfde gezag;
- b.
zij elkaar met een onderbreking van ten hoogste drie maanden opvolgen; en
- c.
het eenzelfde ambt betreft.
6.
Artikel 2, tweede tot en met zevende lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de uitoefening van de in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde bevoegdheden.