HR, 20-03-2012, nr. S 10/04389
ECLI:NL:HR:2012:BV2954, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
20-03-2012
- Zaaknummer
S 10/04389
- LJN
BV2954
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV2954, Uitspraak, Hoge Raad, 20‑03‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV2954
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2010:BL6531, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Vindplaatsen
Uitspraak 20‑03‑2012
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht m.b.t. doen van onjuiste aangifte omzetbelasting. De tot het bewijs gebezigde facturen hebben geen betrekking op de in de bewezenverklaring genoemde aangiftetijdvakken. De bewezenverklaring is in zoverre dan ook niet toereikend gemotiveerd.
20 maart 2012
Strafkamer
nr. S 10/04389
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 februari 2010, nummer 23/002237-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van feit 3 en de strafoplegging en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel behelst onder meer de klacht dat het onder 3 bewezenverklaarde wat betreft het doen van onjuiste aangifte omzetbelasting over de aangiftetijdvakken oktober 1999, oktober 2000, oktober 2001 en april 2002 niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
2.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 24 november 1999 tot en met 19 juni 2002 te Haarlem, tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte ten name van fiscale eenheid [A] B.V. en [B] B.V. voor de omzetbelasting over de periode oktober 1999 tot en met december 1999 en de jaren 2000 en 2001 en de periode van januari 2002 tot en met mei 2002 (D16 t/m D/47), onder meer
- de aangifte omzetbelasting betreffende aangiftetijdvak oktober 1999 (D/16) en
- de aangifte omzetbelasting betreffende aangiftetijdvak oktober 2000 (D/28) en
- de aangifte omzetbelasting betreffende aangiftetijdvak oktober 2001 (D/40) en
- de aangifte omzetbelasting betreffende aangiftetijdvak april 2002 (D/46), onjuist heeft gedaan,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Haarlem ingeleverde aangiftebiljet omzetbelasting over genoemde perioden en jaren telkens bij vraag 5b "voorbelasting" een bedrag opgegeven dat (mede) was opgebouwd uit de op de facturen van [C] B.V. aan [D] in rekening gebrachte BTW, terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven."
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de aanvulling op het verkorte arrest.
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering het volgende overwogen:
"De facturen van [C] B.V. (feit 3)
Aan de aangiften omzetbelasting over tijdvakken in de jaren 1999 tot en met 2002 hebben (mede) facturen ten grondslag gelegen die afkomstig waren van [C] B.V.. Uit onderzoek van de forensische account [betrokkene 1] alsook uit onderzoek van de FIOD-ECD volgt dat genoemd bedrijf helemaal niet heeft bestaan. Eén van de werknemers die bij de verdachte al 20 jaar werkt heeft ook nooit gehoord van dat bedrijf. Als er daadwerkelijk leveringen zijn geweest moet hij dat zeker hebben geweten, aldus de getuige [getuige]. Naar het oordeel van het hof volgt dan ook uit de bewijsmiddelen dat de betreffende facturen vals zijn. Verder staat vast de facturen van dit niet bestaande bedrijf zijn gebruikt door de verdachte en zijn medeverdachten voor het doen van de aangifte omzetbelasting. De verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte acht het hof dan ook volstrekt ongeloofwaardig.
De onjuiste aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting (feiten 3 en 4)
De verdachte wordt verweten valse aangiften omzetbelasting en vennootschapbelasting te hebben gedaan. Met betrekking tot feit 3 rustte op de fiscale eenheid [A] B.V., [B] B.V. de plicht aangifte te doen ter zake van de omzetbelasting. Met betrekking tot feit 4 rustte op de fiscale eenheid [E] B.V.,
[A] B.V. en [B] B.V..
De verdachte was blijkens het zich in het dossier bevindende uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel directeur-grootaandeelhouder van [E] B.V. Onder deze Beheer B.V. vielen, blijkens het organigram zoals opgenomen op pagina 8 van het overzichtsproces-verbaal, [A] B.V. en [B] B.V.. Hiermee is de formele verbondenheid van de verdachte met de bedrijven gegeven. De administratie werd gedaan door de medeverdachte [medeverdachte] en nog twee medewerkers. De medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hiertoe behoorde het verwerken van de in- en verkoopfacturen, het kasboek en het invullen van de aangiften omzetbelasting. De verdachte heeft verklaard zich met de administratie te hebben bemoeid door aan te geven hoeveel contant er gaat en hoeveel op factuur. Hij ondertekende ook de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting.
Gelet hierop kan uit de bewijsmiddelen volgen dat de verdachte zich als medepleger, samen met de belastingplichtige vennootschappen en de medeverdachte [medeverdachte] (voor zover het betreft de aangiften omzetbelasting), zich schuldig heeft gemaakt aan het op onjuiste wijze doen van de aangiften omzetbelasting en vennootschapsbelasting.
Het strekkingsvereiste (feiten 3 en 4)
De onder feit 3 en 4 bewezenverklaarde feiten hadden naar het oordeel van het hof de strekking dat te weinig belasting werd geheven. De in deze feiten omschreven gedragingen zijn, gezien de effecten die daarvan in het algemeen uitgaan, geschikt om te bereiken dat onvoldoende belasting wordt geheven. Aan het strekkingsvereiste is derhalve ten aanzien van deze feiten voldaan."
2.3. De tot bewijs gebezigde facturen van [C] BV aan [D] BV (bewijsmiddelen 18-21) hebben geen betrekking op de in de bewezenverklaring genoemde aangiftetijdvakken. De bewezenverklaring is in zoverre dan ook niet toereikend gemotiveerd.
2.4. In zoverre slaagt het middel.
3. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken op 20 maart 2012.