Einde inhoudsopgave
Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht
Artikel 3 [Verplichtingen in het kader van de Raad van Europa]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2024
- Redactionele toelichting
De wijzigingsopdracht betreffende lid 2 komt niet overeen met de te wijzigen tekst.
- Bronpublicatie:
25-03-2024, Stb. 2024, 60 (uitgifte: 27-03-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-03-2024, Stb. 2024, 61 (uitgifte: 27-03-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Afhankelijke geldigheid
Treedt tegelijk in werking met de Wet seksuele misdrijven (20-03-2024, Stb. 59).
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Algemeen
1.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt:
- a.
aan een van de misdrijven omschreven in artikel 273f van de wet, en in de artikelen 231, 321, 350 en 416 tot en met 417bis van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau totstandgekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel, indien het feit is begaan tegen een Nederlander;
- b.
aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 241, 243 en 245 tot en met 250 en 251 tot en met 253 en 273f van de wet, indien het feit is begaan tegen een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft welke Nederlander of vreemdeling de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
- c.
aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 151d, 151e, 241, 243, 245 tot en met 250, 251 en 252, 266, 273f, 284, 285, 285b, 285c, 296 en 300 tot en met 304 van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen 33 tot en met 40 van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, indien het feit is begaan tegen een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft.
2.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 138ab, 138b, 139c, 139d, 151e, 161sexies, 225, 226, 227, 252, 326, 326c, 350, 350a en 351 van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 2 tot en met 10 van het op 23 november 2001 te Budapest totstandgekomen Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken en een van de misdrijven omschreven in de artikelen 137c tot en met 137e, 261, 262, 266, 284 en 285, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 3 tot en met 6 van het op 28 januari 2003 te Straatsburg totstandgekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de bestrijding van strafbare feiten verbonden met elektronische netwerken, betreffende de strafbaarstelling van handelingen van racistische en xenofobische aard verricht via computersystemen.
3.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in artikel 273f van de wet, voor zover het feit is begaan tegen een persoon die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, en in de artikelen 231, 321, 350 en 416 tot en met 417bis van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 20 van het op 16 mei 2005 te Warschau totstandgekomen Verdrag inzake bestrijding van mensenhandel, indien het feit is begaan buiten de rechtsmacht van enige staat.
4.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 131, 132, 134a, 140a en 205 van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen 5, 6, 7 en 9 van het op 16 mei 2005 te Warschau tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (Trb. 2006, 34).
5.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 151d, 151e, 241, 243, 245 tot en met 250, 251 en 252, 266, 273f, 284, 285, 285b, 285c, 296 en 300 tot en met 304 van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen 33 tot en met 40 van het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld.
6.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 134a, 140a en 421 van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van de artikelen 2 tot en met 6 van het op 22 oktober 2015 te Riga tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (Trb. 2016, 180).
7.
In de gevallen, bedoeld in het derde lid, kan de vervolging ook plaatshebben, indien de verdachte eerst na het begaan van het feit een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft gekregen.
8.
De bijlage van dit besluit vermeldt het verdrag dat tot het vestigen van rechtsmacht als bedoeld in het eerste lid, onder b, verplicht.