HR, 17-09-2010, nr. 09/00862
ECLI:NL:HR:2010:BM8907
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-09-2010
- Zaaknummer
09/00862
- Conclusie
Mr. L. Strikwerda
- LJN
BM8907
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM8907, Uitspraak, Hoge Raad, 17‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM8907
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2008:BG3883, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2010:BM8907, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 18‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM8907
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHSHE:2008:BG3883
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Uitspraak 17‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Verbintenissenrecht. Cessie aan bank van vordering uit onverschuldigde betaling in verband met frauduleuze overboeking. (81 RO)
17 september 2010
Eerste Kamer
09/00862
DV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. D.Th.J. van der Klei,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en ABN AMRO.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 328491 van de kantonrechter te Eindhoven van 29 juli 2004,
b. het arrest in de zaak HD 103.005.713 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 oktober 2008.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
ABN AMRO heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 384,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A. Hammerstein, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 september 2010.
Conclusie 18‑06‑2010
Mr. L. Strikwerda
Partij(en)
conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
ABN AMRO Bank N.V.
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het tijdig door eiseres tot cassatie, hierna: [eiseres], ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch van 28 oktober 2008. Bij dit arrest heeft het hof op het hoger beroep van verweerster in cassatie, hierna: ABN AMRO, het vonnis van de rechtbank van de rechtbank 's‑Hertogenbosch, sector kanton, locatie Eindhoven, van 29 juli 2004, waarbij een uit hoofde van onverschuldigde betaling door ABN AMRO tegen [eiseres] ingestelde vordering werd afgewezen, vernietigd en, opnieuw recht doende, de vordering van ABN AMRO alsnog toegewezen.
2.
Het cassatieberoep berust op twee middelen. ABN AMRO heeft de middelen bestreden en geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
3.
De door de middelen aangevoerde klachten kunnen naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
4.
Middel I is gericht tegen het oordeel van het hof dat [eiseres] ten opzichte van ABN AMRO aansprakelijk is terzake van de door ABN AMRO overgenomen vordering van Stichting De Opbouw, hierna: de stichting, op [eiseres] uit ongerechtvaardigde verrijking (bedoeld is kennelijk: onverschuldigde betaling). Naar ik begrijp, acht het middel dit oordeel onjuist, althans onbegrijpelijk, omdat ABN AMRO geen vorderingsrecht toekomt. Daartoe betoogt het middel dat de vordering van ABN AMRO berust op een door de stichting aan ABN AMRO gecedeerde vordering, terwijl de stichting geen vordering op [eiseres] toekwam, aangezien de stichting geen betaling aan [eiseres] heeft verricht.
5.
Het middel kan geen doel treffen, omdat het feitelijke grondslag mist. Het hof heeft immers — in r.o. 4.4.3 — tot uitgangspunt genomen dat de overboeking die heeft plaatsgevonden van de bankrekening van de stichting naar de bankrekening van [eiseres] is aan te merken als een betaling door de stichting aan [eiseres].
6.
Voor zover het middel wil betogen dat (het hof heeft miskend dat) de overboeking niet als betaling door de stichting aan [eiseres] kan worden aangemerkt, omdat aan de overboeking geen betalingsopdracht van de stichting ten grondslag heeft gelegen, kan het evenmin slagen. Uit de gedingstukken blijkt niet (het middel noemt ook geen vindplaatsen) dat [eiseres] tegen de vordering van ABN AMRO als verweer heeft gevoerd dat de stichting aan [eiseres] geen betaling heeft verricht, omdat aan de overboeking geen betalingsopdracht ten grondslag heeft gelegen. Dit verweer berust niet op een zuiver juridische stelling en kan dus niet voor het eerst in cassatie aan de orde worden gesteld. Vgl. Asser/Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 137). Anders dan het middel kennelijk meent, was het hof bevoegd nog gehouden ambtshalve de feitelijke grondslag van het verweer van [eiseres] aan te vullen (art. 24 Rv).
7.
Middel II komt op tegen de overweging van het hof — in r.o. 4.2.2 — dat ABN AMRO, ook zonder dat zij de vordering van de stichting gecedeerd zou hebben gekregen, de vordering uit onverschuldigde betaling zou toekomen.
8.
Dit middel moet reeds falen wegens gebrek aan belang. Zoals het middel ook al aangeeft, heeft het hof de bestreden overweging immers ten overvloede gegeven.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,