Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:529.
Rb. Noord-Nederland, 27-01-2022, nr. AWB - 20 , 3661
ECLI:NL:RBNNE:2022:193, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
- Datum
27-01-2022
- Zaaknummer
AWB - 20 _ 3661
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNNE:2022:193, Uitspraak, Rechtbank Noord-Nederland, 27‑01‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2023:5909, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2022/0326
Uitspraak 27‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Uitbetalingen door (voormalig) werkgever in verband met de beëindiging van het dienstverband van eiseres wegens verstoorde verhoudingen, behoren tot het loon in de zin van artikel 10 van de Wet LB. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van (schade)vergoedingen ten gevolge van een haar overkomen ongeval waarvoor haar werkgever jegens haar aansprakelijk is.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3661
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 27 januari 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , te [plaats] , eiseres
en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde van verweerder] ).
Procesverloop
De gemeente Smallingerland heeft in december 2019 een bedrag van € 11.288,47 aan loonheffing ingehouden en op aangifte afgedragen op aan eiseres uitbetaalde bedragen ter zake van ziektekostenvergoedingen en een vergoeding wegens loonderving.
Eiseres heeft tegen de inhouding van loonheffing bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres afgewezen.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is op 1 juni 2005 in dienst getreden bij de gemeente Smallingerland (de gemeente). Bij besluit van 30 augustus 2011 heeft het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland (het college) eiseres wegens verstoorde verhoudingen ontslagen met ingang van 1 oktober 2011. Bij uitspraak van 22 januari 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep het hiervoor genoemde besluit vernietigd.
1.2.
Ter beëindiging van het dienstverband van eiseres bij de gemeente hebben eiseres en het college op 8 november 2019 een vaststellingsovereenkomst (vso) gesloten. Daarin staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“VASTSTELLINGSOVEREENKOMST
Het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland,
en
[eiseres] geboren op [datum] 1959 en wonende aan de [adres] [plaats] .
nemen in aanmerking dat:
- -
[eiseres] sinds 1 juni 2005 is aangesteld in dienst van de gemeente Smallingerland in de functie van medewerker invordering en kwijtschelding voor 36 uur per week;
- -
[eiseres] zich op het standpunt stelt dat zij arbeidsongeschikt is geworden in en door de dienst en zij om die reden schadevergoedingen heeft gevorderd als ook dat zij zich om die reden niet kan vinden in de kortingen die er tijdens haar arbeidsongeschiktheid door de gemeente op haar inkomen zijn toegepast;
- -
als eerste ziektedag door UWV 18 januari 2016 is vastgesteld;
- -
[eiseres] op 23 maart 2016 richting de gemeente Smallingerland er vervolgens op heeft gewezen dat zij lijdt aan PTSS en dat dit enkel en alleen is gerelateerd aan de werkomstandigheden bij de gemeente Smallingerland, zodat er sprake is van de situatie dat zij ziek is geworden in en door de dienst, waarbij [eiseres] de gemeente Smallingerland aansprakelijk heeft gesteld;
- -
de gemeente Smallingerland bezwaar heeft gemaakt tegen de WIA beslissingen betreffende [eiseres] van 14 december 2017 en 8 maart 2018, welke verband houden met een door UWV opgelegde loondoorbetalingsverplichting;
- -
voornoemde bezwaren door UWV gegrond zijn verklaard en dat [eiseres] vervolgens bij beslissing van UWV d.d. 2 januari 2019 een WIA-uitkering met terugwerkende kracht toegekend heeft gekregen, ingaande 15 januari 2018;
- -
de gemeente Smallingerland over de periode 15 januari 2018 tot en met 31 december
2018 70% van de bezoldiging van [eiseres] aan haar heeft doorbetaald;
- -
partijen in deze overeenkomst afspraken wensen te maken over de wijze van beëindiging van de aanstelling;
- -
[eiseres] door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst zich ten volle bewust is van haar (rechts)positie, van de gevolgen van haar ontslag en dat zij voldoende gelegenheid heeft gehad tot een afgewogen beslissing te komen, en zich daarin heeft laten bijstaan door haar advocaat, [naam advocaat] .
Komen als volgt overeen:
Aan [eiseres] wordt door het college met ingang van 1 januari 2019 eervol ontslag verleend onder toepassing van artikel 8:4 CAR/UWO.
De aan [eiseres] door de gemeente over de periode tot en met 31 december 2018 betaalde bezoldiging behoeft, ondanks de met terugwerkende kracht toegekende WIA uitkering, door [eiseres] niet te worden terugbetaald aan de gemeente.
Bij beëindiging van het dienstverband zal een reguliere eindafrekening worden opgemaakt waarbij ook de tijdens het dienstverband opgebouwde doch niet-genoten vakantiedagen (1512 uur) zullen worden uitbetaald.
Ter zake vergoeding van ziektekosten over de periode 2013 tot en met 2017 zal aan [eiseres] een bedrag van € 3.077,04 netto betaalbaar worden gesteld door het college. Over het jaar 2018 zal voorts een bedrag van € 385,00 netto ter zake ziektekosten aan [eiseres] betaalbaar worden gesteld door het college.
Ter zake van smartengeld zal aan [eiseres] een bedrag van € 5.000,-- netto betaalbaar worden gesteld door het college.
Ter zake vergoeding van gemaakte advocaatkosten zal aan [eiseres] ten eerste een bedrag van € 55.000,00 netto betaalbaar worden gesteld door het college. [eiseres] zal de daartoe strekkende facturen van haar advocaat ter zake voornoemd bedrag aan het college overleggen. Ten tweede zal er door het college aan [eiseres] een aanvullend bedrag aan advocaatkosten van € 1.500,00 netto worden vergoed, waarvoor door [eiseres] niet een daartoe strekkende factuur behoeft te worden overgelegd.
Voor wat betreft de onder 4, 5 en 6 genoemde nettobedragen wordt door het college een belastinggarantie afgegeven, in die zin dat wanneer over betreffende bedragen onverhoopt toch belasting dient te worden betaald, het college het bedrag dat ter zake belastingen dient te worden afgedragen, vergoedt.
Aan [eiseres] wordt een eenmalige vergoeding ten bedrag van € 20.000,00 bruto betaalbaar gesteld door het college, dit in verband met de door [eiseres] gestelde loonderving als gevolg van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.
De toekenning van de onder 4, 5, 6 en 8 genoemde bedragen alsmede het ontslag en een excuusbrief zullen middels besluiten aan [eiseres] binnen dertig dagen na ondertekening van onderhavige overeenkomst betaalbaar worden gesteld c.q. kenbaar worden gemaakt. De concept-besluiten alsmede de concept-excuusbrief worden als bijlagen aan deze overeenkomst gehecht. Deze overeenkomst komt voorts enkel tot stand onder de voorwaarde dat de betreffende besluiten en de excuusbrief zonder tekstuele wijzigingen zullen worden aangenomen.
Tegen deze besluiten ter uitvoering van deze overeenkomst zal [eiseres] geen bezwaar en/of beroep instellen.
11. [eiseres] zal zich ook na beëindiging van de aanstelling gedragen als een goed (ex)ambtenaar betaamt.
12. De beroepsprocedures bij de Rechtbank Noord-Nederland met betrekking tot het besluit tot overplaatsing en de korting wegens ziekte, alsmede de bezwaarprocedure met betrekking tot de afhandeling van haar AVG-verzoe worden terstond nadat beide partijen tot ondertekening van deze overeenkomst zijn overgegaan, namens [eiseres] ingetrokken.
13. Met inachtneming van de inhoud van deze vaststellingsovereenkomst verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting ter zake van het dienstverband en de (wijze van) beëindiging daarvan. Van het afzien van eventuele rechten c.q. aanspraken op grond van de CAR/UWO door [eiseres] is evenwel geen sprake. [eiseres] zal echter geen bezwaar-, beroeps- of civiele procedures starten/voeren ten aanzien (na)betaling van loon en/of overige emolumenten en/of vergoedingen en/of ter zake van enige vorm van aansprakelijkstelling en/of enige vorm van schadevergoeding, tenzij voortvloeiend uit een gebrekkige nakoming van onderhavige overeenkomst.
(…)
1.3.
Tot de stukken van het geding behoort een conceptbrief van de werkgever die als bijlage bij de vso is gevoegd. Daarin staat onder meer geschreven:
“ [eiseres]
CONCEPT [adres]
(…)
betreft: excuses van het college van B&W van de gemeente Smallingerland
Geachte [eiseres] ,
In een concept vaststellingsovereenkomst is vastgelegd dat uw dienstverband bij de gemeente Smallingerland zal eindigen. In de 13 jaar hieraan voorafgaand bent u in uw gezondheid, persoonlijke integriteit en economische positie beschadigd geraakt. Wij, het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Smallingerland, erkennen dat de manier waarop u door de gemeente, uw leidinggevende en een aantal collega’s, bejegend bent niet volgens de waarden en normen was die wij als organisatie voorstaan en dat wij hier verantwoordelijk voor waren. In deze brief bieden wij u daarvoor onze excuses aan.
U bent indertijd geschorst (2010) en vervolgens ontslagen (2011). Zowel de schorsing als het ontslag hebt u aangevochten. Vervolgens heeft de Rechtbank Leeuwarden bij uitspraak van 9 oktober 2012 de schorsing en het ontslag vernietigd. Daarmee werd uw dienstverband geacht te zijn hersteld, maar zijn er geen afdoende concrete stappen gezet richting rehabilitatie en schadeloosstelling. Het hoger beroep van de gemeente werd bij uitspraak van 22 januari 2015 door de Centrale Raad van Beroep ongegrond verklaard. Daarmee stond vast dat schorsen en ontslag onterecht waren.
Vervolgens bent u na een onderzoek overgeplaatst naar een andere functie. Dat besluit hebt u aangevochten bij de Rechtbank Noord-Nederland. Ook zijn wij overgegaan tot korting van uw salaris wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Ook dat besluit hebt u aangevochten, omdat u arbeidsongeschikt bent in en door de dienst. Deze procedures zullen vanwege de te sluiten vaststellingsovereenkomst in overleg eindigen. Uw arbeidsongeschiktheid heeft
uiteindelijk geleid tot het besluit van UWV u bij besluit van 2 januari 2019 met terugwerkende kracht vanaf 15januari 2018 een IVA-uitkering toe te kennen.
De handelwijze van zowel ons college als uw direct leidinggevende en een aantal collega’s hebt u als zeer ongewenst en beschadigend ervaren. U geeft aan dat er richting u ook sprake was van agressie en psychologisch terreur. Ten aanzien van ons bent u van mening dat wij ons niet als goed werkgever hebben gedragen, omdat wij uw integriteit in twijfel hebben getrokken en u zonder goede gronden hebben geschorst en ontslagen en een onvoldoende veilige en beschermde werkplek hebben geboden. Door deze onjuiste besluiten en handelwijze bent u in uw eer en goede naam aangetast. Hierdoor voelt u zich het slachtoffer van een onjuiste organisatiecultuur en van onjuist overheidsoptreden. Ook tijdens uw ziekteperiode hebt u de handelwijze van de gemeente als onjuist, onheus en nog verder beschadigend ervaren.
Wij bevestigen dat u in het verleden als ambtenaar van de gemeente Smallingerland goed heeft gefunctioneerd. Wij erkennen dat u bent beschadigd door de manier waarop wij u hebben bejegend. Dit alles heeft een grote impact gehad op uw gezondheid. Om die reden hebben wij met u de vertrekregeling getroffen, zoals weergegeven in het concept van de vaststellingsovereenkomst. Wij willen onze dank uitspreken dat u zich bereid heeft getoond om het gesprek over die vertrekregeling met ons aan te gaan.
Wij bieden onze excuses aan voor al wat u door niet adequaat en onjuist optreden van werkgeverszijde hebt moeten doorstaan. Wij hopen dat u na uw vertrek in staat zult zijn om in de komende jaren een nieuw leven op te bouwen en wij wensen u alle goeds in de toekomst.
(…)
1.4.
Verder behoort tot de stukken van het geding een salarisstrook met betrekking tot december 2019. Daarop staat onder meer vermeld:
“(…)
Incidenteel (eenmalig) | ||||
Omschrijving | Bedrag | Factor /% | Basis | Franchise |
Smartengeld | 8810,57 | |||
Verg. advocaat | 2643,17 | |||
Ziektekosten 2018 | 678,41 | |||
Ziektekosten 13-18 | 5422,10 | |||
Loonderving ao | 20000,00 | |||
Loonheffing (BT) | 16242,21- | 43,250 | 37554,25 | |
Netto | 21312,04 |
(…)”
Geschil en beoordeling
2. In geschil is of de uitbetalingen van vergoedingen ter zake van ziektekosten en loonderving (hierna: de vergoedingen) terecht aan de inhouding van loonheffing zijn onderworpen. Het geschil spitst zich toe tot de vraag of de vergoedingen als belastbaar loon in de zin van artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) moeten worden aangemerkt.
3. Eiseres beantwoordt deze vragen ontkennend. Zij stelt – met verwijzing naar het arrest van 31 maart 20171.– dat de vergoedingen niet zozeer hun grond vinden in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten loon kunnen worden aangemerkt, maar zijn uitbetaald ter compensatie van psychisch leed dat is opgelopen ten gevolge van gedragingen van collega’s en een verlies aan arbeidskracht. Uit de beroepsgronden leidt de rechtbank verder af dat de vergoedingen volgens eiseres het gevolg zijn van een onrechtmatige daad. De daarmee samenhangende vergoedingen vloeien niet voort uit de dienstbetrekking en kunnen daardoor niet tot het loon worden gerekend, aldus eiseres. Verder voert eiseres aan dat de vergoedingen niet voortvloeien uit een rechtspositionele regeling.
4. Verweerder vindt dat de vergoedingen terecht aan de inhouding van loonheffing zijn onderworpen. Verweerder voert daartoe aan dat er voldoende causaal verband bestaat tussen de vergoedingen en de dienstbetrekking. De vergoedingen zijn volgens verweerder door eiseres ontvangen op grond van de vso, die is overeengekomen ter beëindiging van de dienstbetrekking. Verder voert verweerder aan dat alleen een werknemer kan worden ontslagen, en niet een willekeurige derde. Daarnaast is verweerder van mening dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vergoedingen zijn ontvangen wegens letselschade ten gevolge van een ongeval, omdat in de vso de vergoedingen niet als zodanig zijn aangemerkt. Ook heeft eiseres volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de vergoedingen zijn uitbetaald in verband met een aantasting van haar eer en goede naam. Ten slotte blijkt uit de stukken niet dat de voormalig werkgever van eiseres aansprakelijkheid heeft erkend op grond van onrechtmatige daad, aldus verweerder.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Krachtens artikel 10, eerste lid, van de Wet LB is loon al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. Bij de wijziging van dit artikellid per 1 januari 2011 is over de toegevoegde zinsnede "daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking" in de Nota naar aanleiding van het verslag2.opgemerkt:
"(…) Deze aanvulling verduidelijkt dat zowel vergoedingen of verstrekkingen ter zake van verwervingskosten als andere vergoedingen en verstrekkingen die niet naar algemene maatschappelijke opvattingen als beloningsvoordeel worden ervaren tot het loon gaan behoren. Het loonbegrip is met de voorgestelde aanvulling niet zo ruim geworden dat al hetgeen de werknemer van de werkgever krijgt loon vormt. Beslissend criterium blijft het verband tussen loon en dienstbetrekking zoals dat in de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie gevormd is." (p. 6.)
6. De Hoge Raad heeft bepaald dat door een werkgever op grond van diens aansprakelijkheid voor een aan zijn werknemer overkomen ongeval aan deze werknemer betaalde vergoedingen voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht – behoudens bijzondere omstandigheden – niet zozeer hun grond vinden in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten voordelen moeten worden aangemerkt.3.Bij die bijzondere omstandigheden gaat het om afspraken in de arbeidsovereenkomst en rechtspositionele regelingen, waaraan de werknemer een recht op vergoeding wegens verlies van arbeidskracht ontleent.4.De bewijslast dat de vergoeding onvoldoende verband houdt met de dienstbetrekking, rust op de belastingplichtige.5.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de vergoedingen moeten worden aangemerkt als vergoedingen wegens immateriële schade in vorenbedoelde zin, en daardoor niet zozeer hun grond vinden in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten voordelen moeten worden aangemerkt. De rechtbank stelt voorop dat de werkgever de vergoedingen niet heeft uitbetaald op grond van diens aansprakelijkheid voor een aan eiseres overkomen ongeval, maar in het kader van de beëindiging van de dienstbetrekking wegens verstoorde verhoudingen. De rechtbank betrekt in haar oordeel dat uit de inhoud van de vso niet valt af te leiden dat de werkgever enige vorm van aansprakelijkheid heeft erkend en dat in punt 13 van de vso een finaal kwijtingsbeding is opgenomen. Verder valt ook uit de overige stukken van het geding niet af te leiden dat de werkgever aansprakelijkheid heeft erkend ter zake van een eiseres overkomen ongeval en dat de vergoedingen daarmee samenhangen. Dit betekent dat de vergoedingen niet voldoen aan de eerste voorwaarde (zie 6.) die de Hoge Raad heeft geformuleerd in zijn arrest van 29 juni 1983, op welk arrest de Hoge Raad heeft teruggegrepen in het door eiseres aangehaalde arrest van 31 maart 2017.6.Uit de stukken van het geding (zie 1.2. en 1.3.) leidt de rechtbank af dat weliswaar sprake was van een langdurig arbeidsrechtelijk conflict, wat bij eiseres heeft geleid tot spanning, verdriet en boosheid, en dat de werkgever heeft erkend dat hij – kortgezegd – steken heeft laten vallen, maar dat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat als vanzelfsprekend sprake is van een ongeval, laat staan van een onrechtmatige daad.
8. Ook overigens kan eiseres zich naar het oordeel van de rechtbank niet met vrucht beroepen op de hiervoor aangehaalde jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank merkt op dat op de salarisstrook van december 2019 (1.4.) staat vermeld dat de uitbetalingen van bruto € 6.100,51 respectievelijk € 20.000, betrekking hebben op de vergoeding van ziektekosten respectievelijk loonderving. Op de salarisstrook staat niet vermeld dat de uitbetalingen betrekking hebben op de vergoeding van immateriële schade. De rechtbank overweegt dat door middel van de op de salarisstrook vermelde uitbetalingen, door de werkgever uitvoering is gegeven aan de vso (1.2.), waarin de betrokken partijen de diverse vergoedingen nader hebben gespecificeerd. Naar het oordeel van de rechtbank staat de inhoud van de vso – in het bijzonder de punten 4. en 8. – geen andere conclusie toe dan dat eiseres en haar werkgever met de in geschil zijnde vergoedingen in elk geval niet hebben beoogd immateriële schade te vergoeden. Ook valt naar het oordeel van de rechtbank uit de vso niet af te leiden dat een vergoeding is uitgekeerd ter zake van een verlies aan arbeidskracht. Hetgeen onder punt 8. van de vso is vermeld, biedt daarvoor te weinig aanknopingspunten.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is niet aannemelijk gemaakt dat er onvoldoende verband met de dienstbetrekking bestaat om die vergoedingen niet als loon in aanmerking te nemen. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat de vso weergeeft wat tussen partijen is overeengekomen. Daaruit volgt dat de vergoedingen zijn uitgekeerd ter zake van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werkgever heeft de uitbetaling van de vergoedingen vervolgens overeenkomstig deze uitgangspunten in de loonheffing verwerkt. De andersluidende verklaringen van eiseres zijn dan onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank verwerpt dan ook eiseres’ interpretatie van hetgeen is vermeld op de salarisstrook. Dit betekent dat de vergoedingen als belastbaar loon in de zin van artikel 10 van de Wet LB moeten worden aangemerkt en dat de vergoedingen terecht aan de inhouding van loonheffing zijn onderworpen. De beroepsgronden van eiseres slagen niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier, op 27 januari 2022. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑01‑2022
Hoge Raad 29 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW9439 en Hoge Raad 21 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0164.
Hoge Raad 21 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:BI7666.
Hoge Raad 21 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5136.
Hoge Raad 29 juni 1983, ECLI:NL:HR:1983:AW9439 en Hoge Raad 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:529, r.o. 2.3.2.