Hof Amsterdam, 22-02-2019, nr. 23-000682-17
ECLI:NL:GHAMS:2019:925
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-02-2019
- Zaaknummer
23-000682-17
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:925, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑02‑2019; (Hoger beroep)
Uitspraak 22‑02‑2019
Inhoudsindicatie
opzettelijk niet voldoen aan aangifteplicht van geldbedrag op Schiphol, geldboete van 500 euro voorwaardelijk met aftrek van voorarrest met een proeftijd van 1 jaar. Vrijspraak van het witwassen van dit geldbedrag.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000682-17
Datum uitspraak: 22 februari 2019
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 15 februari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-870636-14 tegen:
[verdachte] ,
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1971,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:hij op of omstreeks 06 februari 2014, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van (een) voorwerp(en), te weten (een) (contant) geld(bedrag[en]) van 4.485,- euro en 7.815 USD (totale waarde ongeveer 10.276,- euro), althans van enig geldbedrag,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen/verhuld wie de rechthebbende op dit geldbedrag was en/of wie dit geldbedrag voorhanden had,
en/of (een) voorwerp(en), te weten (een) (contant) geld(bedrag[en]) van 4.485,- euro en 7.815,- USD (totale waarde ongeveer 10.276,- euro), althans enig geldbedrag, heeft/hebben verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van genoemd geldbedrag gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had/hadden moet(en) vermoeden dat voornoemd geldbedrag - onmiddellijk of middellijk -afkomstig was uit enig misdrijf;
2:hij op of omstreeks 06 februari 2014 te Schiphol, in de gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland,
al dan niet opzettelijk, als degene die uit hoofde van artikel 3 Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, verplicht was tot het doen van aangifte, deze aangifte niet, onvolledig of onjuist heeft gedaan,
immers heeft hij toen aldaar (terwijl hij die Gemeenschap verliet) één of meerdere geldbedragen, te weten een geldbedrag van 4.485,- euro en 7.815,- USD (totaal ongeveer 10.276,- euro), althans een som gelds groter dan 10.000,- euro voorhanden gehad en/of zich met dat geld op de Luchthaven Schiphol vanuit een vertrekhal gemeld bij de paspoortcontrole en/of vervolgens met dat geld het beveiligde gebied van de Luchthaven Schiphol betreden en/of vervolgens desgevraagd aan Douanepersoneel ter gelegenheid van een Douanecontrole gezegd geen aangifte te willen doen van meegevoerde liquide middelen van 10.000,- euro of meer en/of (vervolgens) tegen Douanepersoneel gezegd dat hij, verdachte, een bedrag van 8000,- USD bij zich had.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt ter zake van het onder 1 ten laste gelegde dan de politierechter.
Bespreking verweer ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij, kort gezegd, aangevoerd dat het bedrag dat onder de verdachte is aangetroffen een grensgeval betreft; het is slechts nét iets meer dan het bedrag van 10.000 euro, vanaf welk bedrag de aangifteplicht geldt. De verdachte was in de veronderstelling dat hij iets minder dan 10.000 euro bij zich had en zag niemand bij het Douane-poortje. Voorts is het (het hof begrijpt: gelet op de koers van de dollar ten opzichte van de euro) lastig vast te stellen dat de verdachte meer dan 10.000 euro bij zich had en tevens dat de verdachte daarvan op de hoogte was.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Op 6 februari 2014 heeft de verbalisant [verbalisant] aan de verdachte medegedeeld dat aangifte moet worden gedaan van het vervoer van 10.000 euro of meer. De verbalisant heeft de verdachte vervolgens gevraagd of hij aangifte wilde doen. De verdachte antwoordde ontkennend. Gevraagd naar de hoeveelheid geld waarmee de verdachte reisde, antwoordde hij: 8.000 dollar. Dit bleek, na telling, te gaan om een bedrag van 7.815 US dollar. [verbalisant] heeft vervolgens de met de verdachte meegevoerde handbagage, zijnde een rolkoffer, aan een controle onderworpen. Hierin is een zwarte stoffen etui aangetroffen met daarin een bedrag van 4.485 euro. Dit betekent dat bij de verdachte in totaal na omrekening van de US dollars een bedrag van ongeveer 10.276 euro is aangetroffen. De verdachte had hier aangifte van moeten doen. Dit heeft de verdachte nagelaten.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, dat hij het bedrag in de zwarte etui ‘niet bij zich had’ nu deze zich in zijn handbagage bevond (het hof begrijpt: en niet in zijn broekzak), biedt geen soelaas, temeer nu [verbalisant] de verdachte had gevraagd of hij meer dan 10.000 euro ‘vervoerde’ en handbagage hier vanzelfsprekend onder valt. Nu de verdachte ervan op de hoogte was dat hij een geldbedrag vervoerde waarvan hij wist dat de hoogte ervan rond de grens van de 10.000 euro lag, heeft de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het niet voldoen aan zijn verplichting tot het doen van aangifte. Het verweer wordt verworpen.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hetgeen de verdachte bij de Douane heeft verklaard van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat de cautie niet aan de verdachte was gegeven. Hetgeen de verdachte in een later stadium heeft verklaard over de herkomst van het onder hem aangetroffen geldbedrag, levert een concrete en verifieerbare verklaring op: het aangetroffen geldbedrag heeft hij verdiend met de verkoop van een auto en heeft hij, na inbeslagname door de autoriteiten van Curaçao, teruggekregen. Het openbaar ministerie heeft nagelaten hier voldoende onderzoek naar te doen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu niet is gebleken dat de verdachte verhullingshandelingen heeft verricht met betrekking tot het onder hem aangetroffen geldbedrag.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het onderzoek in de onderhavige zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd dat het geldbedrag dat de verdachte op 6 februari 2014 te Schiphol bij zich had van enig misdrijf afkomstig is. De verdachte heeft bij zijn verhoor door de belastingdienst/Fiod verklaard dat het geldbedrag afkomstig is uit de verkoop van zijn auto, een Ford SUV. Hij heeft deze verklaring herhaald ter terechtzitting in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep. In hoger beroep heeft hij hierbij toegelicht dat het verkoopbedrag eerder in beslag is genomen door de autoriteiten op Curaçao, op verdenking van witwassen, en dat hij dit na een jaar, krachtens een vonnis van het gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 12 juli 2013, heeft teruggekregen. Dit is te beschouwen als een plausibele verklaring, naar de juistheid waarvan onderzoek mogelijk was geweest. Voor zover de omstandigheden waaronder het geldbedrag is aangetroffen (onder meer in coupures van 500 euro) een redelijk vermoeden van schuld aan witwassen opleveren, had het op de weg van het openbaar ministerie gelegen om dit onderzoek te verrichten.
Dit een en ander wordt niet anders doordat de verdachte aanvankelijk, bij zijn verhoor door de Douane, een andere verklaring voor de herkomst van het geldbedrag heeft gegeven. Dat verhoor heeft plaatsgevonden zonder dat de verdachte tevoren de cautie was gegeven, zodat de inhoud daarvan in de regel niet voor het bewijs kan worden gebruikt (vgl. HR 16 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5706).
De politierechter heeft in dit verband overwogen dat de Douaneambtenaren, conform de algemene Douanebevoegdheden voortvloeiend uit de Algemene douanewet, gerechtigd waren om zonder voorafgaande cautie aan de verdachte controlevragen te stellen ter zake van de onder hem aangetroffen geldbedragen. Dat is onjuist nu vanaf het moment dat die geldbedragen (ter waarde van meer dan 10.000 euro) waren aangetroffen zonder dat de verdachte daarvan aangifte had gedaan, bij de Douane een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestond. Op dat moment is het controleverhoor overgegaan in een verdachtenverhoor en dienden tegenover de verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht te worden genomen, waaronder die van artikel 29 Sv (vgl. HR
1 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2454 en HR 20 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:247).
Nu de verklaring van de verdachte niet nader is onderzocht, doet zich niet de situatie voor dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geldbedrag van misdrijf afkomstig is en moet de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:hij op 6 februari 2014 te Schiphol, in de gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk, als degene die uit hoofde van artikel 3 Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, verplicht was tot het doen van aangifte, deze aangifte niet heeft gedaan,
immers heeft hij toen aldaar (terwijl hij die Gemeenschap verliet) geldbedragen, te weten een geldbedrag van 4.485,- euro en 7.815,- USD (totaal ongeveer 10.276,- euro) voorhanden gehad en zich met dat geld op de Luchthaven Schiphol vanuit een vertrekhal gemeld bij de paspoortcontrole en desgevraagd aan Douanepersoneel ter gelegenheid van een Douanecontrole gezegd geen aangifte te willen doen van meegevoerde liquide middelen van 10.000,- euro of meer en tegen Douanepersoneel gezegd dat hij, verdachte, een bedrag van 8000,- USD bij zich had.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
als degene, die uit hoofde van artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten verplicht is tot het doen van aangifte, deze aangifte opzettelijk niet doen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee (2) weken, met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van 500 (zegge: vijfhonderd) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (zegge: tien) dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof het onder 2 ten laste gelegde bewezen verklaart, toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft geen aangifte gedaan bij de Douane van het feit dat hij een geldbedrag van in totaal ongeveer 10.276 euro bij zich had. Door zo te handelen heeft de verdachte niet voldaan aan zijn aangifteplicht en zowel de controle door de Douaneautoriteiten op de invoer van liquide middelen als de belasting ontdoken. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffende strafkaart Justitiële Documentatie van 29 december 2016 is hij eerder ter zake van het opzettelijk nalaten aangifte te doen van grensoverschrijdende geldtransporten onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dit mee in het nadeel van de verdachte.
Al met al zou een geldboete van 500 euro een passende bestraffing vormen.
De verdachte is op 6 februari 2014 voor het eerst verhoord door de Douane. Op 15 februari 2017 heeft de politierechter vonnis gewezen. De verdachte heeft op 21 februari 2017 hoger beroep ingesteld. Heden, op 22 februari 2019, spreekt het hof het arrest uit. Daarmee is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM overschreden met ruim 1 jaar en heeft de verdachte onredelijk lang moeten leven onder de dreiging van de onderhavige strafvervolging. Gelet hierop zal het hof de hierboven bedoelde geldboete geheel voorwaardelijk opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10:1 van de Algemene douanewet.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 1 (één) jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van 4.485 euro
- een geldbedrag van 7.790 USD.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. P.C. Römer en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 februari 2019.
=========================================================================
[…]